Het DNI, paradigmaverlamming & wetenschapsconservatisme.

Inleiding door Max Herold.
Waarom wordt op een sectie van een onafhankelijk statistisch bureau (CBS) een serieuze discussie over een belangrijk onderwerp afgebroken en gaat men gewoon door met een terminologie die aantoonbaar verkeerd is en die beargumenteerd een op milieubehoud gericht beleid in de weg zit? Zijn er krachten die de acceptatie van het DNI, het Duurzame nationale Inkomen, hebben gehinderd, het DNI controversieel hebben gemaakt en de voortgang van het DNI onderzoek hebben vertraagd? Zelfs de wetenschapper die het verder onderzocht moedwillig beschadigd?Thomas Kuhn schreef ooit zijn 'structure of scientific revolutions' waarin hij liet ziet dat menige wetenschapper die is opgevoed met een bepaalde theorie niet meer kan omgaan met een andere manier van denken. Of mooier geformuleerd: niet kan omgaan met een paradigmashift. Een paradigma doet immers twee dingen: het stelt een denkkader vast en maakt dat je goed kunt zien wat binnen dat denkkader valt maar niet wat daar buiten ligt. Daarnaast laat een paradigma zien hoe je problemen oplost vanuit dat denkkader. Het onderstaande artikel van dr. Roefie Hueting lezende, bekruipt me de ernstige vraag: hebben enkele mensen binnen het CBS last van een 'paradimaverlamming' ?
Kennen deze mensen een begrip als paradigmaflexibiliteit: een vorm van gedrag waarbij eigen paradigma's regelmatig aan de kaak worden gesteld?
Dit verhaal is een les. Een belangrijke les voor iedere organisatie. Een les over conservatieve (in dit geval academische) machten en krachten die innovatief denken frustreren. Dit verhaal is niet alleen een verhaal van enkelen binnen het CBS (zeker niet alle CBS-ers) maar een verhaal dat op vele plekken in publiek en ondernemend Nederland kan worden verteld. (Voor meer informatie over Roefie Hueting, zie  http://www.sni-hueting.info )

Allereerst een toelichting van Roefie Hueting op het erna volgende artikel "Ter overpeinzing op het wijde water" (2003):

1. Iets over het DNI (Duurzaam Nationaal Inkomen)
Op voorspraak van Jan Tinbergen werd ik door het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) uitgenodigd om een voor milieuverlies aangepast nationaal inkomen (NI) te construeren. Op 1 november 1969 trad ik in dienst van het CBS, om bepaalde redenen niet bij de afdeling Nationale Rekeningen (NR) zoals de bedoeling was, maar als hoofd van een door mij op te richten afdeling Leefmilieu, die niet lang daarna afdeling Milieustatistieken is gaan heten. Ik vormde een multidisciplinaire groep, met een bioloog, een chemicus, een fysicus en een tweede econoom. Bij het opzetten van de statistieken en van de theorie voor een voor milieuverlies aangepast NI werd het milieu gedefinieerd als de fysieke omgeving van de mens waarvan hij geheel afhankelijk is. De fysieke omgeving heeft een groot aantal gebruiksmogelijkheden, die milieufuncties of kortweg functies werden genoemd. Zonder die functies kan de mens niet produceren, consumeren, ademen, drinken etc. Het is dus zaak milieufuncties te behouden, ook voor komende generaties. Daarom is het voor milieuverlies aangepaste NI later het Duurzaam Nationaal Inkomen (DNI) genoemd.

Zodra het gebruik van een functie ten koste gaat van het gebruik van een andere functie is er sprake van concurrentie tussen functies. Concurrerende functies beantwoorden aan de definitie van schaarste en zijn daarom economische goederen. Het milieu is hiermee gedefinieerd als een verzameling economische goederen. Deze vallen buiten het System of National Accounts (SNA) en daarmee buiten het NI. De definitie van het milieu als een verzameling economische goederen opent de mogelijkheid om een DNI naast het NI te construeren geheel volgens de conventies van het SNA. Voor het vaststellen van de kosten van het verlies van milieufuncties moet eerst de waarde van de functies worden vastgesteld (het verlies van een hoge waarde impliceert meer kosten dan van een geringe waarde). De functies en hun verlies zijn beschreven in  fysieke eenheden (zie Figure 3).

Voor het vaststellen van de waarde moeten een vraag- en een aanbodcurve worden gevonden. De aanbodcurve kan steeds worden geconstrueerd (tenzij een functie onherstelbaar verloren is) door de kosten van de maatregelen voor het herstel en behoud van een functie vast te stellen, gerangschikt naar oplopende kosten per eenheid functieherstel. De vraagcurve kan slechts zeer gedeeltelijk worden geconstrueerd omdat de preferenties (voorkeuren) voor functies slechts zeer gedeeltelijk kunnen worden achterhaald; voor de voor de mens meest vitale functies kan dat helemaal niet. Om toch informatie te kunnen leveren moet daarom een veronderstelling worden gemaakt over de dringendheid van de preferenties voor de verschillende functies. Die veronderstelling kan bij het fysieke milieu alleen gestalte krijgen in de vorm van fysieke, natuurwetenschappelijk vastgestelde, normen. Deze normen zijn dus objectief voor zover de natuurwetenschappen objectief zijn. De preferenties voor het al dan niet bereiken van de normen zijn subjectief.  Over deze vanzelfsprekendheid bestaat veel verwarring; in het hier gepresenteerde artikel zijn hiervan voorbeelden gegeven. Bij het DNI worden zeer sterke preferenties verondersteld voor duurzaam gebruik van vitale functies. Het gaat daarbij om cumulerende milieubelasting omdat daarbij het toekomstig gebruik van functies wordt bedreigd. Zo valt geluidshinder buiten het DNI omdat geluid niet cumuleert.

