De vierde revolutie – op zoek naar de overheid van morgen.

Onze maatschappelijke politieke stelsels boeten in aan legitimiteit, staatsschulden rijzen de pan uit en steeds minder mensen hebben nog echte voeling met het systeem. Het volk mort, maar lijkt niet te geloven dat verandering mogelijk is. ‘Onterecht!’, zeggen John Micklethwait en Adrian Wooldridge, hoofdredacteur en columnist van The Economist. In het verleden leidden dergelijke crises steevast tot revoluties: van de natiestaat, via de liberale staat, naar de verzorgingsstaat.
Destijds stond men in Europa en Amerika telkens aan de wieg van de hervormingen. Edoch, nu een vierde revolutie urgent wordt, dreigt het Westen de boot te missen. In de jaren vanaf 2000 zien we een democratische recessie en een antidemocratische renaissance.

De vierde revolutie – op zoek naar de overheid van morgen
Auteurs: John Micklethwait, Adrian Wooldridge
Uitgeverij: Bezige Bij, De | 2014 |
Klik op: https://www.managementboek.nl/boek/
9789085424833/de-vierde-revolutie-john-micklethwait?affiliate=1910
 

Inleidende box1: Samenlevings-entropisering in landen
Naast té open grenzen zien sommigen de daarmee gepaard gaande migranten-ontwikkelingen (vooral uit Afrika en het Midden Oosten) als een serieus oorzakelijk potentieel voor democratie-regressie. Migrantenculturen zijn dikwijls sterk gebaseerd op ‘clan/familiebanden’. Deze worden als belangrijker ervaren dan nationale rechtsstaat en de bijbehorende democratie. Daardoor ontstaat een ‘entropisering’ van de natiestaat met subtiele vormen van multi-etnocentrisme vanuit harde clan/familiepatronen (waarvan vele leden niet durven af te wijken), die als een eroderende lappendeken over Westerse landen heen walsen. Bovendien hebben clan/familie-patronen geen echte boodschap aan emancipatie en de neiging vrouwen in strakke rollen, met nauw voorgeschreven regels, te positioneren. 
Even impactvol en ‘entropiserend’, misschien zelfs wel meer, zijn de met open grenzen samengaande nieuwe mondiale machtsvormen in de vorm van ‘superkapitalisten’ die grote organisaties, en van daaruit staatsontwikkelingen aansturen. De bekende econoom Stiglitz zegt daarover in zijn boek ‘The Great Divide’ (p.XIX): ‘The mismanagement of our economy and the mismanagement of globalization are, in turn, related tot he role of special interests in our politics – a politics that increasingly represents the interests of the 1 percent. But while politics has been part of the cause of our current troubles, it will only be through politics that we will find solutions: the market itself won’t do it. Unfettered markets will lead to more monopoly power, more abuses of the financial sector, more unbalanced trade relations. It will only be through reform of our democracy – making our government more accountable to ALL of the people, more reflective of their interests – that will be able to heal the great divide and restore the country to shared prosperity’.

Inleidende box 2: Multi-ethnocentrisme
Een staat is dan niet zozeer een democratisch systeem met een absoluut karakter van wetten en regels voor iedereen en uniform toegepast. Iets dat boven de partijen staat. Nee,  een staat verwordt dan tot een expressie en leefmiddel van meerdere ‘clans’. Iets dat logisch volgt uit ‘clan first’- denken. 

Inleidende box 3: ‘Clandenken’ versus integreren, en waar nodig assimileren, in een Westerse wereld
Thomas L. Friedman geeft in zijn boek ‘De aarde is plat’ een treffende omschrijving van de verschillen tussen ‘Clan-denken’ en ‘Westers denken’ met zijn persoonlijke vrijheid- en netwerktrekken als hij schrijft:

“Tribale culturen en denkwijzen overheersen nog steeds in veel Arabische landen, en die stammencultuur staat haaks op open samenwerking (Noot MH: en integratie). Wat is het motto van de stammencultuur? “Ik, mijn broeder en mijn neef.” Wat is het motto van de globalist die wereldwijde leveranciersnetwerken bouwt? “Ik mijn broer, mijn neef, drie jeugdvrienden, vier mensen in Australië, twee in Beijing, zes in Bangalore, drie uit Duitsland en vier mensen die we allemaal op het internet hebben gesproken, kunnen tezamen een wereldwijd netwerk creëren.“

Samenvatting
Mondiaal nemen vrijheid en democratie vanaf 2005 elk jaar af. Onderzoeksorganisaties laten zien dat het aantal democratieën is afgenomen. Tegelijkertijd zien we, terwijl onze overheden verroesten, dat er in de opkomende markten, zoals China, India en Brazilië, volop wordt geëxperimenteerd met nieuwe staatsvormen en modernisering. Dankzij hun vernieuwingsdrang hebben zij al verbazingwekkende resultaten geboekt. Gesterkt door harde data en vele gesprekken met bestuurders, betogen de auteurs dat het succes van landen sterk afhangt van hun wil om hun staatsvorm te hervormen. De wedloop om een goede, nieuwe staatsvorm te ontwikkelen zal mede bepalen welke politieke waarden in de toekomst van belang zullen zijn én het succes van een samenleving als geheel. De inzet kan niet hoger zijn. Onderstaand volgt een uitgebreide samenvatting van hun boek.

