De ziekte van Europa

Boekbespreking: ‘De ziekte van Europa’ Auteur: Guy Verhofstadt Uitgeverij: De Bezige Bij, 2015
Besproken door Leo Klinkers
Co-auteur European Federalist Papers 1)
December 2015

Inleiding
Er zijn twee soorten politici: zij die boeken schrijven en zij die dat niet doen. Ik schat de laatsten op zo’n 95% van de politieke populatie. Van de schrijvende 5% doet ongeveer 4% zijn best. Slechts 1% is top. En Guy Verhofstadt staat bij die 1% bovenaan. 2)

Met ‘De ziekte van Europa’ bekroont hij een lange reeks geschriften over:

  • de waarde van het politieke ambt in een Europese context,
  • de wijze waarop dat ambt moet worden ingevuld,
  • de karakteristieke fouten die steeds gemaakt worden,
  • het sociaal-maatschappelijk-economisch afval dat daarvan het product is,
  • de oorzaken van deze verzieking van Europa,
  • de noodzaak tot herbezinning op de structuren, procedures en gedragingen,
  • en de wijze waarop die noodzakelijke herbezinning met verstand van zaken en gevoel voor verhoudingen kan worden gerealiseerd.

‘De ziekte van Europa’ is geschreven met een groot historisch inzicht. Verhofstadt ontleedt met een scherp mes dominante dwalingen in de Europese politiek van de afgelopen decennia, toont overtuigend aan waar het fout ging en wie daarvoor verantwoordelijk was, maar blijft niet hangen in een ‘J’acuse …’. Hij tekent ook het pad naar een geopolitiek krachtig Europa, dat in zijn vernieuwing borg staat voor duurzaamheid in domeinen als menselijkheid, culturele verscheidenheid en sociaaleconomische ontwikkeling. Martin Plattel, voormalig hoogleraar sociale wijsbegeerte aan de universiteit van Tilburg, zou dit boek waarschijnlijk typeren als een perfect voorbeeld van het door hem geijkte begrip ‘concrete utopie’ in zijn eigen – te weinig gewaardeerde boek – ‘Utopie en kritisch denken’.

Voor een goed begrip van de inzet van Verhofstadt kies ik ervoor om letterlijke citaten op te nemen. Alleen dan proeft de lezer de ernst, maar ook de openhartigheid waarmee hij de ziekte van Europa beschrijft en met welk medicijn hij die ziekte wil bestrijden. Daardoor is deze recensie langer dan gebruikelijk. Het zou de waarde van dit boek echter onvoldoende recht doen als ik de vele hoogtepunten in een of twee pagina’s zou vatten.

Proloog
De Proloog is een intense verantwoording van Verhofstadt voor het feit dat politiek zijn passie is. De zuurstof die hem, de democratie en de samenleving doet leven. Maar tevens de brandstof om onvermoeibaar te strijden voor wat hij juist acht. Dat is typerend voor de Verhofstadt die we met enige regelmaat in de media zien optreden: gepassioneerd pleitend voor een beter besturend Europa.

Zijn ankerpunt is het liberale gedachtegoed. Althans, dat zegt hij zelf. Maar bij het lezen blijkt dat hij dat eendimensionale partijpolitieke speelveld volledig ontstijgt. In zijn betoog om het zieke Europa te behoeden voor zijn monomane drift tot zelfdestructie vermijdt Verhofstadt ideologische principes en concentreert hij zich op het gebruik van het verstand. Hij past allang niet meer binnen een partijsysteem. Of beter gezegd: hij bewijst met dit boek de achterlijkheid van de particratie met haar oligarchische karakter 3) , die een belangrijke oorzaak is voor de gestage neergang van de Europese Unie.

De Proloog bevat overigens een pikante ‘bekentenis’. Een beetje verborgen in een betoog dat politiek – ondanks haar bekende negatieve connotaties het enige instrument is om een samenleving op min of meer eerlijke en ordelijke manier te laten functioneren, zonder politiek zou de samenleving stikken – staat de volgende zin: “Nergens in de wereld heeft zich ooit – hoezeer ik me er ook toe aangetrokken voel – de anarchistische droom gerealiseerd.” Hiermee geeft Verhofstadt indirect aan dat het begrip ‘anarchie’ niet staat voor de bommengooierij van de zogeheten anarchisten in het Parijs aan het einde van de 19e eeuw, maar een samentrekking is van twee Griekse woorden: an=niet en archein=regeren. In de kern der zaak is ‘anarchie’ hetzelfde als een paradijs, een samenleving waarin iedereen zich zo bewust is van zijn eigen verantwoordelijkheid dat er geen behoefte is aan een besturend lichaam. Verhofstadt verdwaalt overigens niet in die onvervulbare droom. Hij is uitermate concreet in de feiten en argumenten die een maximaal profijt kunnen halen uit het utopisch anarchisme dat – terecht – zijn kennelijke drijfveer is.

De Proloog bevat een venijnige voorzet voor wat Verhofstadt in een aantal hoofdstukken genadeloos op de pijnbank legt: de almaar durende crisis waar Europa zelf geen raad mee weet. Verhofstadt weet er wel raad mee. Hij ziet het als de vloek van het denken in Europese natiestaten, waarbij elke staat handelt vanuit zijn eigen nationalistische belang: “We denken nog steeds te leven in de wereld van gisteren, ergens tussen het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Een tijdperk waarin natiestaten de dienst uitmaakten. Natiestaten die toen zowel de wet dicteerden binnen als buiten Europa. Natiestaten die met elkaar rivaliseerden. En de oprichting van de Europese Unie heeft daar in wezen geen kentering in gebracht: ondanks de opeenvolgende verdragswijzigingen is de Unie er sinds 1957 niet in geslaagd het tij te keren en de politieke leiding van het continent op zich te nemen. Het zwaartepunt ligt nog steeds bij lidstaten die op het einde van de dag de belangrijkste beslissingen nemen en daarbij hun eigen belang vóór het gemeenschappelijk Europees belang plaatsen”. Dat de naoorlogse geschiedenis hem hierin gelijk geeft blijkt een en ander maal uit de navolgende hoofdstukken.

Hij beschrijft hoe na WOII alle pogingen om het fnuikende intergouvernementele bestuurssysteem te verruilen voor een federale staatsvorm zijn mislukt en wie daarvoor verantwoordelijk was. En waarom het hardnekkig koesteren van de idee van natiestaten als enige hoeders van soevereiniteit een achterhaalde zaak is. Met een stevige tik naar de huidige regeringsleiders: “Zij die de natiestaat verheerlijken, vergeten dat die niets meer is dan een vehikel dat het staatshoofd in staat moest stellen om via het verwezenlijken van een culturele of etnische eenheid zijn of haar macht te consolideren.”

Het is ook mijn ervaring dat in wijde kring niet bekend is dat de natiestaat, geboren bij het Verdrag van Westfalen in 1648, na driehonderd jaar bij de komst van de Verenigde Naties in 1945 heeft opgehouden te bestaan. Het reeds lange tijd gaande proces van bestuurlijke schaalvergroting nodigde weliswaar uit om na die VN nog honderden andere intergouvernementele bestuursvormen in de wereld te creëren, maar men begreep niet dat daarmee voor Europa (EGKS > EEG > EU) de cruciale fout werd gemaakt om niet meteen te kiezen voor een federatie, hoewel daarvoor de behoefte, de politieke wil en overtuigende geschriften voorhanden waren.

In een aantal hoofdstukken beschrijft Verhofstadt wat het resultaat is van dat krampachtig vasthouden aan het intergouvernementele bestuurssysteem van de EU. Een stelsel van besturen waarbinnen de regeringsleiders in de Europese Raad elk besluit kunnen tegenhouden waarvan ze vinden dat het niet in het belang van hun eigen staat is. Met als gevolg een opeenstapeling van problemen: “De lijst is lang: het bankenprobleem, het investeringsgat, het gebrek aan beleid in de eurozone, de slechte staat van de openbare financiën in de meeste landen, onze slinkende geopolitieke rol in de wereld, onze tanende invloed in onze achtertuin vooral, een migratiebeleid zonder visie en zonder hart dat ons nu zuur opbreekt.” De burgers zien dat die regeringsleiders niet in staat zijn om deze en nog vele andere problemen op te lossen en trekken massaal de kaart van nationalistische en anti-Europa partijen.

Voor een goed begrip van de ernst en diepgang van Verhofstadts denktrant citeer ik het slot van de Proloog:
“Onherroepelijk doemt het beeld op van een beschaving in verval. De parallel met de ineenstorting van het West-Romeinse Rijk is snel gemaakt. Rome was op het einde niet langer in staat het hoofd te bieden aan wat ook toen normale maatschappelijke fenomenen waren: migratiegolven, sociale spanningen, militaire conflicten, economische schokken, institutionele en politieke blokkeringen. Het eens zo machtige Rome leed op het einde zwaar onder zijn zwakke politieke en economische instellingen. Steeds meer belastingen werden geheven om steeds minder productieve uitgaven te bekostigen. Het monetair beleid viel ten prooi aan politieke machtsspelletjes. Dit alles resulteerde in een onslechtbaar gat in de handelsbalans en een oncontroleerbare inflatie. De innovatieve bouw- en ingenieurskunst die Rome groot hadden gemaakt, geraakten in verval. Kortom, een complexe beschaving werd onherroepelijk in de tijd teruggeslingerd. De vraag die zich hier opdringt is of onze samenleving nog wel in staat is even zware uitdagingen aan te pakken als die waarmee het laat-Romeinse rijk werd geconfronteerd. Is Europa uitgerust met een politiek systeem dat dergelijke stresssituaties aankan? Kunnen de huidige Europese instellingen zulke maatschappelijke fenomenen de baas? De Franse denker Alfred Sauvy vreesde naar verluidt dat Europa zou veranderen in ‘een samenleving van oude mensen die wonen in oude huizen en bezig zijn met het herkauwen van oude ideeën. Kunnen we dit wegterende en vermoeide Europa nog redden? Kunnen we onszelf nog heruitvinden?”