Hiermee is kort en onvolledig het ontstaan van en de theorie achter het DNI geschetst, waarover het artikel in hoofdzaak gaat. Hieronder volgt een korte beschrijving van de affiliaties van de in het artikel optredende personen.

2. Optredende personen
Henk van Tuinen was in 1969, toen ik op het CBS kwam, chef van de studiedienst van de NR en een paar jaar daarna hoofd NR. Van Tuinen heeft mij steeds aangeraden niet in te gaan op allerlei kritieken op het DNI die zijn gebaseerd op een verkeerde weergave daarvan, omdat dit de voortgang van het onderzoek en de productie van de statistieken sterk zou vertragen. Toen ik bij zijn afscheid van het CBS een uitnodiging kreeg om een bijdrage aan zijn Liber Amicorum te schrijven dacht ik: nu kan ik twee vliegen in ??n klap slaan door enkele misverstanden te beschrijven en te weerleggen die de acceptatie van het DNI hebben gehinderd, het DNI controversieel hebben gemaakt en de voortgang van het DNI onderzoek hebben vertraagd. Maar de tekst  is door de CBS redactie niet geaccepteerd, zonder opgaaf van redenen. Van Tuinen heeft gezegd erg teleurgesteld te zijn dat het opstel niet in zijn vriendenboek is opgenomen. 

Schepman was medewerker van de NR.

Pieter Hennipman wordt beschouwd als de meest vooraanstaande auteur over welvaartseconomie van de vorige eeuw.

Jan Tinbergen was de eerste econoom die de (gedeelde) Nobel prijs voor economie kreeg.

Jan Hirdes was hoofd van de afdeling Industrie en Bouwnijverheid van het CBS.

Adriaan Bloem was de opvolger van Van Tuinen als hoofd van de NR.

Steven Keuning was de opvolger van Bloem als hoofd  van de NR.

Kees Oomens was een voorganger van Van Tuinen als hoofd van de NR. Hij heeft als medewerker van Tinbergen gewerkt aan de opzet van het SNA en de berekening van NI's en kreeg daarvoor een eredoctoraat. Oomens is de man die me naar het CBS heeft gehaald en me samen met Tinbergen en Derksen de ins en outs van het SNA en het NI heeft geleerd.

Derksen was hoofd van de wiskundige afdeling van het CBS en de man die op verzoek van Tinbergen de eerste berekening maakte van het Nederlandse NI.

Arnold Heertje was hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam, en is net als ik een bewonderaar van het werk van Hennipman.

Ronald Janssen was medewerker van de NR.

Bart de Boer was medewerker van de afdeling Milieustatistieken en daar voornamelijk bezig met de verdere ontwikkeling van het DNI.

Ferd Crone is lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid.

Hugo Keuzenkamp was directeur van de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) van de Universiteit van Amsterdam.

Artikel: Ter overpeinzing op het wijde water.

Beste Henk, nu je je huis hebt verruild voor een boot en het CBS gaat verlaten, wil ik je graag iets meegeven om over te peinzen als straks je blik is verruimd tot aan de horizon. De redactie van dit Liber Amicorum is ruimhartig: alles is toegestaan. Teksten mogen vrolijk, zwaar op de hand, anekdotisch, theoretisch, kort en lang zijn. Maar ik bespeurde toch een voorkeur voor luchtig anekdotisch. Ik ben bang die voorkeur niet te kunnen honoreren. We hebben niet samen geknikkerd, gevoetbald of achter hetzelfde meisje aangezeten. Ook hebben we niet samen gewerkt. In de ruim dertig jaar, van 1969 tot 2003, waarin we contact hadden, hebben we maar ??n ding gedaan: praten over informatie over welvaart en groei. Dat deden we een enkele keer in werktijd als het om een praktische uitwerking ging, zoals de bepaling van de bijdrage per sector aan de toeneming van het volume van het nationaal inkomen (NI), waarbij Schepman me hielp bij het uitpluizen van het grondmateriaal. Maar meestal ging het over de theorie en spraken we elkaar of thuis of na zes uur op kantoor. Daarom kan deze bijdrage aan je Vriendenboek niet anders dan theoretisch van karakter zijn.

            We waren het over de theorie steeds eens. Dat kwam voor een groot deel omdat we beiden bewonderaars zijn van het werk van Pieter Hennipman. Maar over de oorzaken waarom een aantal zaken, die aantoonbaar in strijd zijn  met de economische theorie, ondanks talrijke nota's en publicaties, ook op het CBS onveranderd doorgaan, hebben we het nooit gehad. Ik heb dat onderwerp nooit aangesneden omdat jouw verantwoordelijkheid op het CBS een andere was dan de mijne. Ik geef je nu een paar vragen die ik je nooit heb gesteld vrijblijvend ter overpeinzing mee op je tochten over het water. Daartoe probeer ik eerst bij iedere vraag een casus zo kort mogelijk samen te vatten, zodat ook de lezers van je Vriendenboek kunnen begrijpen waar het over gaat, en stel vervolgens mijn vraag. Op de achtergrond staat steeds dat het CBS zich profileert als een – ook politiek – onafhankelijk wetenschappelijk instituut. Dat is trouwens ook de reden waarom ik ?ja' heb gezegd toen ik in 1969 op aanbeveling van Jan Tinbergen en Jan Hirdes (destijds hoofd van de Statistieken van industrie en bouwnijverheid) door de toenmalige directie werd uitgenodigd voor de raming van een voor milieuverlies aangepast nationaal inkomen.