Leren innoveren op staatsniveau
Er is een bepaalde academie in China, waar studenten worden opgeleid tot de toekomstige regeerders. Dat is CELAP in Shanghai. Deze is opgericht in 2005. Daarvoor heeft China een examensysteem opgezet om de beste jongeren te vinden voor het vak van ambtenaar. Een en ander geheel in Confucianistische stijl. Ook al is deze academie relatief nieuw, daar tegenover staat dat al eeuwenlang geselecteerde ‘mandarijnen’ ’s-werelds langdurigste overheid runnen.

Maar gebeurde er iets dat de Chinezen niet hadden verwacht. In de 19de eeuw namen Engeland en Frankrijk hun systeem over en verbeterden het. Vanaf dat moment was het één van de grote voordelen, gecombineerd met de Verlichting, waardoor je kunt spreken van een ‘Verlichtingsdemocratie’, die maakten dat de ontwikkeling en voorspoed in het Westen een grote vlucht namen.

Nu willen de Chinezen dat voordeel zelf weer terug hebben. Ze bestuderen alles in het Westen en kijken hoe ze het binnen hun eigen formule kunnen verbeteren. CELAP en twee andere zusterinstituties zijn praktisch en mondiaal georiënteerd. Het gaat om het ‘hoe’. Wat werkt het beste en (hoe) kan dat hier, in ons land, worden toegepast? Hun motto: vind en geef vorm aan de beste manier om een land te besturen. Niet alleen in de toekomst maar ook nu (zie: http://en.celap.cn/ ).

Dit is overigens niet alleen een exclusief Chinese ontwikkeling. Van Santiago tot Stockholm zijn politici en bureaucraten op zoek naar nieuwe inzichten en ideeën. In de ‘Federalist Papers’ stimuleerde Alexander Hamilton zijn mede Amerikanen niet alleen om periodiek te beoordelen of politici capabel zijn, op basis van reflectie en keuze. Maar ook om goede democratische structuren vorm te geven waarmee een land kan worden bestuurd en zijn inwoners een fatsoenlijke levensstandaard kunnen krijgen en behouden.

Dat geldt zeker tegenwoordig want de formule waarmee (ook democratische) landen worden bestuurd, zijn in de veranderende contexten aan erosie onderhevig…… en kunnen daardoor bijdragen aan een verval van de generieke levensstandaard.

Interessant is dat de Chinezen vinden dat ze tegenwoordig minder van Westerse staats-besturingsmodellen kunnen leren dan van hun kapitalistische systemen.

De eerste revolutie
De eerste revolutie startte in de 17de eeuw. In 1640 produceerde Thomas Hobbes zijn analyse van de staat in het licht van de Engelse burgeroorlog. Hobbes besloot de staat als systeem te noemen naar een bijbels monster: Leviathan. Hij gebruikte de naam om de heerser aan te duiden aan wie hij een absolute macht toekende. Hobbes zag in de functie van die rol ‘de staatvorming en ontwikkeling’ weggelegd. Deze kon, in positieve zin, er juist voor zorgen dat oorlogen en maatschappelijke ellende vermeden werden. Maar daarvoor moesten de burgers de ‘staat’ als enige autoriteit erkennen, er een ‘sociaal contract’ mee aangaan, en zich eraan onderwerpen. Het kernidee was dat een staat moest voorzien in ‘law and order’. Daarbij behoorde een staat géén ‘religieuze’ staat te zijn. Die staat dient er tegelijkertijd ‘voor zijn onderdanen’ te zijn in plaats van dat de onderdanen er louter ‘voor de koning’ zijn. Hobbes maakte vanuit die laatste gedachte verrassend veel plaats voor ‘individuele vrijheid’. Het was het begin van een toenemend ‘gelijkheidsdenken’ en legde de basis van een combinatie van ‘top-down macht’ en ‘innovatie via vrijheden en eigen bezit’ waarmee Europa zo succesvol werd. De Verlichting en bijbehorende wetenschapsontwikkeling konden zich ten volle manifesteren. Wetenschap en politiek gingen hand-in-hand. Dat gebeurde allemaal op hetzelfde moment dat Islamitische landen wetenschapsontwikkeling in naam van de religie verboden en hun geestelijken de bevolking aanmoedigden alle andere boeken dan de Koran te verbranden resp. andersoortige scholen dan een Koranschool te verbieden. In ‘Islam God is Ceasar’, stelde Samuel Huntington, ‘In China and Japan, Ceasar is God; in Orthody God is Caesars junior partner. The separation and recurring clashes between church and state that typify Western civilization have existed in no other civilization.’ Het was een beslissing waarvan Islamitische landen nu nog de grote naweeën hebben en ‘clandenken’ met ‘vrouw-onderdrukking’ mede daardoor nog steeds de boventoon voeren.