Na de Proloog volgen vier Delen, tezamen achttien hoofdstukken.

Deel I De ziekte van Europa.
Hoofdstuk 1 Het syndroom van Korsakov
Verhofstadt ziet de defecten van het langetermijngeheugen van regeringsleiders als een variant van de ziekte van Korsakov: ze vergeten alles wat ze ooit hebben geleerd én zijn niet in staat om de werkelijkheid op een correcte manier te interpreteren en weer te geven.

Eerst dat geheugenverlies. De grondige naoorlogse federale gedachten van mensen als Churchill, Spaak, Spinelli, Von Brentano, Schuman, De Gaspari (Verhofstadt gaat even voorbij aan interbellum-federalisten als bijvoorbeeld Aristide Briand, Gustav Stresemann en Coudenhove-Kalergi 4) zijn ver buiten het geheugen van de huidige politieke leiders geraakt. Verhofstadt schrijft terecht: “De Unie van vandaag is een loutere confederatie van natiestaten, terwijl de grondleggers een waarlijk ‘eengemaakt Europa’ wilden smeden. Een blok waarin geen plaats meer was voor de eeuwenoude rivaliteiten en de uit het verleden stammende haat- en wraakgevoelens tussen natiestaten, Frankrijk en Duitsland voorop.”

Dit staat in schril contrast met de in 1953, onder leiding van Von Brentano, ontworpen federale grondwet, mede geïnstigeerd door Altiero Spinelli die als balling van Mussolini op het eiland Ventotene in 1942 het beroemde Ventotene Manifest schreef, een samenhangende reeks van gedachten voor een federaal Europa na afloop van de wereldoorlog.

Het Von Brentano-ontwerp van een grondwet voor een federaal Europa werd door de Franse Assemblée in 1954 verworpen. Daarna is het nooit meer goed gekomen. Het Verdrag van Rome van 1957 repte er met geen woord over. De poging van de Commissievoorzitter Walter Halstein in 1967 om het een nieuw leven in te blazen mislukte. Evenals die van Helmut Kohl bij het Verdrag van Maastricht in 1992. Om tenslotte in 2005 via twee negatieve referenda in Nederland en Frankrijk een zwak federalistisch getinte grondwet (onder leiding van Valery Giscard d’Estaing) voor Europa totaal uit het gezichtsveld van de Europese Raad te zien verdwijnen.

Het daaruit voortgekomen misbaksel, het Verdrag van Lissabon van 2009, is het slechtste juridische document dat ooit in Europa is geschreven. Al was het maar omdat het een Europa kent met niet minder dan vier voorzitters: die van het parlement, van de commissie, van de raad en van de halfjaarlijks wisselende leiding van Europa. Nog erger: als het erop aankomt heeft geen van die vier voorzitters iets te vertellen; het zijn de regeringsleiders van Frankrijk en Duitsland die beslissen. En dat in een ondoorgrondelijk doolhof van structuren en procedures. Wie moet de Amerikaanse president bellen als hij zaken wil doen met de Europese Unie? “Hallo …..?”

Verhofstadt begrijpt uitstekend waarom dit alles ertoe heeft geleid dat je geen vrienden maakt als je wilt spreken over het belang van een constitutie voor een federale bestuursvorm van de Europese Unie. Die ervaring delen vele federalisten met hem. Het is een taboe, sinds in de jaren negentig – onder aanvoering van vooral Nederlandse en Britse premiers/ministers – een anti-Europa sfeer is gecreëerd: je kunt er met niemand over praten. De vraag is echter: wie weet wat een federatie eigenlijk is? Zeer weinig mensen. Zeker nadat een domme Nederlandse politicus een aantal jaren geleden de kreet slaakte dat een federatie een superstaat is, kruipt men doorgaans in een angstige en vijandige reflex als je een Europese federatie bepleit 5).  Die – aan kwaadwilligheid grenzende onwetendheid – staat in schril contrast met het pleidooi voor een federaal Europa door het Kamerlid Patrick Dewael in het Belgische parlement op 16 juli 2015.

Verhofstadt heeft evenmin angst om over federalisering te praten. In tijden van grote omwentelingen moet je volgens hem durven structurele ingrepen te plegen. Als voorbeelden noemt hij de Magna Charta – een handvest over noodzakelijke vrijheden en eerlijke rechtspraak in het Engeland van 1215 – en de Conventie van Philadelphia in 1787, de geboorte van de federale constitutie van de Verenigde Staten van Amerika.

Met welgekozen voorbeelden lapt hij de gaten in het Korsakov-geheugen van de huidige leiders op, en zet ze vervolgens te kijk in een beschrijving van het tweede aspect van de ziekte van Korsakov: de werkelijkheid anders formuleren dan ze in wezen is. Denken dat Europa nog steeds de economische boventoon voert omdat het de sterkste afzetmarkt heeft? Vergeet het maar. De meest geavanceerde kenniseconomie? Alles wijst in tegengestelde richting. De bancaire en economische crisis effectief bestrijden? Onzin. Met 24% van het binnenlands product in de federale staatskas van de VSA tegenover slechts 1% in die van Brussel, is die crisis in de VSA allang bezworen terwijl Europa er nog middenin zit 6).  In de woorden van Verhofstadt: “Kortom, tegenover het Europees gedraal en zelfbedrog, staat een Amerikaans apparaat dat zich bewust was van de uitdaging en al snel op volle toeren draaide. Het resultaat is navenant. De Amerikaanse groeivooruitzichten zijn tegenwoordig driemaal hoger dan die van de eurozone. De werkloosheid is in de Verenigde Staten dubbel zo laag.” Tot zover de Europese Unie belicht in de metafoor van het Korsakov syndroom: ze zijn alles vergeten en stellen de werkelijkheid anders/mooier aan hun burgers voor dan zij is. En geloven dat zelf.

In dit hoofdstuk zit mij één ding dwars: Verhofstadt noemt in de reeks politici die ageerden vóór een gemeenschappelijk Europa ook Robert Schuman. Deze hield op 16 mei 1949 een toespraak in Straatsburg waarin hij de oprichting van een supranationale Europese Gemeenschap bepleitte. Verhofstadt vermeldt echter nergens het veel belangrijkere Schuman Plan 7) van mei 1950. Geïnstigeerd door Jean Monnet, die tijdens WOII lange tijd in de Verenigde Staten verbleef in de nabijheid van president Roosevelt en bekend met de federale staatkundige geschiedenis van die Verenigde Staten, bevatte het Schuman Plan op twee plekken de uitdrukkelijke wens om een federaal Europa op te richten. Maar Schuman en Monnet maakten een kapitale fout in die tekst. Na de oproep om tot een federaal Europa te komen stopten ze in dat Plan hét virus dat het begin van de ziekte van Europa inluidde. Een ziekte die anno 2015 velen tot de vraag brengt of de Europese Unie dit gaat overleven.

Wat is dat virus? Ze droegen de creatie van een federaal Europa op aan regeringsleiders. En die kunnen qualitate qua maar één ding doen: nationaal aangestuurde samenwerkingsverbanden aangaan op een of meer beleidsgebieden. Dat is intergouvernementeel besturen op basis van een overeenkomst (bilateraal zonder supranationaal orgaan) of een verdrag (multilateraal met een supranationaal orgaan). Zo ontstond in 1952 na het Schuman Plan de zes landen omvattende Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), later uitgebouwd tot de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en tegenwoordig de achtentwintig lidstaten tellende Europese Unie. Dat bestuurssysteem is net zover verwijderd van een federale staat als Mars verwijderd is van Aarde. Nog erger: het is onmogelijk om van binnenuit, dus door middel van (de zoveelste) wijziging van de verdragsrechtelijke basis een federatie te creëren. Je kunt van een doodzieke muis geen gezonde olifant maken.

Ondanks die structuurwijzigingen (van EGKS naar EEG en dan naar EU) bleven de basisprincipes hetzelfde: de regeringsleiders nemen top down de belangrijkste beslissingen en duwen die als een eenheidsworst 8) door de lidstaten heen, zonder democratische controle; het bestuurssysteem is multilaterale samenwerking op beleidsterreinen; het subsidiariteitsbeginsel werkt niet omdat het verdrag toestaat elke beslissing te nemen die volgens de regeringsleiders bijdraagt aan de doelen van de EU; waarbij het oorspronkelijke denken in gemeenschappelijkheid langzaam maar zeker plaats maakt voor samenwerking op basis van ‘eigen land eerst’. De manier waarop de EU-lidstaten in 2015 de afspraken, overeenkomsten en verdragen inzake vluchtelingenhulp en immigratie naast zich neerleggen, of in hun eigen belang herinterpreteren, is daarvan een voorbeeld van perversiteit.