1. Al het economisch handelen is gericht op de bevrediging van behoeften, anders gezegd op maximering van de welvaart. Waarop zou het anders gericht kunnen zijn? Hennipman vond de term ?welvaartseconomie' een pleonasme. Economische groei of economisch succes kan ergo niets anders betekenen dan toeneming van de welvaart. Omdat behoeftebevrediging – een psychische, subjectieve belevingscategorie – niet meetbaar is in kardinale eenheden, moeten we het doen met w?l meetbare factoren die beargumenteerbaar de welvaart be?nvloeden. Onze welvaart is behalve van productie afhankelijk beargumenteerbaar van ten minste nog zes andere factoren. Het economisch kenobject wordt afgebakend door het begrip ?schaarste'. Een goed (in ruime zin) is schaars als je iets anders moet opofferen om het te verkrijgen: opportunity costs, opgeofferd alternatief. De gebruiksmogelijkheden van de fysieke basis van ons bestaan en dat van komende generaties, de milieufuncties, zijn schaarse dus economische goederen omdat het huidige gebruik van de functies voor productie en consumptie in steeds heviger mate ten koste gaat van andere functies en met steeds grotere waarschijnlijkheid van toekomstige productie 1). Het verlies van milieufuncties heeft dus een negatief effect op de welvaart. Anders dan bij de andere welvaart be?nvloedende factoren gaat het bij concurrerende milieufuncties om schaarse goederen waarvoor per definitie geldt: ceteris paribus (waaronder de stand van de technologie) betekent meer van het een minder van het ander. Dus meer productie betekent minder milieu en andersom 2). Voor belangrijke factoren zoals arbeidsomstandigheden en inkomensverdeling geldt deze wetmatigheid niet: verbetering hiervan kan tot hogere productie leiden.

Van het gebruik van de term ?economische groei' voor de in het nationaal inkomen gemeten toename van de productie – een indicator voor het product van het aantal mensen en de activiteit per persoon – gaat de dwingende suggestie uit dat het economisch goed gaat wanneer de productie stijgt, terwijl dat proces gepaard is gegaan en waarschijnlijk zal blijven gaan 1) met verlies van de meest fundamentele economische goederen waarover de mens beschikt: de milieufuncties, en ook andere factoren buiten beeld blijven. Ik heb om die reden aan Adriaan Bloem, je opvolger als hoofd van de nationale rekeningen (NR), en de directie een nota geschreven met het verzoek in de NR publicaties en de persberichten daarover de term ?economische groei' te vervangen door ?productiegroei', op grond van bovenstaande argumentatie. De gehanteerde verkeerd gedefinieerd economische groei, schreef ik, is de overheersende doelstelling van de economische politiek in alle landen van de wereld, daar mag een statistisch bureau niet de ogen voor sluiten. Ik heb daaraan toegevoegd sedert 1970 regelmatig geconfronteerd te worden met de klacht van voor het milieu verantwoordelijke bewindslieden dat de zeer grote nadruk die de verkeerd gedefinieerde groei krijgt in de politieke besluitvorming een goede milieupolitiek vrijwel onmogelijk maakt en sloot twee stukken waaruit dat blijkt bij de nota. Ook liet ik weten dat toonaangevende auteurs als Tinbergen en Hennipman mijn argumentatie delen.

            Adriaan, met Steven Keuning als ghost writer, reageerde negatief en vatte zijn bezwaren tegen mijn (Hennipmanniaanse) argumentatie samen met de opmerking: "Je redenering is er een van een paard heeft vier poten, een hond heeft vier poten, dus een paard is een hond". Ook in de discussie op het IARIW seminar in Baden in 1991 stelde hij: "Hueting's redenering is er een van…enz." Ik citeer over deze zaak en wat erop volgde een paar zinnen uit brieven van Hennipman. "Dank voor je nota, een belangwekkend en boeiend stuk. Er lijkt mij niets wezenlijks tegen in te brengen. Het is natuurlijk altijd wat bezwaarlijk van een algemeen gangbare terminologie af te wijken, maar m.i. behoeft dit voor het CBS geen beletsel te zijn de uitdrukking economische groei door productiegroei te vervangen; (…)". "Je argumenten tegen de gangbare interpretatie versterken de wenselijkheid de term los te maken van een positief waarderingsoordeel." "(….) dank voor je briefje van 18 aug. en de bijgevoegde nota. Zoals je weet ben ik het met je eens en betreur daarom de uit de nota blijkende gang van zaken." "De inconsequentie in de publicaties van het CBS die je aantoont is een sterk punt. Ik ben benieuwd of er nog een reactie op je nota komt. Misschien geldt ook hier dat de aanhouder wint – maar dit kan wel eens lang duren." Welnu, op het stuk dat Hennipman bedoelde is tot op heden geen reactie gegeven door de CBS directie. Mijn nota's liggen op het directie-archief. Van de brieven van Hennipman kan ik kopie?n maken.