In termen van staatsmacht gaf Hobbes overigens weer wel de voorkeur aan een sturende monarchie, omdat het persoonlijke en publieke belang in een goede uitoefening van die rol samen zouden vallen en er geen onenigheid kan ontstaan. Dat laatste kon, in zijn ogen, wel gebeuren bij een vereniging van bestuurders (die onderling politieke spelletjes gaan spelen). Daarbij moet de heerser wel verantwoording afleggen aan een parlement zoals was afgedwongen in de Britse ‘Glorious Revolution’ van 1688. Die ‘Glorious Revolution’ betekende een keerpunt in de ontwikkeling van de moderne staat omdat daarmee een absolutistisch gerunde staat onmogelijk werd.
Ook de ontwikkeling van de Amerikaanse staat borduurde daarop voort. Dat in tegenstelling tot de Fransen, en hun Franse revolutie, die zich niet bezighielden met beperken van de absolute staatsmacht.

De tweede revolutie: persoonlijke vrijheid en -ontwikkeling
De tweede revolutie startte in de late 18de en begin 19de eeuw. Die begon met de Amerikaanse en Franse revoluties en verspreidde zich over geheel Europa. Liberale hervormers wilden de ‘oude corruptie’ en bijbehorende patronagemechanismen vervangen door meritocratische en verantwoording afleggende systemen. Daarbij namen ze het idee van de Chinezen over, van een professioneel, onkreukbaar en loyaal ambtelijk apparaat, en beperkten ze de mogelijkheden van ‘de staat’ om individuele vrijheid te onderdrukken.

Het liberale denken begon in de loop en tegen het einde van de 19de eeuw verder vragen te stellen bij de beperkte democratie waarin arbeiders, zonder scholing en gezondheidszorg, geen stemrecht hadden. Een van de grote katalysatoren was John Stuart Mill die pleitte voor een vreedzame transfer van macht van een beperkte kliek van landeigenaren naar een veel breder gezelschap van geleerden en intellectuelen. Het doel was zelfontplooiing mogelijk te maken voor ieder individu en daarvoor de noodzakelijke belemmeringen weg te halen. Hij introduceerde het begrip van de nachtwakerstaat. Dat is een staat die zich zo min mogelijk bemoeit met het leven van zijn inwoners en alleen voorziet in basisfuncties zoals defensie, veiligheid, financiën en infrastructuur. Daar paste ook een vrije markt bij en een vrij ondernemerschap dat niet werd beperkt door de staat. De staat moet daarbij wetgevend optreden om de onvermijdelijke ongelijkheden te corrigeren. Dit ging mede gepaard met een verdere uitholling van het ‘ancien régime’ met diens privileges en patronage. Niet alleen familieconnecties voerden meer de boventoon in de staatsbesturing. Het oude systeem van patronage waardoor de aristocratie het publieke staatsbestel had kunnen gebruiken als een dumpplaats voor zijn minder getalenteerde adellijke leden. Dat was ook Marx zijn probleem die stelde dat de staat louter een instrument van ‘klasse-bestuur’ was. Bovendien kan, zoals R.H. Tawney vele decennia later stelde, gelijkheid van kansen bij een minimale staat leiden tot juist meer ongelijkheid.

De derde revolutie: de sociale welvaartsstaat
Deze nachtwaker-ontwikkeling betekende echter ook dat als mensen hun baan verloren, ze hun vrijheden verloren. Geen baan hebben, of niet ondernemen en je eigen geld verdienen, maakte je tot een persoonlijke morele mislukking. Paupers verloren hun recht om te mogen stemmen.

Bismarck, de grote Pruisische strateeg dacht daar aanvullend iets anders over. Hij had, en dat wordt vaak vergeten, een inmiddels ontwikkeld onkreukbaar, professioneel Pruisisch ambtenarenapparaat tot zijn beschikking. Hij verbond niet alleen alle deelgebieden tot één Duitse staat maar stelde ook dat de staat die zijn mensen het best zou onderwijzen en ontwikkelen, zou triomferen. Ambtenaren hadden tot taak het algemeen belang boven het egoïsme van kapitalisten en werknemers te bevorderen.