Wat hadden Schuman en Monnet moeten doen? Ze hadden in het Schuman Plan moeten eisen dat de creatie van de door hen gewenste Europese federatie zou moeten plaatsvinden op precies dezelfde manier waarop dat in de Verenigde Staten tussen 1787 en 1789 was georganiseerd: een Conventie zoals die van Philadelphia in 1787, uitmondend in een ontwerp federale Constitutie, die vervolgens ter ratificatie zou moeten worden aangeboden aan de burgers van de deelnemende landen. En dus de creatie van een federale staat – sinds Althusius in de 17e eeuw van onderop geïnitieerd – in plaats van een systeem van intergouvernementeel besturen, dat door zijn top down karakter iedereen tegen zich in het harnas jaagt 9). De beoogde creatie van een federatie in handen leggen van regeringsleiders is waarschijnlijk de meest ernstige fout in de naoorlogse geschiedenis van Europa, resulterend in het juridisch gedrocht dat het Verdrag van Lissabon wordt genoemd.

Ik verbaas me erover dat Verhofstadt, die in latere hoofdstukken dat verdrag furieus, maar terecht, attaqueert, niet ziet dat de door hem zo perfect beschreven ziekte van Europa begon met die systeemfout 10) in het Schuman Plan. Als hij dat had gezien zou hij zich in dit hoofdstuk niet zo hebben verwonderd over het mislukken van het ontwerp van een federale grondwet in 1953 door de groep van Von Brentano. Vanaf het Schuman Plan in 1950, resulterend in de oprichting van de EGKS in 1952, hadden de betrokken regeringsleiders zich in 1953 al zo stevig genesteld in een intergouvernementeel bestuurssysteem dat het Von Brentano-ontwerp van die federale grondwet onder tafel moest verdwijnen. Een taak die de Franse Assemblée in 1954 graag op zich nam.

Terzijde nog dit. In het eerder aangehaalde boek ‘Wij Europeanen’ beschrijft Wim de Wagt gedetailleerd en onderhoudend vele aanzetten van vooraanstaande politici en andere notabelen tot een federaal Europa in de periode tussen de twee wereldoorlogen. Maar alle initiatieven in dat interbellum kwamen – net als na WOII – nooit verder dan (pogingen tot) intergouvernementele samenwerking. Hier ligt een kolossaal semantisch misverstand: men was feitelijk bezig met aanzetten tot intergouvernementeel besturen, maar men noemde het federalisering. Federaliseren is een staatkundige constructie op basis van een constitutie, waarbij het federale orgaan soeverein is in de zorg voor taken A, B, C en D, terwijl de lidstaten soeverein blijven voor de zaken E-Z. Dat is naast de horizontale scheiding der machten (trias politica) de zogeheten verticale scheiding der machten, met gedeelde soevereiniteit als resultaat. En tevens de structurele garantie van subsidiariteit. Sterker nog: in een federale constitutie is het niet nodig om een artikel inzake subsidiariteit op te nemen omdat een federatie door de verticale scheiding van machten in zichzelf al niets anders is dan grondwettelijk gestructureerde subsidiariteit.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat een stroming binnen de politieke theorie de idee van gedeelde soevereiniteit afwijst. Haar aanhangers huldigen de opvatting van de Franse politiek filosoof Jean Bodin (1530-1596) die soevereiniteit definieerde als één en ondeelbaar. Zij hebben dit mantra tot dogma verheven, waardoor het moeilijk discussiëren is. De gedachte dat Bodin deze opvatting formuleerde als kind van zijn tijd en dat de Amerikanen tijdens de Conventie van Philadelphia in 1787 doodleuk aantoonden dat soevereiniteit wel degelijk deelbaar is – mits je dat maar goed regelt in de constitutie – accepteren ze niet. Hoe die founding fathers van de Amerikaanse federatie de verticale scheiding van machten uitvonden én formuleerden, is echter een voorbeeld van out of the box denken dat zijn weerga niet kent. En daarom terecht door een groot aantal landen in de wereld overgenomen.

Hoofdstuk 2 De dwerg Europa
Verhofstadt begin het tweede hoofdstuk met een verhaal over de mislukte Brits-Franse militaire interventie bij het Suezkanaal in 1956. Egyptes president Nasser had het kanaal genationaliseerd, Engeland en Frankrijk bezaten nagenoeg alle aandelen, wensten geen verlies te lijden, wilden om geopolitieke redenen een mogelijke blokkade van het kanaal voorkomen, namen het kanaal met geweld in beslag, maar moesten na vijf maanden de aftocht blazen omdat Nasser van de Verenigde Naties – tevens gesteund door de Verenigde Staten – gedaan kreeg dat de interventie van de Britten en de Fransen werd afgekeurd.
Deze corrigerende tik van de VN jegens twee grote Europese mogendheden ziet Verhofstadt als het definitieve einde van de natiestaat.

Begrijp dit goed: vanaf de Middeleeuwen vindt er in Europa een niet aflatend proces van bestuurlijke schaalvergroting plaats. Van graafschappen en hertogdommen naar steden, naar landen 11). Pas bij het eerder genoemde Verdrag van Westfalen van 1648 wordt het begrip ‘soevereine staat’ geformaliseerd. Vanaf dat ogenblik zijn de inwoners burgers van een land en dus niet langer van een hertogdom, of een stad, of een koning. Met ‘soevereine staat’ wordt dan bedoeld dat elk land baas in eigen huis is en zich geen aanvallen of inmenging door een ander land hoeft te laten welgevallen. Omdat oorlogen en landjepik echter gewoon doorgingen en men na WOII genoeg had van al dat bloedvergieten richtte men conform het Atlantic Charter van Roosevelt en Churchill uit 1944 een jaar later in 1945 de Verenigde Naties op. Dat is het eerste majeure intergouvernementele bestuurssysteem dat vervolgens model stond voor vele honderden andere door de hele wereld heen. Waaronder ook de EGKS > EEG > EU.

De kernzwakte van deze manier van besturen ligt in het unanimiteitsbeginsel. Door het ontbreken van democratische controle worden beslissingen top down door regeringsleiders genomen. Lidstaten die zich daardoor in hun belang geschaad achten gaan trucs gebruiken om het lied van ‘eigen land eerst’ te spelen. De makkelijkste truc ligt in handig gebruik, of zo u wil misbruik, van dat unanimiteitsbeginsel. Als een regeringsleider een bepaald besluit niet in het belang van zijn land vindt spreekt hij een veto uit. Dit leidt in de praktijk tot het uitruilen van veto’s in achterkamertjes: ‘Als jij mij in dit besluit steunt dan steun ik jou bij dat andere’. Elke poging om in de Europese Raad over te gaan op besluitvorming bij meerderheid hebben ze consequent verijdeld. In het verlengde van die kernzwakte ligt de oorzaak van de toenemende weerstand tegen de EU. Immers, als de regeringsleiders na het uitruilen van de veto’s dan toch tot een unaniem besluit komen moeten alle lidstaten dat overnemen. Men noemt dat ‘integreren’. Maar het is strikt genomen gedwongen assimileren. En dat pikt men terecht niet meer. In een federatie is die top down assimilatiedwang uitgesloten.

Vele malen heeft Verhofstadt die praktijk al veroordeeld en ook nu weer. Het is namelijk de oorzaak van Europese non-decision making op cruciale momenten. Gedetailleerd beschrijft hij hoe deze structurele lamlendigheid van de EU-leiders tijdens de Balkanoorlogen in de jaren negentig de Amerikaanse president Bill Clinton noodzaakte tot militair ingrijpen, een blamage voor de beweerde daadkracht van ‘Brussel’. In de woorden van Verhofstadt: “Wie de televisietoespraak van Clinton terugluistert, hoort iets potsierlijks: een Amerikaans president die de Europese geografie en de Europese politieke situatie schetst en zich vervolgens beroept op de Amerikaanse waarden om in het hart van het Europees continent in te grijpen.” Kan iets meer vernederend zijn voor Europa?

Dit gebrek aan gemeenschappelijke besluitvorming speelt ook nu in relatie tot de asielproblematiek. Of het opnieuw zal leiden tot een Amerikaanse interventie omdat wij in Europa onze zaken niet voor elkaar hebben valt natuurlijk te betwijfelen. Maar wie de Amerikaanse media volgt ziet artikelen vol verbazing over het onvermogen van de Europese Raad om in deze kwestie verdragsrechtelijke menselijkheid en verdragsrechtelijke ordelijkheid met elkaar in overeenstemming te brengen.

De grote verdeeldheid als gevolg van non-decision making in moeilijke dossiers maakt Europa tot de dwerg in de titel van dit hoofdstuk. Niet bereid en niet in staat om in geopolitieke zaken een gezamenlijke lijn te trekken. Verhofstadt illustreert dit ook met een beschrijving van het gedrag van de EU-lidstaten voor en tijdens de inval in Irak: “Vijf Europese lidstaten – Nederland, Groot-Brittannië, Polen, Italië en Spanje – trokken ten strijde aan de zijde van de Verenigde Staten. Frankrijk, België, Duitsland en Luxemburg bleven dwarsliggen tot op het einde. De rest hield zich afzijdig.”

En in een moeite door beschuldigt hij de EU ook van lafheid in het al jaren slepende conflict in Syrië: “Keer op keer bleven we de andere kant opkijken, terwijl de Syrische leider zijn volk systematisch uitmoordde. We deden niets.” Hij weet ook wel dat enkele individuele lidstaten bombardementen uitvoeren, maar een gerichte en gezamenlijke militaire en diplomatieke interventie van de Europese Unie is zover verwijderd van de werkelijkheid dat wederom Amerika de leiding moest nemen om te proberen dat conflict te beëindigen.
Voor al die conflicten was geen spoor van een Europees buitenlandbeleid te vinden.