            Mijn (vrijblijvende) vraag ligt voor de hand. Waarom wordt op een onafhankelijk statistisch bureau een serieuze discussie over een belangrijk onderwerp afgebroken en gaat men gewoon door met een terminologie die aantoonbaar verkeerd is en die beargumenteerd een op milieubehoud gericht beleid in de weg zit? Is dit misschien voor jou, met je grote belangstelling voor het onderwerp, iets om over te peinzen op het rustgevende water, ongehinderd door verantwoordelijkheden?

2. Anno 2003 is men op de statistische bureaus waar ik contact mee heb, zich er van bewust dat behalve productie ook andere factoren de welvaart be?nvloeden. Dat is een stap vooruit. Maar nu slaat men daar en elders door naar de andere kant. Het nationaal inkomen (NI) is nu opeens slechts een cijfer dat slechts de economische activiteiten in getalmaat beschrijft, het is slechts een indicator voor ?economic performance', die niets met welvaart heeft te maken. Het is daarom overbodig om een groen NI te ramen, dat bovendien slechts een fictief  c.q. hypothetisch getal kan opleveren, want de transacties die tot zo'n cijfer zouden leiden hebben niet daadwerkelijk plaats gevonden. Vooral Steven Keuning hamert hier voordurend op. Deze argumenten tegen de raming van een groen NI zijn niet valide om de volgende redenen.
(a) Volgens toonaangevende auteurs zoals Tinbergen, Kuznetz en Hicks, die in de jaren dertig aan de wieg stonden van de praktische realisatie van het concept nationaal in komen, zijn veranderingen in het niveau van het NI uitdrukkelijk bedoeld als een belangrijke indicator voor het verloop van de welvaart, dus voor economisch succes. Zo worden die niveauveranderingen ook opgevat door het publiek, de pers en regeringen. Dat is ook logisch. Want al het economisch handelen is gericht op het bevredigen van behoeften, dus op verhoging van welvaart, dus op economisch succes. In de jaren dertig speelde het milieu echter nog geen rol in de economisch theorie. Dat ligt nu anders. Omdat milieufuncties de basis vormen van ons bestaan is het behoud ervan het belangrijkste economische vraagstuk waarvoor de mens zich gesteld ziet. De publicatie van voor milieuverlies gecorrigeerde 'groene' NI's naast het bestaande is daarom onmisbare informatie voor samenleving en beleid. Dit was de vaste overtuiging van Tinbergen, die is gedocumenteerd in artikelen 3). Voor Kuznetz en Hicks kan die overtuiging worden afgeleid uit hun werk. Ik heb aan buitenlandse collega's wel eens geschreven: zou je ook aan mensen in ontwikkelingslanden waar honger heerst zeggen dat de in het NI gemeten productie niets met de bevrediging van behoeften te maken heeft?

(b) Door het ontbreken van een vraagcurve kunnen de schaduwprijzen voor milieufuncties niet worden vastgesteld. De onbekendheid van schaduwprijzen voor milieufuncties heeft tot gevolg dat de correcte prijzen van goederen die ten koste van milieufuncties worden geproduceerd en geconsumeerd – en waarop het standaard NI is gebaseerd – eveneens onbekend blijven. Om toch de noodzakelijke informatie te geven kunnen veronderstellingen worden gemaakt over de relatieve preferenties voor milieufuncties en geproduceerde goederen. Dit betekent dat er even veel schaduwprijzen voor milieufuncties en geproduceerde goederen bestaan, en daarmee evenveel groene NI's, als er – redelijke – veronderstellingen kunnen worden gemaakt. Elk van deze veronderstellingen is gerelateerd aan het daarbij behorende optimale pad van de economie. Dat is het pad waarop veronderstellenderwijs het jaarlijks ter beschikking komende pakket goederen – de door de mens gemaakte en de milieufuncties – de preferenties perfect reflecteert. E?n van de mogelijke veronderstellingen is dat de economische subjecten, individuen en instituties, een overwegende voorkeur hebben voor een economische ontwikkeling met duurzaam milieubehoud. Deze veronderstelling, die tot het DNI leidt, is legitiem omdat regeringen en instituties over de hele wereld zich hiervoor hebben uitgesproken. Onder die veronderstelling zijn de er uit resulterende prijzen correct. Een andere mogelijke veronderstelling is dat de economie zich thans op een optimaal pad bevindt dat wordt beschreven door de veranderingen in het standaard NI. Onder die veronderstelling zijn de prijzen waarop het standaard NI berust correct. Zowel het DNI als het standaard NI zijn dus fictief in de context van waar het in de economische theorie en statistiek om gaat, namelijk het indiceren van het effect van ons handelen op onze welvaart.

(c) Het bestaan van blockages c.q. barri?res maakt het onwaarschijnlijk dat het markt- en budgetmechanisme een pakket goederen genereert overeenkomstig de preferenties van de subjecten  4).
Bovenstaande punten staan al in de studie ?Nieuwe schaarste en economische groei' uit 1974. Ik heb ze vaak herhaald en aangescherpt. Ze zijn nooit weerlegd, maar worden blijkbaar bewust genegeerd. Hoe zou dat komen? Ik kan me geen directie van een statistisch bureau voorstellen die statistieken laat maken over een onderwerp dat niets heeft te maken met menselijke behoeften, waarvan de bevrediging hetzij w?l (economisch aspect) hetzij niet (geen economisch aspect) afhankelijk is van de inzet van schaarse middelen. Jij wel? Dit lijken me twee vragen waarover je zou kunnen mijmeren, uitkijkend over het wijde water.