Dat betekende dat een verbeterd leven voor elke burger onderdeel werd van het contract met ‘Leviathan’. Het was de uitvinding van de moderne welvaartsstaat. En vanuit deze gedachtegang schiep Duitsland de beste scholen en universiteiten. Dat gaf ze een grote kennisvoorsprong. Kennis die in de praktijk kon helpen maatschappelijke vooruitgang te creëren. Een staat als de belichaming van ‘rede en vooruitgang’ zoals eerder beschreven door een van de beroemdste Duitse filosofen: Georg Wilhelm Friedrich Hegel.

Box: Industriële democratie
De Duitse discussies sloten aan bij gedachten over ‘industriële democratie’ aan het einde van de 19de eeuw zoals geponeerd door Beatrice en Sidney Webb. Daarin konden arbeiders meedenken over te nemen beslissingen en verantwoordelijkheden ( Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Industrial_democracy ). In het Duits heette dat ‘Mitbestimmung’. De Webbs waren overigens in Engeland ook medeverantwoordelijk voor vrije schoolmaaltijden voor kinderen, pensioenen, ziekteverzekering en werkeloosheidsuitkeringen.

In 1942 gaf het Beveridge rapport aanwijzingen om na de oorlog de ‘vijf grote kwaden’ van de maatschappij aan te pakken: hebzucht, ziekte, verwaarlozing, viezigheid en ledigheid/luiheid. In 1948 werd in ‘The National Health Service Act’ gesproken over ‘home, health, education and social security. De nachtwakerstaat was alweer passé en nationale planning en staatsinterventie begonnen aan hun opmars. Waarbij de ene, in extreme vorm, meer neigde naar communisme zag de ander (VS) de onderneming als centraal ontwikkelingspunt. Met alle gemengde democratische tussenvormen die daarbij horen.

De schaduwzijde van de derde revolutie: ‘Olifantitis’
Wat met bovenstaande duidelijk wordt, is dat de laatste vijfhonderd jaar Europa en Amerika de vijver van nieuwe ideeën voor staatsontwikkeling waren. En die staat met het bijbehorende overheidsapparaat is niet kleiner geworden. Tevens is het besef ontwikkeld dat té weinig staat, met té weinig handhavende capaciteit, gevaarlijkere situaties voor burgers kan opleveren dan een relatief grote staat (zie bijv. Somalië).

Wat de meeste aandacht krijgt is de omvang van het ambtenarenapparaat. Tegenwoordig wordt de Westerse staat geassocieerd met ‘opzwellen’. Democratie en ‘olifantitis’ zijn hand-in-hand gegaan. De overheid is toenemend onderdeel van ons leven geworden. Ze heeft er steeds meer bemoeienis mee gekregen. Wet op wet op wet….. Overheidsomvang gecombineerd met regelfocus lijkt een heel systeem te complex te maken. Dat was een van de reden waarom Thatcher en Reagan (en daarna Clinton en Blair), onder invloed van Friedman en zijn Chicago boys, privatisering van overheidstaken hebben bevorderd. Iets dat sommigen nu maar ook toen al zagen als ‘de publieke functies van een land in de mondiale verkoop doen’. Daarmee een staat compleet uithollend en de wereldlijke macht bij enkele mondiale kapitalisten leggend en verder bijdragend aan het nationale entropiseringsproces.

(Terzijde: Friedman voorspelde overigens ook dat de invoering van de Euro ertoe zou leiden dat de EU zou klappen. Dat vind ik achteraf niet zo’n gekke gedachte)

Sommigen denken dat de eeuw van de grote overheden nu over is. Dat de omvangrijke overheid toenemend ‘disfunctioneel’ is geworden. Zeker nu die onderdeel van een nog grotere overheid, de Europese Unie, zien deze mensen een omvangrijke overheid als een steeds minder werkbaar concept. Daarbij komt dat het totaal aantal mensen op deze planeet is blijven groeien en de ‘natuur-recources’ steeds verder onder druk komen te staan. Bovendien erodeert de welvaartsstaat. Langzaam verminderen alle riante sociale voorzieningen en de democratische vormgeving in het westen begint te kraken. De dagen dat het Westen een monopolie had op de slimme overheid zijn al lang voorbij. De huidige staat is nog steeds gevangen in verticale organisatievormen met uniforme patronen analoog aan de inzichten van mensen als Henry Fords en Frederick Winslow Taylor. Politiek en overheden die ‘alleen maar wetten’ kunnen produceren en niets anders. Dat ‘produceren van wetten’ is een soort onbeheersbaar ‘perpetuum mobile’ geworden. Daarbij is de staat ook nog eens door het internet beroofd van een machtsmiddel: het informatiemonopolie.