Na een extensieve beschrijving van het falen van de EU in landen waar de Arabische lente omsloeg in gitzwarte winters neemt hij ook de relatie met Rusland op de korrel. Zijn aanvankelijke respect voor Poetin verdween toen hij hem aansprak op kwesties van mensenrechten en vermoorde journalisten. Hoe hij sindsdien over Poetin denkt, en daarmee ook over de laffe houding die de dwerg EU jegens Poetin etaleert blijkt uit het volgende citaat: “Ik kijk vooral met ongeloof naar de zelfbegoocheling die zich van Europa heeft meester gemaakt. We blijven onszelf voorhouden dat het met Vladimir Poetin wel niet zo’n vaart zal lopen. Dat hij wel vanzelf tot bedaren zal komen. We koesteren bovendien de ijdele hoop dat hij met wat stoere verklaringen en wat sjofele sancties tot staan kan worden gebracht. Dat is een vergissing. Op Poetin heeft dat alles nauwelijks vat. Poetin heeft een eigen agenda, die van een dictator die zo lang mogelijk de macht wil vasthouden. Die agenda behelst Rusland verder te knechten – en daar hoort ook het nabuurschap van Rusland bij. Want vergis je niet: voor Poetin is Rusland nog steeds de Sovjet-Unie. Poetin is een product van de Sovjet-Unie en niet van het verzet tegen de Sovjet-Unie.”

Dat de EU geen antwoord had op Poetins streven naar macht en nog eens macht beschrijft Verhofstadt aan de hand van de invallen in Georgië, de Krim en de Oekraïne. Als er al een halt wordt toegeroepen aan diens expansiedrang dan is het toch de NATO en niet de EU die daarvoor tekent. Weer geheugenverlies bij de EU-top: die maakt geen vergelijking met de geografische expansiedrang van Nazi-Duitsland. Verhofstadt: “Voor de Amerikanen is het duidelijk: Europa is een lastpak geworden, een dwerg, die wanneer het echt menens wordt meer in de weg loopt dan dat hij iets bijdraagt.” Niet bang om vervolgens ook nog eens flink wat zout in de open wonden van de EU-regeringsleiders te strooien zegt hij: “Poetin is een meester-manipulator; vergeleken met hem zijn de leiders van onze achtentwintig lidstaten dwergen.”

Genoeg dwergverhalen nu. Op naar het volgende hoofdstuk. Maar niet nadat Verhofstadt nog even opmerkt dat het Rusland van Poetin een federatie is. Stof tot nadenken: de Verenigde Staten, Canada, Brazilië, Australië, Rusland, Duitsland, Zwitserland, België, Oostenrijk, de Verenigde Arabische Emiraten, India – om er enkele te noemen – zijn allemaal federaties en allemaal sterke tot zeer sterke landen. De intergouvernementele EU daarentegen is zwak tot zeer zwak. Misschien wil niet iedereen België een sterk land noemen. Mijn Vlaamse collega en co-auteur van de European Federalist Papers, Herbert Tombeur, beschrijft in Paper 19 van de European Federalist Papers helder en duidelijk tekortkomingen van de Belgische federatie. Dat mag zo zijn, maar België verdient diep respect voor de zes staatkundige hervormingen waarmee het vanaf 1960 de eenheidsstaat transformeerde in een federale staat. Alleen daardoor bleef het mogelijk de drie cultureel gescheiden bevolkingsgroepen/taalgebieden – Vlamingen, Walen en Duitsers – binnen één land bijeen te houden zonder dat men op elkaar ging schieten.

Hoofdstuk 3 De chronische aandoening van het nationalisme
In hoofdstuk 3 maakt Verhofstadt een grondige analyse van het steeds weer in Europa opduikend nationalisme. De Volkerenbond, in 1919 opgericht door de Amerikaanse president Woodrow Wilson, bedoeld om Europa voortaan van nationalisme te genezen, mislukte 12).  Het eveneens tot dat vredesdoel ontworpen concept van de EGKS > EEG > EU is volgens Verhofstadt ook mislukt: “Het nationalisme – ook in zijn meest extreme vormen – is opnieuw aan een opmars bezig. Het is of we terug in de tijd worden gekatapulteerd, naar het interbellum.” Nauwgezet somt hij de tekenen daarvan op. Het stemt niet vrolijk. Van de ultranationalistische paramilitaire organisaties in Hongarije, de Gouden Dageraad in Griekenland, een slachtpartij in Oslo en op het Noorse eiland Utoya’, de stijgende aanhang van nationalistische en racistische partijen in Nederland, Frankrijk, Denemarken, Zweden en Finland, tot uiteindelijk de ontboezeming in 2010 van Angela Merkel zelf dat het multiculturalisme is mislukt.

Verhofstadt besteedt veel aandacht aan het Frankrijk onder president Nicolas Sarkozy. In hem ziet hij de belichaming van een hernieuwd fundamenteel nationalisme door een nationale zoektocht te activeren naar de ‘ware Franse identiteit’: “Wat bedoeld was als een politieke stunt om de Franse fierheid te boosten en zo extreem-rechts de wind uit de zeilen te halen, eindigde in een debat dat de lelijkste kanten van Frankrijk en het Franse nationalisme naar boven bracht. Hele bevolkingsgroepen werden weggezet als afval. Jongeren die geen werk vonden, moesten maar eens beginnen met de islam af te zweren, zo klonk het. En dat was wellicht nog een van de beleefdste commentaren die op de website te lezen waren. De kernwaarden van de Franse Republiek vielen in ieder geval nauwelijks te bespeuren. Dat Frankrijk het schoolvoorbeeld zou zijn van een ‘open’ vorm van nationalisme, zoals door de grondleggers van de Franse Republiek wordt beweerd, was een mythe die met de realiteit allerminst bleek te kloppen.”

Om echt heel duidelijk te zijn over zijn appreciatie van Sarkozy schrijft hij ook: “Sarkozy’s debat over de nationale identiteit van Frankrijk was een beschamende vertoning. Het was een affront aan de Franse geest. Een miskenning van zijn intelligentie. In de politiek de nationale identiteit als uitgangspunt nemen, is niets anders dan de zoveelste vermomming van het nationalistisch gedachtengoed zelf. Het heeft in het geheel niets te maken met de erfenis van de Franse Republiek.”

Maar met wat dan wel? Verhofstadt: “De natie is geen kwestie van taal, van ras, van religie, van belangen, van geografie en zelfs niet van militaire noodzaak. De natie is ook niet langer een kwestie van gemeenschappelijke geschiedenis, van historisch toeval of van een of ander vaag gevoel van eenheid. De natie is een kwestie van bewuste solidariteit, een volwaardige beslissing om samen te leven op basis van dezelfde wetten en beginselen.”

Er is in zijn ogen geen eendimensionale identiteit. Mensen hebben diverse identiteiten: gerelateerd aan ras, geloof, geografische herkomst, familie, opleiding, gender, et cetera 13). Met alle schrijvende kracht verzet Verhofstadt zich tegen pogingen om identiteit als maat voor normatief gedrag te nemen: “De ééndimensionele, collectieve identiteit die de basis van het nationalistische denken vormt, is van een geheel andere orde. Zij leidt tot het bouwen van etnische, nationale, culturele of religieuze ‘bunkers’ in de samenleving, waaruit de mens onmogelijk nog kan ontsnappen. Elke bunker zet zich schrap tegenover de vijand. Onvermijdelijk mondt dat uit in haat, rellen in de eigen buurt en oorlogen in de wijde wereld.“

Daarna maakt hij de aansluiting naar het staatkundige Europa: “De toekomst van Europa ligt allerminst in een zoektocht naar de nationale eigenheid. En die toekomst ligt al zeker niet in een optelsom van achtentwintig verschillende identiteiten. Het Europa van vandaag, ‘l’Europe des Nations’, is een reliek uit het verleden. Het is een Europa dat op sterven na dood is, al was het maar omdat het onbekwaam is de uitdagingen te lijf te gaan. Het is bovendien een Europa dat nog nauwelijks een rol van betekenis speelt in de multipolaire wereld van de eenentwintigste eeuw. Of we het nu willen of niet, we staan voor een duidelijke keuze. We kunnen opnieuw toegeven aan de opkomst van het identitaire denken in Europa, of er openlijk de strijd mee aanbinden.”

Dat menig regeringsleider op dit punt al de handdoek in de ring heeft gegooid is voor Verhofstadt geen reden om dat slechte voorbeeld na te volgen. Hij beschuldigt hen indirect van lafheid, omdat ze met dat wegkijken aangeven dat ze zich niets herinneren van het verleden: “Alsof niemand onder hen zich herinnert tot welke catastrofes het identitaire denken in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw heeft geleid.”
Hij sluit dit hoofdstuk af met het standpunt dat de toekomst van Europa en de Europese Unie postnationaal zal zijn – of niet zal zijn.

Er volgen nu nog drie hoofdstukken van Deel I. Ik beschrijf ze zeer in het kort.