3. In het NI wordt de jaarlijkse mutatie in het productievolume gemeten. De index van het NI in constante prijzen is door de grondleggers van het concept NI terecht bedoeld als een belangrijke indicator voor het verloop van de welvaart. Maar de zuiverheid van de vergelijkbaarheid van de jaarlijkse uitkomsten wordt verminderd door het bestaan van asymmetrische boekingen. Hierop wijzen in hun publicaties lijkt me het allerminste wat de nationale rekenaars van statistische bureaus zouden moeten doen. Het gaat om iets heel eenvoudigs: milieuverliezen worden niet afgeboekt als kosten, maar uitgaven voor hun gedeeltelijk herstel of compensatie worden w?l bijgeboekt als finale levering. Ik pleit hier al voor in de 1974 studie ?Nieuwe schaarste'. Mensen als Oomens, Derksen, Tinbergen en jijzelf hebben de redenering juist bevonden. Ik heb de argumenten in de loop van de tijd af en toe herhaald, zie bij voorbeeld noot 3. Maar mijn pleidooi stuit op hevige en voor mij onbegrijpelijke weerstanden. Ik geef een voorbeeld. Arnold Heertje achtervolgt me in publicaties al jaar en dag met de opmerking: hoe kan iemand als Hueting dat nou zeggen, want milieuherstel draagt toch bij aan de welvaart? Bij een ontmoeting heb ik hem verteld in de Engelse editie van ?Nieuwe schaarste' door Hennipman te zijn geholpen bij het nog scherper formuleren van dit punt. Hij viel toen heftig tegen me uit en riep: "Je liegt, je liegt!"  De weerstand zit blijkbaar diep. En de noodzaak van een toelichting in NR publicaties is blijkbaar groot.

Die weerstand lijkt er ook te zijn bij de nationale rekenaars op het CBS, met uitzondering van Ronald Janssen. Een paar jaar geleden kwam het punt bij toeval weer eens ter sprake in een gesprek met Bart de Boer en een van hen. Die zei: je redenering in ?Nieuwe schaarste' is verkeerd, een katalysator bij voorbeeld is een kwaliteitsverbetering van de auto, de lucht wordt er schoner van, de katalysator doet de welvaart toenemen, er moet dus finaal worden geboekt. Bart zei me toen: je argumentatie gaat te vlug, je moet het nog eens stapje voor stapje op papier zetten. Ik heb dat toen gedaan, pas na het derde concept was Bart tevreden. Overigens staat ook in paragraaf 5.3 van New Scarcity een stap voor stap redenering (met en zonder vertraging, zie hieronder) die ik samen met Hennipman schreef, maar Bart wilde de stapjes n?g kleiner. De NR man heeft Bart en mij in een afsluitend gesprek gezegd door de notitie overtuigd te zijn. Sindsdien probeer ik die tekst, al dan niet gemodificeerd, standaard in NR publicaties te krijgen, tot nu toe te vergeefs. Dat is jammer. De kwaliteit van de informatie is er mee gediend en het CBS zou er in de internationale discussie mee kunnen scoren, vooral ook omdat het gaat om de eerste stap in de theorie achter de raming van groene NI's. Met enkele voorbeelden probeer ik de notitie zo kort mogelijk samen te vatten.

Het strand wordt begin januari met olie vervuild. De overheid ruimt de olie op tussen januari en mei (een restauratiemaatregel), voor het toeristenseizoen. Per 31 december ligt het strand er bij zoals op 1 januari van dat jaar. De opruimactie heeft geen enkel extra consumeerbaar product opgeleverd. Het tegendeel is het geval zoals hieronder zal blijken. Deze situatie heeft zich onder andere in Bretagne een paar keer voorgedaan.

Voor de katalysator (een eliminatiemaatregel) geldt dezelfde redenering. Door het aanbrengen van katalysatoren kunnen aangetaste functies (bij voorbeeld de functie ?lucht als medium voor fysiologisch functioneren van mens, plant en dier, c.q. ademen') zich herstellen. De kwaliteit van de lucht verbetert, precies conform de bedoeling van de voorschriften voor het aanbrengen van katalysatoren. De kwaliteit van de auto blijft onveranderd; het was dan ook niet de bedoeling die te verbeteren.
Uitgaven aan eliminatie-, restauratie- en compensatiemaatregelen kunnen beargumenteerbaar worden opgevat als gebleken preferenties voor milieufuncties (revealed preferences). In de afweging van de dringendheid van behoeften die tot die preferenties heeft geleid hebben milieufuncties blijkbaar een groter gewicht gekregen dan de er voor opgeofferde consumptiegoederen. Het effect van een economische activiteit is altijd een saldo van een positief en een negatief effect op de welvaart (dat zit hem in de schaarste, zo is de cirkel weer rond). Het verloop in de tijd van een welvaartsindicator in kardinale eenheden en de ordinale welvaart behoren uiteraard steeds dezelfde richting te hebben.