Staatsrol en beheersing van politiek/overheid
Voor Hobbes wat dat veiligheid. Voor Mill en Thomas Paine in de 19de eeuw was dat vrijheid. Lincoln stelde in 1862 dat de legitimiteit van de staatsoverheid is gelegen in ‘te doen voor een gemeenschap van mensen wat ze nodig hebben, maar niet kunnen doen, helemaal niet of niet zo goed, voor zichzelf vanuit hun afzonderlijke en individuele capaciteiten’.
Een tweede niet onbelangrijke vraag is hoe je de staat zélf onder controle houdt zodat deze geen minder ethische uitwassen gaat vertonen en verantwoord maatschappelijk beheer blijft voeren dat aansluit bij veranderende omstandigheden.

Democratie voorziet politiek en overheden van een manier om te luisteren naar de samenleving en diens polsslag. De wijze waarop politiek is ‘geluisterd’ (of niet) naar de samenleving is één van de oorzaken geweest van een steeds minder effectief functionerend politiek democratisch systeem. Daarnaast is de ongelijkheid, mede door Friedmans invloed en privatiseringsneigingen, juist niet afgenomen maar zie je nieuwe supermachtsconcentraties ontstaan. Alleen nu mondiaal via grote bedrijven en staten die daar een verlengstuk van zijn. Ook het ongebreidelde toegeven aan sociale wensen voor de vijf ‘kwaden’, heeft een nieuwe Leviathan geschapen. Een die zo star, complex en onbetaalbaar is geworden dat daarmee achteruitgang dichterbij komt. In de huidige situatie komen we in Orwells 1984-toestanden terecht.

(Noot MH: hoe te luisteren en de informatie die dat oplevert om te zetten in kennis die een samenleving verder helpt, is een vraag die ik zal beantwoorden via mijn proefschrift getiteld ‘Omgaan met ongeschreven regels’. Daarin ligt de kern van de doorontwikkeling van onze democratie zonder in top-down machtssystemen te vervallen)

Zeven + 1 grote problemen naast ‘omvang’
Er worden zeven grote problemen onderscheiden bij grote overheden door Micklethwait en Wooldridge.

  • Ze zijn ‘out-of-date’ en weinig innovatief.
    Ontworpen toen de bevolkingsomvang veel klein was dan nu. En vanuit ene organisatorisch gedachtefundament van vele decennia terug
  • Ze zijn arbeidsintensief in plaats van kapitaalintensief (‘Baumols’ ziekte)
    Hun eigen productieprocessen zijn vooral mens-arbeidsintensief niet kapitaalintensief. Doordat te blijven groeien ze in termen van efficiency niet en worden ze bij een toenemende interventiebehoefte alleen maar groter.
  • De kracht van belangengroepen
    Groepen die zich weten te organiseren als effectieve lobbyclub kunnen ervoor zorgen dat de overheid juist in hun belangen gaat investeren en dat blijft doen. Hoe meer belangengroepen hoe meer overheid. Daarbij geldt ook ‘ hoe meer maatschappelijke versplintering, hoe groter de overheid’.
  • De overactieve staat
    De snelle toename/productie van alleen maar regels en de daaruit voortvloeide toenemende complexiteit.
  • Vage ‘statistiek’
    De kwaliteit van de gebruikte cijfers, de verzameling daarvan en er zuiver mee omgaan, laat wel eens te wensen over. Niet in het minst door politieke invloeden.
  • Wie veel heeft, zal meer krijgen
    Overheden zijn steeds minder ‘progressief’ en kunnen dat ook lastiger zijn in een open wereld waarbij concurrentie tussen landen effect heeft op bijv. belastinginkomens.
  • Politieke verlamming en muurvast zitten
    Politiek die in allerlei verdragen en regels steeds muurvaster komt te zitten en daardoor steeds minder effectief wordt.
  • + 1
    Maar het grootste probleem in de ogen van de beide auteurs ben JIJ. Je verwacht teveel van de huidige democratie. Bovendien vraag je onrealistische én tegengestelde dingen. Sommige Aziatische staatsbestuurders hebben daar een expliciete mening over. 

Van het westen naar het oosten
Aziatische systemen laten een ander model zien dat twee fundamentele en gewaardeerde axioma’s van de Westerse democratie ondergraaft: algemeen kiesrecht en top-down ‘mildheid’. Het meest in het oog springende symbool daarvan is Lee Kuan Yew, de baas van Singapore. Die stelt dat Westerse democratieën zichzelf opblazen door voor een soort ‘all-you-can-eat’ buffet te laten ontstaan dat alles uiteindelijk onbetaalbaar maakt. Een staat die voorzieningenmachine is geworden voor burgers zonder daar iets voor terug te vragen en die op elke klacht van burgers reageert met het aanreiken van meer baten. Burgers zijn teveel verwend. China vindt dat ook en ziet in Singapore een beter alternatief dan de Westerse democratische vormen. Ze spreken over Lee als ‘the senior who has our respect’.