Hoofdstuk 4 Plumber politics
Dit hoofdstuk gaat over het falen van de EU om snel en doeltreffend te handelen na het ontstaan van de bancaire en daaruit voortkomende economische crisis. Verhofstadt beschrijft gedetailleerd waarom en hoe het federale financiële systeem van de Verenigde Staten deze twee crises effectief kon bestrijden en waarom en hoe het intergouvernementele EU-systeem daar niet toe in staat is. Hij zegt in beeldende taal wat in 2013 al in meer formele en beknopte stijl is verwoord in paragraaf 1.5 van het Jaarverslag 2012 van De Nederlandse Bank. Verplichte literatuur voor macro-economisch georiënteerde politieke journalisten. Omdat de EU-toppolitici nalaten te doen wat nodig is, redt het bluswerk van de Europese Centrale Bank de Eurozone voorlopig.

Andere problemen zoals migratie, innovatie en energie, behandelt de EU-top enkel met woorden, niet met daden. Verhofstadt: “In het Finse Tampere werd al in 1999 besloten om een gemeenschappelijke migratiepolitiek op poten te zetten. Meer dan vijftien jaar later is daar nog altijd niets van terechtgekomen. Een jaar later (…) lanceerden we de ‘Lissabonstrategie’, een ambitieus project om van de Europese economie ‘the most advanced knowledged based economy of the world’ te maken. Sindsdien boert de Europese economie steeds verder en verder achteruit. In 2006 werd (…) de afspraak gemaakt dat we een energie-unie zouden oprichten om zo een stuk minder afhankelijk te worden van de Russen. Bijna tien jaar later is ook daarvan niets terecht gekomen. Met de inval van Poetin in de Krim en in de oostelijke provincies van Oekraïne wordt het project nu in allerijl weer afgestoft.” Met regelmaat komt de EU zelfs niet tot loodgieterij of bluswerk.

Hoofdstuk 5 De Hongaarse schande
Zoals Verhofstadt aanvankelijk respect had voor Poetin, maar later een niet geringe afkeer van hem kreeg, zo gebeurde dat ook met Viktor Orbán, de Hongaarse premier. Hij bewonderde hem eertijds voor zijn verlichte liberale ideeën, maar wenst niets meer met hem te maken te hebben nu Orbán zich bekend heeft tot ultranationalistisch en autoritair besturen. Hij schrijft onder meer: “Victoria Nuland, de Amerikaanse staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, wond er heel wat minder doekjes om: ‘Hoe kunt u, Mr. Orbán, ’s nachts slapen onder de deken van artikel 5 van de Nato terwijl u overdag de ‘illiberale democratie’ aankondigt, terwijl u nationalisme aanvuurt, de persvrijheid beperkt en het middenveld demoniseert?’ Impliciet stelt Nuland haar vraag aan de Europese Unie, die deze burgerlijke vrijheden zou moeten garanderen. (…) Er wordt nooit ofte nimmer actie ondernomen. (…) Artikel 7 van het verdrag van de Europese Unie bepaalt dat een lidstaat die de ‘menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat’ met de voeten treedt, zijn stemrecht kwijtraakt. (…) Maar we zijn gewoon te laf om ook op Orbán dit artikel toe te passen.”

Dus Orbán is in zijn ogen afgeserveerd. De toekomst zal uitwijzen wie uiteindelijk komt bovendrijven. Verhofstadt lijkt wat dat betreft het ergste te vrezen want hij sluit dit hoofdstuk af met: “Margaret Thatcher had gelijk: ‘Wat een slappe bende daar in Europa. Wat een slappe, tandeloze bende.’”

Hoofdstuk 6 Het massagraf van de Middellandse Zee
De titel maakt al duidelijk waar dit over gaat: de totale mislukking van de EU om de vluchtelingenproblematiek in goede banen te leiden: “Inmiddels is de Middellandse Zee uitgegroeid tot een gigantische begraafplaats. De Europese Unie is de doodgraver.”

Verhofstadt analyseert vervolgens welke oorzaken 14) aan die migratieproblemen ten grondslag liggen (Libië, Syrië, Irak) en in welk opzicht de EU zich door schuldige nalatigheid voor eeuwig geopolitiek blameert.

Interessant vind ik zijn referte aan de demografische ontwikkelingen 15): “Europa leeft op een demografische tijdbom. (-) De gemiddelde leeftijd in Europa is er nu reeds achtendertig jaar. Die zal rond het midden van deze eeuw toegenomen zijn tot tweeënvijftig jaar, terwijl die in de Verenigde Staten stabiel blijft op vierendertig jaar. In grote delen van de wereld veroudert de bevolking niet, maar verjongt ze zienderogen. In het Midden-Oosten is er zelfs sprake van een ware ‘jongerenexplosie’. Zonder migratie kan Europa daarom onmogelijk overleven. Tegenover vier vandaag zullen er tegen het midden van deze eeuw amper twee jongeren staan tegen één gepensioneerde.”

Ik sluit mij aan bij zijn standpunt dat Europa dringend meer immigranten nodig heeft. Deels voor het vertragen van de onvermijdelijke structurele bevolkingsdaling die zich rond 2075 over de hele wereld gaat verspreiden, deels om door middel van totaal nieuwe inzichten uit andere culturen tot noodzakelijke vernieuwingen te komen, deels ook uit geopolitieke overwegingen: we hebben meer massa nodig om als Europa een waarachtige pool te worden in het huidige geopolitieke multipolaire gevecht. Zelf huldig ik het standpunt dat Europa vijfhonderd miljoen immigranten moet aantrekken. Pas dan, met ruim een miljard inwoners, hebben we voldoende massa om zowel de onvermijdelijke bevolkingskrimp aanzienlijk te vertragen, de noodzakelijke culturele, educatieve, technologische en economische vernieuwingen door te voeren, alsook een betekenisvolle geopolitieke macht te realiseren. Vijfhonderd miljoen immigranten aantrekken is natuurlijk geen eenvoudige opgave. Dat wil zeggen: met de huidige soort regeringsleiders in de Europese Raad is dat uitgesloten. Maar als Europa aan zijn – door Verhofstadt zo helder gediagnosticeerde – ziekte overlijdt, staan waarschijnlijk de leiders op die dat dringend vereiste proces wél stapsgewijs in zo’n vijftig jaar kunnen volbrengen.

Deel II De fysieke aftakeling.

Hoofdstuk 7 De digitale woestijn
De EU als een troosteloze zandplaat waar niets groeit wat de moeite van het kopen waard is, dat is Verhofstadts beschrijving van de IT-potentie van de EU. De Europese digitale markt hinkt zijn inziens hopeloos achterop, en wel op elk gebied: mededinging, licenties, spectrum, netneutraliteit en ga zo maar door. “Er is in Europa geen vruchtbare grond meer voor innovatie. Er zijn veel ondernemers met briljante ideeën, maar door al die verschillende regeltjes, wat het gevolg is van het gebrek aan een gezamenlijk kader, is het voor Europese succesvolle bedrijven ontzettend moeilijk hun product in de markt te zetten. Intelligente ict-systemen zijn de ruggengraat van de moderne economie en de belangrijkste motor voor groei.”

Dat verklaart volgens hem de grote productiviteitsachterstand die Europa vergeleken met de Verenigde Staten heeft opgelopen: “De slakkengang waarmee Europa voortsukkelt, is om moedeloos van te worden. Vooral omdat we ons geen uitstel kunnen veroorloven. Het is erop of eronder. We zijn al meer dan zeven jaar het enige continent dat niet groeit.”

Hij sluit het hoofdstuk af met: “Terug naar de bron, dat is de boodschap. Eén Europees systeem. Lange bureaucratische procedures om achtentwintig vergunningen te verzamelen passen niet in het digitale tijdperk van de eenentwintigste eeuw. Dat kost alleen maar economische groei en banen.”

De conclusie luidt: er bestaat geen gemeenschappelijke digitale EU-markt, zelfs niet in de Eurozone. Eerste les in economie: een munt is de uitdrukking van één economie en niet andersom. Eén munt voor negentien economieën leidt tot stilstand, niet tot groei.

Hoofdstuk 8 De aftakeling van de Europese industrie
Stap voor stap legt Verhofstadt uit hoe het komt dat Europa geen omvangrijke industrie meer heeft en waarom het nodig is dat die er weer komt. Hij ziet als oorzaken van de ondergang van bijvoorbeeld de staal- en auto-industrie het bureaucratisch nationalistisch denken van enkele lidstaten en stelt daartegenover het succes van CERN en Airbus als voorbeelden van een Europese aanpak.

De zo geprezen interne EU-markt staat blijkbaar onder nationale voogdij. Ze geldt zelfs niet of nauwelijks voor digitale producten, energie en transport.

Om Europa weer op de industriële kaart te zetten zal het aan Verhofstadt niet liggen: “Tegen 2050 zullen Amerikanen en Chinezen samen meer dan veertig procent van de wereldeconomie in handen hebben. De keuze waarvoor we staan, is zonneklaar. Of vechten we terug, zoals we ten tijde van de oprichting van Airbus deden. Of de industriële aftakeling zet zich onafwendbaar verder. Een middenweg is er niet.”

Hoofdstuk 9 De credit crunch
Verhofstadt fileert onverdroten het onvermogen van de EU om financieel-economische orde op zaken te stellen. In tegenstelling tot de Verenigde Staten.