Figuur 1                                                                                            Figuur 2

Verloop van kernvariabelen bij verlies en herstel van milieufuncties met (fig. 1) en zonder (fig. 2)  vertraging.
M = milieufuncties in fysieke eenheden
K = kosten van milieumaatregelen in geldeenheden
C = volume consumeerbare geproduceerde goederen (incl. overheid) in geldeenheden; C daalt door onttrekking van productiefactoren voor milieumaatregelen
Y standaard = standaard nationaal inkomen
Y groen = groen nationaal inkomen, bij voorbeeld het duurzaam nationaal inkomen (DNI)
W = welvaart, niet kardinaal meetbaar, dus ordinaal

In figuur 1 zijn de kernvariabelen bij het zich voordoen van verlies van milieufuncties getekend in geval van een vertraging tussen optreden en herstel hiervan; het gaat dan om de vergelijking tussen t1 en t4. In figuur 2 speelt alles zich af binnen ??n boekjaar. We zien in beide figuren de welvaart – per saldo! – dalen. Hoeveel? Daar komen we nooit achter, want welvaart is een ordinale grootheid. Maar de daling is in ieder geval minder dan de daling van de consumptie, want er zijn schaarse milieufuncties teruggewonnen. In beide figuren blijkt het groene NI het verloop van de welvaart juist weer te geven en het standaard NI niet.
Je voelt waarschijnlijk mijn vraag al aankomen. Zou je willen overwegen eens te peinzen over hoe deze informatie in de standaard tekst van de NR publicaties terecht kan komen?

4. Het DNI wordt vaak, ook door de CBS directie, controversieel genoemd. Dat zat, en zit nog steeds, DNI ramingen danig in de weg, zowel in Nederland als elders Dat is jammer omdat dit het verschaffen van informatie over de relatie tussen de groei van de productie en de fysieke basis van het menselijk bestaan belemmert. Maar het DNI is op aantoonbaar verkeerde gronden controversieel is gemaakt. Ik geef  hiervan een paar voorbeelden.

(a) (α) Steven Keuning geeft in zijn bijdrage aan de CBS bundel The Value Added of National Accounting eerst het DNI volstrekt verkeerd weer. Hierop baseert hij vervolgens zes bezwaren die alle zes de plank mis slaan. Maar het meest bizarre bezwaar is: "This may lead to misleading policies: in the event of enormous damage which can be prevented or restored inexpensively, one is not encouraged to apply this measure precisely because it does little to improve ?green income' ". In die ene zin ziet Steven drie essenties van het DNI over het hoofd. (i) De maatregelen zijn gerangschikt naar oplopende kosten per eenheid vermeden milieudruk (zie curve s in figuur 3). (ii) Of milieuschade enorm is wordt bepaald door de preferenties (de curven d en d' in fig.3). Hieruit volgt (iii): hoe lager de kosten hoe hoger (niet hoe lager) het DNI, hoe kleiner (niet hoe groter) de afstand tot duurzaamheid en hoe groter (niet hoe kleiner) de aanmoediging om een maatregel te nemen. (Terzijde: family planning behoort tot de maatregelen). (β) Op gezag van Steven's artikel ?De fictie van een groen nationaal inkomen' in Socialisme en Democratie (9, 1996) zegt Ferd Crone (PvdA) op 23-10-96  in de Kamer dat het niet mogelijk is een DNI te ramen. Toen ik Ferd hierover sprak zei hij: "Wat vind ik d?t jammer, ik dacht dat Steven namens het CBS dus ook namens jou schreef".

Figuur 3.

Translation of costs in physical units into costs in monetary units: s=supply curve or marginal elimination cost curve; d=incomplete demand curve or marginal benefit curve based on individual preferences (revealed from expenditures on compensation of functions, and so on; d'='demand curve' based on assumed preferences for sustainability; BD=distance that must be bridged in order to arrive at sustainble use of environmental functions; area BEFD=total costs of the loss functions, expressed in money; the arrows indicate the way via which the loss of environmental functions recorded in physical units is translated into monetary units. The availability of the function (B) does not need to coincide with the level following from intersection point (E).

Nu is Steven lang niet de enige die verkeerde conclusies baseert op een verkeerde weergave van het DNI (onbegrip en de hardheid waarmee het spel wordt gespeeld hebben me destijds, zoals je weet, een depressie bezorgd waarvoor ik vijf maanden opgenomen ben geweest). Maar het bijzondere bij Steven is dat hij noch mij noch iemand anders van mijn afdeling raadpleegde, hoewel we collega's waren, in hetzelfde gebouw werkten en elkaar regelmatig ontmoetten. Ik van mijn kant heb concept teksten over de Nationale rekeningen steeds voorgelegd aan NR mensen, waaronder ook Steven. Steven feliciteerde me in 1999 met het symposium dat in de Academie van Wetenschappen aan mijn werk werd gewijd, en zei toen: "We hebben theoretisch geen verschil van mening, maar politiek wel". Ik ben er nog steeds niet achter wat hij daarmee bedoelde.