Lee groeide op in de tijd dat Singapore nog een kolonie van Engeland was en studeerde aan de London School of Economics en Cambridge. Weinig Aziaten waren in die tijd minder Westers dan ‘Harry’ Lee. Ook nu nog heeft hij de kenmerken van een Anglofiel. Na de onafhankelijkheid in 1959 kwam hij aan de macht in de People Action Party welke het gedachtegoed van de eerder genoemde Webbs was toegewijd maar na 1970 verliet hij, wat hij noemde, de illusie van het socialisme. In zijn ogen was dat verantwoordelijk voor het verval van de Engelse economie.

Tegen de jaren ’90 las hij Hayek’s ‘The Fatal Conceit: Errors of Socialism’ en begon een open deuren politiek richting internationaal zaken doen te ontwikkelen met intern het accent op een zeer goed opgeleide werkende bevolking, duidelijke regels met duidelijke straffen (sociale orde, geen rommel maken, geen tegenstanders die de langere termijn nationale lijn bedreigen, doodstraf bij drugs etc.), gezondheidszorg en lage belastingen.  Onderwijzer of leraar kun je alleen worden als je in geslaagd bent in het top-tertiel van je opleiding. Net als in Finland en Zuid-Korea. Als scholen niet goed presteren, is je baan als hoofd eveneens niet zeker.
Voor wat betreft buitenlandse investeringen zijn er maar weinig plaatsen in de wereld voor multinationals dan Singapore waar je gemakkelijker iets op kunt zetten gezien de lage tariefbarrières en belastingen. Er zijn binnen Singapore drie economische pijlers: productie, service en kenniseconomie.

Lee combineerde Hobbes (staatsmonarchie), Mill (meritocratie) en Aziatische (Confucius-achtig) waarden. Denk bij dat laatste ook aan ‘meer familie-achtig/familie (niet ‘gezin’) als de hoeksteen van de eigen samenleving’, meer toegewijd zijn aan onderwijs/opleiding en meer vertrouwen in een hoogopgeleid deugdzaam centraal bestuur (mandarijnen). Maar zijn mensbeeld was niet louter positief. Zijn uitgangspunt was ‘mensen, hoe betreurenswaardig ook, hebben inherent slechte kanten en moeten worden weerhouden de expressie van die slechte kanten’. Lee lijkt bijna de verpersoonlijking van Leviathan. Geen echte democratie én alleen focus op die algemene voorzieningen die ‘productief’ zijn zoals opleiding en gezondheid. Kortom een nachtwakerstaat waarin je je eigen sociale zekerheid moet verdienen en waarbij het startpunt ‘zelfredzaamheid’ is.

Zowel China als Lee vinden politieke staatssystemen in het Westen chaotisch geworden, niet goed uitgedacht, niet structurele verbeterend en slecht gepland naar de toekomst toe. En daarmee is wel duidelijk dat veel Aziatische landen bewuster nadenken over staatsontwikkeling dan Westerse landen. Daarbij een focus leggend, niet alleen op prestaties, maar ook op ‘efficiency’ en ‘accountability’.

Uiteraard levert dat ook problemen op. De laatste jaren beginnen er etnische spanningen te ontstaan in Singapore maar voor een zeer groot aantal staatsdenkers en burgers is Lee’s opzet een levensvatbaar en duurzaam systematisch alternatief gebleken. Lee wordt als een groot voorbeeld gezien mede ook door de economische ontwikkeling van China en de daarbij behorende vermindering van armoede.

Lee zag zelf ook China als de ‘frontrunner’ waarbij ze met hun centraal geleide systeem dertig tot vijftig jaar vooruit pogen te kijken en van daaruit een koers kunnen blijven volgen. Zijn waarschuwing naar China: ‘Als jullie liberaal worden, storten jullie in.’ Tegelijkertijd laat China, overeenkomstig Singapore, de teugels een beetje vieren door niet alles te willen aansturen in de economie zoals dat gebeurde tijdens het communistische bewind. Teveel strakheid belemmert innovatie.

Maar dat laat onverlet dat China het staatssysteem niet zal dienen te verbeteren. Er is bijv. nog steeds veel ‘oude corruptie’, net als in het oude Engeland. Daarnaast zijn er lessen te leren in de ontwikkeling van het staatskapitalisme waarin de politiek bedrijven schept.