Laat mij volstaan met het volgende citaat: “De Europese Commissie, de lidstaten en de Europese Investeringsbank zien elkaar eerder als concurrenten dan als bondgenoten. Er moet een werkelijk Europees plan komen, waarmee we de investeringsgap te lijf gaan, met een volwaardige bankenunie die bevoegd is voor alle banken, met een kapitaal- en hypotheekmarkt die volledig geïntegreerd zijn en met een Europees investeringsfonds dat gefinancierd wordt door Europese obligaties. Dat fonds moet de omvang hebben van de ‘American Investment and Recovery Act’: achthonderd miljard. Dat moet gedekt worden door de uitgifte van Europese deelbewijzen, waarbij de gehele Europese begroting als garantie wordt ingebracht.”

Hoofdstuk 10 De obese arbeidsmarkt
In dit hoofdstuk analyseert hij het onvermogen van de EU om een Europese arbeidsmarkt te creëren om daarmee de structurele werkloosheid die zo typisch is voor sommige lidstaten op te lossen. De lidstatelijke bureaucratieën verhinderen een doorstroom van werkzoekenden naar werkplekken dwars door de EU zoals dat vanzelfsprekend is in de Verenigde Staten. De arbeidsmobiliteit moet drastisch worden opgekrikt. Nogmaals: wel een euromunt maar geen euro-economie.

Verhofstadt bepleit tot dat doel drie ingrepen: “Deze wederzijdse erkenning en meeneembare sociale rechten zouden we moeten vastleggen in een ‘Europese richtlijn voor werknemersmobiliteit’, het equivalent van de richtlijn die we al kennen voor ‘diensten’ en ‘detacheringen’. Het doel van de richtlijn moet zijn werkelijk alle belemmeringen weg te nemen om een job in een andere lidstaat op te nemen en tegelijk een set van sociale minimumstandaarden in te voeren.” In de tweede plaats het doorvoeren van een plan zoals het Erasmus programma (stage voor studenten door heel Europa heen) voor hen die goed met hun handen kunnen werken: een Europees contract voor jongeren om stage te lopen in bedrijven. En: “Een Europese basiswerkloosheidsuitkering geschoeid op de leest van de Amerikaanse ervaring, is een derde ingreep die we nodig hebben.”

Hoofdstuk 11 De modderpoel van de Europese instellingen
Een van de navrante ziekteverschijnselen van het toenemend lidstatelijke nationalisme is het feit dat elke lidstaat instituties naar zich toe grabbelt. Dat is een belangrijk verdelingsmechanisme geworden om lidstaten te vriend te houden. Maar het heeft geleid tot een oerwoud aan instellingen door de hele EU heen: “Tegenwoordig liggen er zo’n veertig agentschappen kriskras verspreid over Europa. (-) En niet te vergeten natuurlijk, in Brussel, Straatsburg en Luxemburg, de drie officiële zetels van de instellingen van de Unie.”

Uiteraard hakt Verhofstadt ook stevig in op het ooit door Frankrijk geëiste Straatsburg als vergadercentrum naast Brussel. Ook dat werd indertijd toegestaan om Frankrijk bij de EU-les te houden. Verhofstadt gruwt van de manier waarop compromissen tussen de lidstaten in de Europese Raad steeds bereikt moeten worden door een land, een vaak betekenisloze, institutie toe te kennen. Hij haalt een aantal voorbeelden van ‘afkopen’ aan waarbij je als lezer niet weet of je moet lachen of huilen.

Schrijnend is het gebruik van de zogeheten opt-in en opt-out, een van de redenen waarom het Verdrag van Lissabon zo’n onvoorstelbaar slecht juridisch document is. Regel 1 van ordentelijke wetgeving is: maak alleen regels die algemeen verbindend zijn; dus verbindend voor alle lidstaten; maak nimmer uitzonderingen op algemeen verbindende regels, want als je daarmee begint is het hek meteen van de dam; altijd zullen er dan landen nieuwe uitzondering eisen en met het vetorecht in hun achterzak hun zin doordrijven. Het Verdrag van Lissabon kent naast tientallen protocollen die vertellen hoe je bepaalde artikelen moet interpreteren ook vele tientallen uitzonderingen op de regels van het Verdrag: regel x geldt niet voor Frankrijk, regel y geldt niet voor het Verenigd Koninkrijk, regel z geldt niet voor Oostenrijk, et cetera. Als er voor het plegen van misdrijven op het vlak van wetgeving een strafwetboek zou bestaan, dan zouden de ondertekenaars van het Verdrag van Lissabon levenslange gevangenisstraf krijgen. In plaats daarvan spelen hun opvolgers in de Europese Raad naar hartelust in de modderpoel van instellingen die Verhofstadt zo beeldend in dit hoofdstuk beschrijft: soort zoekt soort.

Ter afsluiting, dit confronterende citaat: “Dé Europese Unie bestaat niet. Er bestaan vele Unies. De Europese Unie. De Unie van de euro. De Unie van Schengen. De Unie van het ‘fiscal compact’. De Unie van het Europees aanhoudingsmandaat. De Unie van het Europees patent. De Unie van de interne markt. De Unie van de justitiële samenwerking. Zo kan je nog een tijdje doorgaan. (…) Waarom slagen we er niet in om transparante Europese instellingen tot stand te brengen? Het antwoord op deze vraag is dat we al decennia lang rond de hete brij draaien, in casu de creatie van een volwaardige, federale Unie.”

Hoofdstuk 12 Het waanbeeld van de Europese begroting
Dit hoofdstuk bouwt voor een deel voort op het vorige: de noodzaak om gigantische afkoopmanoeuvres uit te voeren om van de lidstaten een gezamenlijk begrotingsakkoord te verkrijgen. Ik zal een – misselijkmakend – voorbeeld citeren van de inspanningen die Tony Blair als leider van de Europese Raad zich in 2005 moest getroosten om een akkoord op de meerjarenbegroting te krijgen: “De uitkomst verschilde nauwelijks van de ontwerpbegroting die Juncker had voorgesteld. Meer nog, om een akkoord te bereiken had Blair wekenlang alles uit de kast moeten halen. Hij had de ene na de andere lidstaat moeten afkopen. Dat was de enige manier geweest om ze allemaal over de streep te trekken. Het resultaat was niet om aan te zien. Van de initiële opzet was nauwelijks iets overgebleven. Om de deal rond te krijgen, had hij aan de lidstaten niet minder dan eenenveertig cadeaus moeten beloven: compensaties, correcties en uitzonderingen ad hoc. Die liepen van 100 miljoen steun voor de Canarische eilanden, over 200 miljoen hulp voor het vredesproces in Noord-Ierland tot 865 miljoen voor de ontmanteling van een aftandse nucleaire centrale in Litouwen. En dat waren nog de zinnigste toegevingen. Om Nederland over de streep te trekken verdubbelde Blair de vergoeding voor de lidstaten die de douanerechten inden, hoewel dat een eigen inkomsten van de Unie was waar zij geen recht op hebben. Om Duitsland, Oostenrijk en de andere nettobetalers te plezieren werd hun btw-afdracht verlaagd, maar voor elk land met een ander percentage. Zweden en opnieuw Nederland kregen daar bovenop nog een vaste korting cadeau op hun zogenaamde bni-bijdrage. Om Polen, Tsjechië en Hongarije aan boord te hijsen, kregen ze tegen alle geldende regels in extra middelen uit de structuurfondsen toegewezen. Hetzelfde gebeurde voor Cyprus en de Duitse deelstaat Beieren. Om Finland, Ierland, Italië, Luxemburg, Frankrijk en Portugal te paaien werden aan elk van hen bijkomende betalingen inzake plattelandsontwikkeling toegekend. Ook Spanje en de Baltische staten verwierven extra fondsen die ze los van alle regels naar eigen goeddunken konden gebruiken. Het was een koehandel van jewelste.”

Dat was in 2005. Nu tien jaar later is er niets veranderd. Het gesjacher, het afkopen, het graaien naar functies en instellingen, en vooral ook het door Thatcher geïnstigeerde ‘Ik wil mijn geld terug’ (in de jaren negentig gretig overgenomen door de Nederlandse minister van Financiën Gerrit Zalm en daarmee de toon zettend voor een groeiend anti-Brussel sentiment in Nederland) gaat onverkort verder.

Verhofstadt maakt met tegenzin een einde aan de onvoorstelbare reeks voorbeelden waarmee men in Brussel probeert de gemeenschappelijkheid te realiseren door middel van het instrument ‘afkopen’. De massaliteit en gegroeide vanzelfsprekendheid daarvan hebben de lidstaten tot de overtuiging gebracht dat zij er alleen maar zijn om geld van Brussel te ontvangen. Ze gaan daarmee geheel voorbij aan de bestaansreden van de Europese Unie: “Nogmaals, die Unie is niet gesticht om links en rechts subsidies rond te strooien, maar om gezamenlijke doeleinden te bepalen en daartoe gemeenschappelijk beleid in de steigers te zetten; doelstellingen en beleid die tot veel betere resultaten kunnen leiden dan wanneer lidstaten er alleen voor staan en waarvoor elke lidstaat apart genomen veel te klein is, zoals de interne markt, de internationale handelsrelaties, de klimaatopwarming, de economische crisis en transnationale investeringen.”

Verhofstadt bepleit een radicaal afscheid van het huidige financiële systeem. Voor de constructie van een fatsoenlijk systeem, waar ook de Rekenkamer mee kan werken, acht hij democratische controle als een conditio sine qua non.

Nu volgt Deel III De foute medicatie

Hoofdstuk 13 Grexit
In houd het kort. Verhofstadt beschrijft hier de betekenis van het financieel deficit van Griekenland in de context van het EU-streven om de bancaire en economische crisis te overleven. En wat moest er precies overleven? De euro.