      (b) Duurzaamheid, gedefinieerd als het in stand houden van de vitale functies van onze fysieke omgeving van generatie op generatie, vergt het respecteren van duurzaamheidsnormen in fysieke eenheden. De maatregelen die nodig zijn voor het bereiken van die normen leiden ergo tot een duurzame situatie. De kosten van de maatregelen geven het ?cart aan tussen het huidige productieniveau en het duurzame productieniveau, dat tot in lengte van dagen kan worden gehandhaafd: het DNI. Door technologische vooruitgang kan dat laatste niveau toenemen. Vanaf de eerste publicatie hierover tot aan vandaag is steeds gesteld dat (i) de objectieve natuurwetenschappelijke beschrijving van een situatie (en de bijbehorende normen) scherp moet worden onderscheiden van de subjectieve preferenties voor het al dan niet bereiken van die situatie, (ii) preferenties voor duurzaamheid ??n van de vele mogelijke veronderstellingen over relatieve voorkeuren voor productie en milieu is en (iii) logischerwijs de veronderstelling over preferenties voor als hierboven gedefinieerde duurzaamheid slechts ??n maal kan worden gemaakt en er ergo slechts ??n DNI kan bestaan; dat heeft veel grotere onzekerheidsmarges dan het standaard NI, vooral door onvoldoende kennis van een aantal milieubedreigingen, maar (α) die marges betekenen niet dat er meerdere DNI's bestaan en (β) herziening van de duurzaamheidsnormen als gevolg van voortschrijding van natuurwetenschappelijke kennis leidt tot herberekening van het DNI, niet tot andere DNI's. Dit is, met de argumenten elders in deze bijdrage, zo vaak en met zo veel nadruk in publicaties en interviews naar voren gebracht dat ik wel eens bang ben geweest lezers te beledigen omdat ze zouden kunnen gaan denken voor achterlijk te worden versleten.

      Niettemin schrijft Hugo Keuzenkamp, een van de sprekers op het symposium in de Rolzaal ter ere van je afscheid van het CBS, in ESB van 15 maar 2001 (het dossier over vernieuwende statistieken, waartoe ook het DNI wordt gerekend): "Er zijn net zo veel dni's als er subjectieve preferenties voor milieudiensten bestaan. ?Het' dni bestaat dus niet." "Voor milieufundamentalisme is in het feitelijk economisch handelen niet veel steun."   "(….) artikelen die pretenderen een objectief duurzaam nationaal inkomen te kunnen berekenen." "(…) berekenen wat het gevolg zou zijn op het economisch proces van de introductie van fundamentalistische preferenties (…)." En in een interview in Milieudefensie van oktober 2001 stelt hij onder het kopje Fundamentalisme: "Op deze manier geef je subjectieve voorkeuren de schijn van objectiviteit. Dat is fundamentalisme en het is onwetenschappelijk." Toen ik hem een jaar geleden sprak over iets anders, spraken we af dat ik hem een publicatie zou sturen waaruit kan worden opgemaakt waarom hij zich vergist, zodat hij erop zou kunnen reageren. Een reactie bleef tot nu toe uit.

      Jan Tinbergen heeft economen herhaaldelijk opgeroepen er alles aan te doen om het eens te worden over belangrijke maatschappelijke vraagstukken. Daartoe rekende hij zeer zeker de bedreiging van de fysieke basis van het menselijk bestaan. Hij was dan ook een groot voorstander van DNI berekeningen: de eerste – ruwe – raming van het duurzaam wereld inkomen (dat evenals de IVM raming uitkomt op 50 % van het standaard inkomen) is gepubliceerd in een Tinbergen/Hueting publicatie voor de Rio conferentie van 1992. Hij noemde daarin het ?cart tussen het huidige en het duurzame productieniveau onze schuld aan komende generaties, die we zo snel mogelijk moeten aflossen 3) . Iemand (ik ben de naam vergeten) heeft eens geschreven: "Ze willen allemaal een telg van Tinbergen zijn, maar ze gedragen zich er niet naar." Mijn vraag is: is het iets om over na te denken hoe dat komt? En tegelijkertijd: hoe kunnen drogredeneringen over het DNI worden geneutraliseerd door rede?

      Op het CBS is het werk aan het DNI onderzoek onlangs teruggebracht tot amper een half mensjaar per jaar, terwijl de onmisbare verslaglegging over de eerste DNI raming nog niet is afgerond en aan het statistische onderzoek, nodig voor  hoogst noodzakelijke methodologische verbeteringen zoals intra-sectorale re-allocatie, nog steeds niet is begonnen. De Tweede Kamer heeft gevraagd om verbetering van de DNI methodologie. De ministers van EZ en VROM hebben dat toegezegd. Ik voorspel dat daar op deze manier niets van terechtkomt. Mijn laatste vraag over dit onderwerp is daarom: is het iets om over te peinzen of deze gang van zaken iets te maken heeft met  het controversi?le karakter dat het DNI op verkeerde gronden heeft gekregen en zouden mijn opponenten er hierdoor op den duur toch in slagen het DNI onderzoek een zachte dood te doen sterven?

5. Uit de analyse van het grondmateriaal van de NR (zie eerste alinea van deze bijdrage) voor twee verschillende perioden blijkt: een kwart tot een derde van de activiteiten die het NI vormen draagt niet bij tot de groei van het volume ervan, rond een derde draagt matig bij, rond een derde genereert het overgrote deel van de volumegroei en dat deel bestaat helaas precies uit de activiteiten die bij de productie en de consumptie het milieu meest uitputten 5). Die uitkomst is van veel kanten aangevallen. Ik vroeg aan Tinbergen wat hij ervan vond. Antwoord: "Ik vind dat een gekke vraag, want je hebt het over een statistisch feit."