De 4de revolutie (I): Een mix van Scandinavisch, Singapore & digitaal
Ook al heeft het model van Lee voordelen, toch heeft het ook zijn grenzen. Een elite zonder democratie, hoe wijs ook, in een zich ontwikkelende high-tech wereld, leidt vroeg of laat tot problemen. Dat zie je nu langzaam in China vooral op lokaal niveau ontstaan.

Het meritocratische systeem weet niet met openheid om te gaan. Zeker als er via het internet en de mail veel klachten naar hun toekomen die daardoor het imago van bestuurders in diskrediet brengen. Bedenk overigens niet dat het runnen van een land door een beperkte elite alleen Aziatisch of Arabisch is. Als Hilary Clinton de verkiezingen wint, luiden de namen van de laatste presidenten: Bush, Clinton, Bush, Obama, Clinton. Driekwart van de Amerikaanse presidenten komt uit dezelfde families. Of neem India. De Congres Partij is vanaf het begin tot nu gedomineerd door Nehru-Gandhi. Ondanks dat er de afgelopen jaren een democratische regressie heeft plaatsgevonden is de kans zeer denkbeeldig dat mensen in die landen meer vrijheden gaan eisen en meer Westers willen worden. Zeker als ze toenemend rijker worden. En dat beseffen deze landen ook.

Sommigen bestuurskundige Aziatische experts zien nu Noorwegen als een mogelijke staatkundige toekomst van China. Dat maakt het interessant: zowel Noorwegen (eigenlijk alle Scandinavische landen) én Singapore als je toekomst zien. Überhaupt zijn Scandinavische landen niet zulke vreemde voorbeeldrollen maar collectivistische staten. Zeker ook omdat China staatskapitalisme van belang acht. Als je kijkt naar bedrijven als Ericsson en Volvo, dan zijn dat ondernemingen die maatschappelijk verantwoord werken. Het is een staatskapitalistische ‘middenweg’ waarbij zelfredzaamheid en sociaal ondernemerschap grenzen stellen aan de ‘meer overheid’ – gedachte. En dat binnen harde financiële kaders. Zweden bijv. heeft zijn publieke uitgaven drastisch teruggeschroefd na 1993 van 67% tot 49%.
Dat was ook wel nodig. Wat decennia geleden ondenkbaar was, komt steeds dichterbij: staten kunnen failliet gaan. Kosten/baten denken is een belangrijke nationale norm geworden. Iedereen kent Pippi Langkous. In 1976 ontving de Zweedse schrijfster, Astrid Lindgren, een belastingaanslag van 102% over haar inkomen. Ze schreef vervolgens een sprookje over een schrijver genaamd Pomperipossa, die stopte met het schrijven van boeken, om maar niet in de bijstand te geraken. Dat leverde economen een nieuwe taaluiting op: het Pomperipossa-effect.
Tegenwoordig is het compleet anders. De overheid heeft zich geschikt naar een strikt uitgavenjasje waardoor zelfs na de crisis van 2008 nooit een begrotingstekort hoger is geweest dan 2% gecombineerd met een publieke schuld die beneden de 40% blijft. Daarnaast blijft aandacht voor onderwijs onverdeeld hoog. Opvallend bij dat onderwijs is dat de helft van de kinderen naar onafhankelijke scholen gaat die zichzelf financieren. Tegelijkertijd blijven publieke functies zoeken naar, innoveren en experimenteren met nieuwe inzichten zoals dokters en verpleegsters die experimenteren met het ‘Toyota-model’ in hun ziekenhuizen om wachttijden te verkleinen. Maar kijk ook naar de Denen die op weg zijn naar ‘e-health’. Interessant in al die Noordelijke aanpakken is dat er heel scherpe beslissingen zijn genomen, ook in de sociale zekerheid, maar wel met veel aandacht voor ‘consent’: collectieve betrokkenheid.

Verder begint de digitale revolutie gestalte te krijgen. Niet alleen in klassieke service-industrieën maar ook in het onderwijs, de gezondheidszorg of bij het verkennen en bespreken van vraagstukken. Op Harvard organiseren studiegroepen zichzelf rondom TED-talks waarna ze deze in alle openheid bespreken. Zoiets kan ook m.b.t. complexe maatschappelijke vraagstukken worden georganiseerd. Technologie maakt het mogelijk voor gewone mensen om samen te komen en collectieve problemen op te lossen.
Een overheid kan in de toekomst minder arbeidsintensief en meer kapitaalintensief worden. Big Data ontwikkelingen maken dat preventiever kan worden opgetreden.