Dit europrobleem bevat een nieuw voorbeeld van onvermogen van de EU. Verhofstadt over de Europese leiders: “De ene dag moest Griekenland opkrassen en alles tot de laatste cent terugbetalen. De volgende dag overleefde de eurozone een Grexit niet. Deze wispelturigheid wordt vooral gedreven door electorale nationale bekommernissen.” Hier en elders in dit hoofdstuk raakt hij een zoveelste fundamenteel manco aan in het EU-bestuurssysteem: de Europese afhankelijkheid van verkiezingen in de lidstaten.

Na een lange, gedetailleerde analyse van de pathologische aspecten in dat thema stelt hij: “Misschien levert de Griekse crisis uiteindelijk toch iets positiefs op. Het werpt namelijk een ongenadig licht op een gigantische tekortkoming die wij tot nu toe altijd straal genegeerd hebben: het ontbreken van een volwaardige Europese democratie binnen een échte Europese politieke ruimte. De uitdaging waarvoor de euro ons stelt is existentieel. Die valt niet langer te camoufleren met wat technische kunstgrepen, zoals een bankenunie, een stabiliteitsmechanisme of een ‘fiscal compact’. De eurozone heeft haar eigen instellingen nodig die haar terdege besturen: een regering, een begroting, een leningscapaciteit, één externe vertegenwoordiging ook, en dat alles democratisch gestuurd en gecontroleerd. Dat houdt een nieuwe overdracht in van soevereiniteit naar democratische en representatieve instellingen op Europees niveau. Het is dat – of verder verzuipen.”

Hoofdstuk 14 Brexit en andere exits
Ook dit hoofdstuk bevat weer een nauwkeurige analyse van de vele aspecten die verband houden met de dreiging van het Verenigd Koninkrijk om de EU te verlaten, tenzij ….. Hij is heel voorzichtig over de mogelijkheid om Engeland binnen de EU te houden via een zogeheten ‘dubbel lidmaatschap’. Daarbij ook aandacht schenkend aan Schotland dat hoe dan ook de relatie met de EU niet wenst te verbreken. Fijntjes wijst hij de Britten erop dat hun ‘devolution’ (eigen parlement e.d. voor Schotland en Wales) niets anders is dan een virtuele federatie. Dit hoofdstuk eindigt afwachtend, zonder climax.

Hoofdstuk 15 N-euro en Z-euro
Hier behandelt Verhofstadt nog een bijzonder aspect uit het financieel-economisch domein, namelijk “….de stelling dat de eurozone moest worden opgesplitst in twee zones: een noordelijke en een zuidelijke, elk met hun eigen munteenheid. Een ‘N-euro’ en een ‘Z-euro’ dus.” Hij legt uit dat zoiets uiteindelijk leidt tot herinvoering van nationale munten.

Ik citeer hier enkel dit standpunt van hem: “De eenheidsmunt, de interne markt en de fiscale unie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als we het ene versterken, versterken we ook het andere. Zo kunnen we de negatieve spiraal, waar de euro zich in bevindt, doorbreken. Wie daarentegen het omgekeerde doet en de euro opdoekt, riskeert ook de interne markt de grond in te boren.”

Hiermee eindigt Deel III en haalt hij diep adem om met Deel IV De wedergeboorte een galmend slot akkoord te componeren. Hier staan de titels van de drie hoofdstukken van Deel IV. Ik behandel ze als één geheel, met het accent op het laatste hoofdstuk.

Deel IV – De wedergeboorte

Hoofdstuk 16 Een regering voor de euro
Hoofdstuk 17 Een leger voor Europa
Hoofdstuk 18 de Verenigde Staten van Europa

In hoofdstuk 16 gaat het in hoofdzaak om de anomalie dat er wel een eenheidsmunt is maar niet een eenheidsmarkt, zoals eerder al uitvoerig aangehaald. Zoals velen voor hem legt Verhofstadt uit dat dit omgekeerd had moeten zijn. En zolang de euro niet zijn basis vindt in een politieke unie met een geïntegreerde economie blijft het sukkelen met die munt.

In hoofdstuk 17 herhaalt Verhofstadt wat velen voor hem – te beginnen met Dwight Eisenhower die na WOII nog enige tijd in Europa bleef om een Europees leger op te richten – uit en te na betreuren: de afwezigheid van een gezamenlijk Europese defensiemacht. Om deze onzinnigheid te onderstrepen citeer ik uit Paper 23 van de European Federalist Papers: “De Amerikanen geven meer dan tweemaal zoveel aan Defensie uit als de Europeanen. Bovendien hebben ze ruwweg een veel evenwichtiger verhouding tussen investeringen (25%), personeel (50%) en exploitatie (25%). In Europa zijn er bijvoorbeeld landen als België, Italië en Griekenland, die meer dan 70% van hun defensiebudget van personeel besteden. Dat betekent weinig investeringen. Nederland zit momenteel op 16%, wat ook te weinig is. Dan lijden de 27 lidstaten ook nog eens aan fragmentatie. Zo zijn er meer dan 20 verschillende gevechtsvoertuigen in Europa en worden defensiebeslissingen vooral nationaal genomen, zonder te kijken naar de overschotten en tekorten bij de NAVO en de EU. De EU is slechts in staat om 70.000 militairen van de bijna twee miljoen Europese militairen in te zetten.” Het is duidelijk. Verhofstadt bepleit de oprichting van één Europese Defensie.

Hoofdstuk 18 is natuurlijk het pièce de résistance: het onvermoeibaar pleiten voor een federaal Europa in de staatsvorm van de Verenigde Staten van Europa. Een standpunt dat Herbert Tombeur en ik zonder voorbehoud met Guy Verhofstadt delen. Ik ga niets citeren uit hoofdstuk 18. Het is te mooi en te samenhangend om er slechts enkele citaten uit te halen. Het moet in zijn geheel gelezen en begrepen worden.

Wel wil ik zijdelings twee onderwerpen behandelen die, merkwaardig genoeg, in dat hoofdstuk 18 ontbreken, te weten de Fundamental Law van Adrew Duff en de oproep van Verhofstadt – gedaan in een eerder boek (‘Voor Europa’) – om door middel van een federale Conventie een definitief begin te maken met een federaal Europa.

Eerst die Fundamental Law. Ik ben blij dat dit onderwerp met geen enkel woord in ‘De ziekte van Europa’ aan de orde komt. Waarom? Omdat het – in de woorden van Herbert Tombeur en mijzelf – een Fundamental Mistake is. Het is het denkproduct van de immer charmante en bescheiden Brit Adrew Duff, die tot de jongste verkiezingen van het Europees Parlement aan de zijde van Verhofstadt lid was van de liberale groepering ALDE in dat parlement. Omdat Duff zo’n bijzonder aardige man is valt het moeilijk om diens Fundamental Law te bekritiseren. In zijn – voor een Brit toch opmerkelijke – streven naar een Europese federatie bedacht Duff een grondige wijziging van het Verdrag van Lissabon. Hij redigeerde vele tientallen artikelen van dat Verdrag om er een federalistische karakter aan te geven. Maar hij wilde niet inzien dat dit onmogelijk is. Met een verdrag, hoe je dat ook wijzigt, bestendig je per definitie het intergouvernementele karakter. Een federatie is nimmer een samenwerkingsverband van lidstaten, maar een staat in zichzelf waarbinnen de soevereiniteit van taken verticaal wordt gedeeld door een federaal orgaan aan de ene kant, en deelstaten aan de andere kant. Met andere woorden, ze zijn beide soeverein of gewaarborgd autonoom in hun bestuur. Om dat te creëren heb je een constitutie nodig.

De tweede reden waarom de Fundamental Law niet kan leiden tot een federatie is gelegen in de eerder door mij genoemde systeemfout bij de eerste naoorlogse poging om een Europese federatie op te richten: het Schuman Plan 1950 legde die taak in handen van regeringsleiders en die kunnen qualitate qua alleen een intergouvernementeel bestuurssysteem creëren, geen federatie. Daarvoor is een wilsuiting van het federale geheel in spe nodig.

Duff had overigens wel begrip voor onze afwijzing van zijn poging om via een verdragswijziging te proberen een federatie te maken. Zijn antwoord was: ‘Ik ben Europarlementariër en kan uit dien hoofde alleen maar van binnenuit en dus alleen vanuit de bestaande structuren en procedures opereren.’ Een antwoord dat Tombeur en ik ten volle respecteren. We verwijzen overigens graag naar de leden van de Conventie van  Philadelphia in 1787. Die durfden wel degelijk buiten hun mandaat te treden door in strijd met hun opdracht – namelijk het verbeteren van het confederale verdrag – in plaats daarvan een federale constitutie ontwierpen en dat ontwerp – met voorbijgaan aan de regeringen van de dertien confederale staten – ter ratificatie voorlegden aan de burgers en aan hun parlementen. Met succes. 16)

Deze gebeurtenis nodigt uit om Verhofstadt enkele vragen te stellen: waarom schenkt hij in dit boek geen aandacht aan de Fundamental Law, terwijl hij tot voor kort nog een aanhanger daarvan was? Ziet hij nu wel een mogelijkheid om out of the box van het bestaande instrumentarium van de EU alsnog tot een federatie te komen? En hoe zullen de Spinelli Groep, die dit initiatief ondersteunde, en de Bertelsmann Stichting, die de productie van de Fundamental Law financierde, reageren als die nu kennelijk van de federale radar verdwijnt? Ik heb met dat verdwijnen natuurlijk geen moeite, maar waarom dit initiatief van Duff zo lang politiek en financieel steunen, terwijl het weinig denkvermogen vereist om het systeem-foutieve karakter daarvan te (h)erkennen?