      De toeneming van het productievolume wordt via het prijs- en andere mechanismen gespreid over de samenleving, zodat de toegevoegde waarde, het inkomen per persoon tussen de sectoren niet substantieel verschilt. Een pianist en een kapper produceren hetzelfde volume als hun collega vijftig jaar geleden, maar hun aandeel in de toegevoegde waarde, hun inkomen, het volume goederen waarover ze beschikken is een veelvoud daarvan; die volumetoename is grotendeels gegenereerd door de milieubelastende sectoren. Veel niet-economen en economen kennen niet het verschil tussen volume en toegevoegde waarde. Dat is jammer, want dit leidt tot verkeerde prognoses in rapporten met wereldwijde bekendheid en grote invloed op het beleid. Daarin worden dan milieumaatregelen gesimuleerd en wordt vervolgens de groei ge?xtrapoleerd, waarbij men verzuimt rekening te houden met de grote sectorale verschillen in het genereren van volumetoename en milieubelasting of zich baseert op de waarneming dat de toegevoegde waarde in de sectoren met weinig energieverbruik en vervuiling relatief zeer snel toeneemt; meestal ook nog zonder rekening te houden met asymmetrische boekingen en ruimtegebruik (de voornaamste oorzaak van het verlies van biodiversiteit). Met als uitkomst: de productie kan vertwee- verdrie- of verviervoudigen met simultaan de gewenste vermindering van de milieubelasting. Ik geef twee voorbeelden: ?A low energy strategy for the United Kingdom' van het Institute for Environment and Development 6) en ?Factor Four: Doubling Wealth, Halving Resource Use' door E. von Weizs?cker (Wuppertal Institute),  A. Lovins en H. Lovins 7).                    

      Het lijkt me nuttig wanneer in de NR publicaties van statistische bureaus in de verschillende landen het verschil tussen volume en toegevoegde waarde zo duidelijk mogelijk wordt uitgelegd met daarbij voorbeelden van hoe verwaarlozing van dit verschil tot verkeerde conclusies kan leiden. Zou het iets zijn om er over na te denken hoe dit kan worden gerealiseerd?

      Henk, ik denk met veel plezier terug aan onze gesprekken en ik wens je een rijke tijd met het realiseren van je wens om te varen, veel te lezen en andere culturen te leren kennen. Maar, zoals ik je al zei, mocht er ooit verlangen in je opkomen om weer mee te denken over de problemen rond welvaart en groei, dan ben je welkom bij de Foundation SNI Research.

Noten

1) Er zijn thans reeds verschillende regio's in ontwikkelingslanden waar door onduurzaam gebruik van de fysieke omgeving het productieniveau veel lager ligt dan het duurzame niveau dat had kunnen worden bereikt en bij gevolg de prijs van met name subsistence voedselgewassen naar alle waarschijnlijkheid ver boven de duurzaamheidprijs. Hetzelfde geldt voor een aantal vissoorten in Noord – west – Europa zoals de kabeljauw; voor de daar door onduurzame visserij uitgestorven soorten geldt dat ze onbetaalbaar zijn geworden. Over de oorzaken hiervan heb ik gepubliceerd in de Pugwash bundel Sharing the Planet, Population – Consumption – Species (in druk), Erasmus Liga Bulletin nr 55, okt. 02 en, samen met Lucas Reijnders, in ESB nr 4382, 8-11-02  en Ecological Economics (in druk). Overdrukken c.q. kopie?n zijn beschikbaar. In deze publicaties staan tevens een aantal argumenten waarom het duurzaam samengaan van productiegroei en milieubehoud hoogst onwaarschijnlijk is.

2) Anders dan vaak door nationale rekenaars wordt gesteld kunnen aanpassingen van het NI voor verlies van milieufuncties slechts bestaan uit aftrekposten, dus nooit uit bijtelingen. Zie voor de argumenten hiervoor blz. 34 en 35 van de aan het DNI gewijde bundel ?Economic growth and valuation of the environment: a debate' ( red. Ekko van Ierland et al, 2001) waaraan de World Bank  in 2001een symposium wijdde.  Op die bladzijden wordt ook getoond hoe het DNI, anders dan vaak wordt gesteld, beantwoordt aan de eis: ?alle kosten zijn ook opbrengsten'. De bundel ligt op de CBS bibliotheek, maar kopie?n van die passages zijn zo gemaakt.  

      3) Zie J. Tinbergen  en R. Hueting, GNP and Market Prices: Wrong  Signals for Sustainable Economic Success That Mask Environmental Destruction, gepubliceerd in bundels met verschillende titels door UNESCO, The World Bank en Island Press (red. Robert Goodland et al., 1991). Overdrukken zijn beschikbaar.

      4) Zie de onder noot 2 vermelde bundel blz. 41, 42, en 43. Op CBS bibliotheek, kopie?n zijn zo gemaakt.

      5) R. Hueting, Some comments on the report ?A low energy strategy for the United Kingdom'. Paper prepared for the Working Party on Integral Energy Scenario's, Den Haag, 20 mei 1981. R. Hueting, ?De relatie tussen produktiegroei en energieverbruik: maakt groeifanatisme blind?', ESB, 24-6-81.  R. Hueting, P. Bosch en B. de Boer, Methodology for the calculation of sustainable national income, Statistische Onderzoekingen M 44, CBS/SDU (1992). Overdrukken c.q. kopie?n zijn beschikbaar.
      6) Gerald  Leach, 1979. A low energy strategy for the United Kingdom, International Institute for the Environment  and Development, London. Zie voor commentaar de eerste twee publicaties onder noot 5.
            7) Von Weizs?cker, E,  A.Lovins and H.Lovins, 1997. Factor Four: Doubling Wealth, Halving Resource Use, Earth Scan, London. Zie voor commentaar de eerste twee publicaties onder noot 1.

Met dank aan Bart de Boer (CBS), Leon Tromp (CBS) en Jan Willem van Waning (voormalig lid Tweede Kamer) voor hun opmerkingen bij een eerdere versie.