Dat bovenstaande ontwikkelingen nieuwe eisen aan een bevolking stellen mag duidelijk zijn. Zelfredzaamheid binnen nationale financiële kaders betekent bijvoorbeeld dat mensen langer zullen moeten werken. De Zweedse president Frederic Reinfelt suggereerde dat de inwoners mogelijk zullen dienen te gaan werken tot hun 75ste. Kern wordt hoe de kennis van ouderen toegevoegde waarde te laten bieden in de lokale gemeenschap en evt. daarbuiten. Zowel Zweden als Singapore maken duidelijk dat een overheid niet groter hoeft te worden en toch kan verbeteren in performance.

De 4de revolutie (II): vier organisatorische vooronderstellingen ter discussie
Veel grote organisaties zijn de overheid voorgegaan en gedecentraliseerd. De onderliggende ontwikkeling is van hiërarchie naar netwerk. Drie krachten zijn daarbij invloedrijk: technologie, consumentenkeuze, verandering in managementstijl.
En bij deze drie punten heeft een overheid nog een weg af te leggen. Voor wat betreft technologie klaagde Obama eens, toe hij zei: ‘We leven en doen zaken in een Informatietijdperk. Maar de laatste echte reorganisatie van de overheid vond plaats in het ‘zwart/wit-TV’ – tijdperk’.
Bij dat oude tijdperk horen oude vooronderstellingen:

  • Doe alles zelf in eigen huis en eigen beheer (als een ander het doet kan dat onveilig zijn)
  • Neem centraal beslissingen (waarbij eenzelfde centrale ‘kliek’ altijd de kernbeslissingen neemt)
  • Alles naar buiten dient uniform te zijn (elke regel uniform voor iedereen)
  • Doe nooit iets als eerste (innoveer niet zelf, dan loop je een risico; verander zo weinig mogelijk)

Deze vier vooronderstellingen komen verder onder druk te staan omdat overheden steeds minder te besteden hebben. Dat maakt vernieuwing des te noodzakelijker. Dit boek beargumenteerde dat elk era leidt tot nieuwe politieke wetenschap. In de 16de en 17de eeuw ging het om staatssoevereiniteit. In de 18de en 19de eeuw kwam vrijheid om je potentieel te verwezenlijken (waarbij ook vrijheid van meningsuiting en privacy hoorden) centraal te staan. In de 20ste eeuw stond de sociale functie centraal (sociale zekerheid, gezondheidszorg etc.). De crisis in staten is meer dan een organisatorische crisis, het is een crisis van fundamentele ideeën. Steeds minder mensen die lid zijn van politieke partijen betekent ook dat politiek mensen minder vertegenwoordigt waarbij er tegelijkertijd sprake is van een toenemende ongelijkheid mede door slimme lobby’s. Zoals Louis Brandeis van het Amerikaans Hooggerechtshof eens zei: ‘We kunnen een democratische samenleving hebben óf we kunnen zeer grote geconcentreerde financiële vermogens in de handen van enkelen hebben’.
Er is sprake van een democratisch tekort, een gat tussen wat in termen van democratie en bijbehorende services wordt geleverd en inspraak/meedenk-mogelijkheden waar een samenleving behoefte aan hebben. De meritocratische Chinese en Singaporese systemen sluit daar niet afdoende bij aan. Dat geldt ook voor een EU. Wel stimuleren China en Singapore vanuit een nachtwakersgedachte productiviteit en kennisontwikkeling vanuit top-educatie. De vierde revolutie is begonnen maar de uitkomsten zijn nog niet uitgekristalliseerd.
Daarbij zijn de verwachtingen met betrekking tot wat de huidige democratische vormen kunnen leveren te hoog gespannen bij burgers in de ogen van de auteurs. Een belangrijke vraag wordt: hoe kunnen mensen in de samenleving beter aangeven aan een overheid wat die behoort te doen? Dat leren vormgeven is een volgende stap in democratische ontwikkelingen.

Alleen schieten staten door alle maatschappelijke spanningen in een ‘steeds-meer-beheersen-en-controleren’ – groef en ontstaan 1984-achtige kenmerken. Democratische ontwikkeling stagneert en directie democratie zet niet door. Dat wil weer niet zeggen dat er geen kentering zichtbaar wordt. Het onder druk komen staan van de vier vooronderstellingen, en burgers die mee kunnen denken, handelen en meebeslissen (het Scandinavische ‘consent’), maken de richting van een vierde revolutie duidelijker: bottom-up democratie en kennisontwikkeling m.b.v. nieuwe technologie, effectiviteit, efficiency, samen innoveren (burgers met overheden & experimenteren), lokaal centraal denken en handelen en kostenbewustzijn. Daarbij om je hen kijkend wat je, net als CELAP, van andere landen kunt leren.

Max Herold
Juni, 2016