In plaats van voort te bouwen op de Fundamental Law als juridische basis van een federaal Europa bepleit Verhofstadt nu uitgebreid de compositie van een constitutie. Terecht. Als voorbeeld beschrijft hij het grondwettelijk ontwerp van de groep rond Von Brentano in 1953. Dit 117 artikelen tellend ontwerp is als bijlage 1 in zijn boek opgenomen. Daarmee onderstreept Verhofstadt het belang van een constitutionele basis voor een Europese federatie.

In de European Federalist Papers hebben wij als sluitstuk een federale constitutie ontworpen. Die telt maar tien artikelen en dat vinden wij voldoende. Waarom? Omdat – het kan niet vaak genoeg worden herhaald – correcte wetgevingstechniek vereist dat je je concentreert op het uitsluitend regelen van het algemeen verbindende. Dus op datgene wat alle deelnemende lidstaten willen en durven te onderschrijven. Als je zo dom bent om elke lidstaat de kans te geven hun nationale politieke folklore in de constitutie op te nemen, en dan ook nog – zoals in het Verdrag van Lissabon is gebeurd – met protocollen en uitzonderingsregels het algemeen verbindende karakter tot een farce te maken 17), dan is je constitutie van meet af aan klinisch dood.

Die twee laatste woorden – klinisch dood – ontbreken nog in Verhofstadts magnifieke diagnose van ‘De ziekte van Europa’. Het is fijn dat hij nu wijst op het belang van een constitutie voor Europa in plaats van een wijziging van het verdrag. Maar als hij een constitutie van 117 artikelen voorstelt, kijk dan nog eens naar de zeven artikelen tellende Amerikaanse constitutie en vraag jezelf af: wat zou er van die Verenigde Staten zijn geworden als elke deelstaat zijn eigen uitzonderingen binnen die grondwet zou hebben gefrutseld? Dat in de jaren na 1789 die federale constitutie nog zeventwintig amendementen heeft gekend, zonder de oorspronkelijke zeven grondwetsartikelen noemenswaardig uit te breiden, tekent de denkkracht van de Amerikanen.

Tot slot een tweede onderwerp dat in het laatste hoofdstuk niet onbesproken had mogen blijven. In 2013 schreef Verhofstadt samen met Daniel Cohn-Bendit ‘Voor Europa’. Daarin pleitten ze vol overtuiging dat na de verkiezingen van het Europees Parlement van mei 2014 een Conventie zoals de Conventie van Philadelphia in 1787 aan de voet van een daadwerkelijk federaal Europa zou moeten staan. Tombeur en ik hebben in 2013 geprobeerd zo’n Conventie te organiseren in Boekarest, in samenwerking met de Jean Monnet Association aldaar. Dat is niet gelukt. Aan ‘Brussel’ gelieerde organisaties die krachtens hun statutaire doelen geacht werden organisatorische en financiële steun voor dit initiatief te geven, zagen in de opzet van een dergelijke Conventie – van, door en voor burgers, dus van onderop, zonder ook maar één ‘Brusselse’ of lidstaatpoliticus op het podium – een zodanige aanval op het intergouvernementele systeem, waaraan ze hun subsidies, plucheposten en mandaten ontlenen, dat ze geen gehoor gaven.   Waarom spreekt Verhofstadt niet opnieuw over de noodzaak om zo’n Conventie te organiseren? Het kan ook anders worden geformuleerd: waarom bevat hoofdstuk 18 geen concreet en gedurfd plan van aanpak om daadwerkelijk dat federale Europa van de grond te tillen? Hij zal toch niet veronderstellen dat het ‘old boys’ netwerk van zogenaamde federalistische groepen, dat al tientallen jaren conferenties organiseert over federalisering, maar nog geen millimeter is opgeschoten, ooit tot een federale constitutie voor Europa komt? Het meest verstrekkende besluit tijdens dergelijke bijenkomsten is vastleggen wanneer men voor de volgende conferentie weer bijeen zal komen. Over dwergen gesproken.   Dit boek van Verhofstadt zou zijn laatste moeten zijn. Het is nu mooi geweest. De diagnose van het zieke Europa is zo gedetailleerd gedocumenteerd dat een nieuw boek alleen een herhaling van zetten kan zijn. Dit kritische en bepleitende boek van hem, Europees Parlementslid en fractieleider ALDE, is wervend en schept dus verwachtingen. Nu is actie geboden. Chirurgisch ingrijpen. Woorden omzetten in daden. Is hij daartoe bereid en in staat? Wellicht zodra hij Martin Schulz opvolgt als voorzitter van het Europese Parlement of eerder? Een krachtig veranderingsteam instellend dat dan – niet gebonden door EU-structuren en procedures – een Conventie kan opzetten voor het ontwerpen van een federale Constitutie, ter ratificatie aan te bieden aan de burgers van Europa? Zo ja, dan kan dat team de European Federalist Papers gebruiken als het navigatie-instrument dat naar die langverwachte Europese federatie leidt.

Leo Kinkers
December 2015

Meer weten?
De Ziekte van Europa
Auteur: Guy Verhofstad
UItgeverij: De Bezige Bij, 2015
Klik op: https://www.managementboek.nl/boek/9789023495888/
de-ziekte-van-europa-guy-verhofstadt?affiliate=1910

1) Zie in www.europeanfederalistpapers.eu de Papers 0-25, inclusief een ontwerp constitutie voor een federaal Europa, geschreven door Herbert Tombeur en ondergetekende. Ik dank Tombeur voor de tekstverbeteringen die hij in deze recensie aanreikte.
2) Op de voet gevolgd door ‘De belofte. Over macht, idealisme en politiek’ (De Bezige Bij, 2015) van Pieter Hilhorst, ex wethouder Amsterdam. Een openhartig maar vooral ook meesterlijk werk over de manier waarop het politieke ambt zou moeten (kunnen) worden ingevuld.
3) In Nederland is ongeveer 2,5% van de kiesgerechtigden lid van een politieke partij. Dat zijn er circa  300.000. Die 2,5% verdeelt onderling 80% van de belangrijkste functies in de drie machten van de trias politica, in de vaste en ad hoc adviesorganen, in de wetenschap en in het bedrijfsleven.
4) Zie hiervoor het prachtige boek van Wim de Wagt, ‘Wij Europeanen’, Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2015.
5) In een artikel ‘De ziekte van de politieke journalistiek’ (zie de website van de Vereniging Democratisch Europa, www.democratisch-europa.nl) ga ik uitgebreid in op die onwetendheid. Een van de weinige Nederlanders die onvervaard op die website betekenisvolle federalistische interventies plaatst is Jan Willem Sap, hoogleraar staatsrecht aan de UvA.
6) Zie voor een helder betoog waarom het federale systeem van de VS in staat was deze crisis snel en doeltreffend aan te pakken het Jaarverslag 2012, paragraaf 1.5, van De Nederlandse Bank.
7) De tekst van dit twee pagina’s tellende Plan vindt u in Paper 12 van de European Federalist Papers.
8) Het is die top down eenheidsworst die tot zoveel weerstanden leidt. Terecht biedt men daar weerstand tegen, maar ten onrechte wijst men dan tegelijk de federale staatsvorm af omdat men niet weet dat juist in een federatie de lidstaten soeverein blijven in alles wat ze niet aan een federaal orgaan hebben overgedragen. Een federatie creëert geen eenheidsworst en dwingt lidstaten niet tot assimileren zoals de EU nu doet.
9) Zie over federalisme en federaties: Papers 2 tot en met 8 van de European Federalist Papers.
10) In Paper 12 van de European Federalist Papers leg ik uit waarom hier sprake was van een systeemfout en dat een systeemfout een zo ernstige fout is dat die het systeem uiteindelijk zelf te gronde richt.
11) Zie voor een extensieve beschrijving van dat proces Rolf Falter, ‘België – een geschiedenis zonder land’, De Bezige Bij, 2012.  
12) In ‘Wij Europeanen’ beschrijft Wim de Wagt hoe het aanvankelijke succes van de Volkerenbond een grote stimulans was voor de interbellum ‘federalisten’ zoals Briand en Streseman, om via een gemeenschappelijker Europa voortaan elke oorlog uit te bannen.  
13) Dit thema van de vanzelfsprekendheid van ieders meervoudige identiteit wordt in Paper 15 van de European Federalist Papers uitvoerig beschreven door co-auteur Herbert Tombeur  
14) Zie daarvoor ook Jack A. Goldstone, ‘The New Population Bomb. The Four Megatrends That Will Change the World’, in: Foreign Affairs, January/February 2010 en Geert Noels, ‘Econoshock, Hoe zes economische schokken uw leven fundamenteel zullen veranderen, Houtekiet, geactualiseerde editie, 2013.
15) Veel te weinig worden belangrijke beleidsdossiers opgesteld aan de hand van gedegen studies over demografische ontwikkelingen. Zie www.bevolkingsdaling.nl .
16) Zie voor mijn uiteenzetting over de Conventie van Philadelphia in 1787: Paper 16 van de European Federalist Papers. 17) We hebben daarvoor in het Nederlands een mooie uitdrukking: ‘Hoe meer regels, hoe meer vlegels’.