Kapitalisme zonder remmen.

Als vanouds weet Maarten van Rossem in zijn boek “Kapitalisme zonder remmen; Opkomst en ondergang van het marktfundamentalisme” kernachtig weer te geven hoe we in de economische crisis zijn beland. Hij beschrijft hoe na de Tweede Wereldoorlog onze economieën zijn georganiseerd en volgens welke uitgangspunten dat is gedaan. Als kern van de huidige problemen ziet Van Rossem de systematische deregulering van de Amerikaanse financiële sector vanaf het begin van de jaren tachtig. Optimistisch is hij niet als het gaat om het realiseren van verstandige oplossingen. Een ontluisterend toekomstbeeld!

Na de economische crisis van de jaren dertig werd in de kapitalistische wereld besloten tot een actief management van de economie door de overheid. De overheid moest niet alleen gaan zorgen voor contra cyclisch vraagmanagement, maar moest tevens een sociaal evenwichtige samenleving creëren.

Deze uitgangspunten staan bekend als het Grote Economische Compromis. De spil van het nieuwe internationale valutasysteem werd de Amerikaanse dollar. Alle andere valuta’s werden daar aan gekoppeld. De dollar zelf werd aan goud gekoppeld. Landen die in valutaire problemen kwamen konden tijdelijk lenen bij het Internationaal Monetaire Fonds. Alle landen droegen aan dat fonds bij naar draagkracht. Deze afspraken zijn bekend geworden als het Bretton Woods-systeem.

Het systeem voorzag in een stabiel monetair stelsel waarbinnen landen een eigen monetair beleid konden voeren en zo nodig de waarde van hun nationale munt ten opzichte van de dollar konden wijzigen. De resultaten van het Grote Economische Compromis en Bretton Woods waren bijzonder positief. De wereldhandel groeide enorm. In het bijzonder West-Europa en Japan groeiden.

In de jaren zeventig kwam er een eind aan het grote compromis en ontstond een nieuwe, neoliberale beleidsconsensus. Het belangrijkste economische probleem was de inflatie. Het Bretton Woods systeem werd het slachtoffer. De belangrijkste oorzaak was de kortsluiting tussen het binnenlands economisch beleid van de Verenigde Staten en het internationale dollarsysteem. President Johnson was bang dat zijn ambitieuze sociale programma Great Society onderuit zou gaan en financierde daarom de oorlog in Vietnam inflatoir. Hierdoor werd de wereld overspoeld met Amerikaanse dollars die minder waard werden dan hun officiële koers.

In 1971 maakte president Nixon een einde aan de directe omwisselbaarheid van dollars in goud. Dit leidde uiteindelijk tot een systeem van zwevende wisselkoersen. De waarde van de dollars daalde aanzienlijk. Van Rossem stelt dat in 1977 het grote keerpunt kwam. Deze omslag zou bekend worden als de Reagan-revolutie, maar begon al onder Carter. De nieuwe verhoudingen waren volgens Van Rossem het gevolg van een zeer effectief organisatorisch offensief van de Amerikaanse zakenwereld.

Het Amerikaanse economisch systeem moest gered worden van de ambtelijke regelgevers. Deregulering werd het nieuwe adagium, ook van de financiële sector. Een tweede speerpunt werd belastingverlaging. Dit werd de nieuwe mantra van de steeds dogmatischer wordende Republikeinse partij. Het nieuwe economische beleidsparadigma zou drie decennia de wereld domineren.

De grondleggers van het marktfundamentalisme zijn Friedrich Hayek en Milton Friedman. Volgens Van Rossem is het marktfundamentalisme veeleer een politieke filosofie die voortkomt uit de diep gewortelde Amerikaanse afkeer van de interventionistische overheid, dan een solide economische theorie. Hij stelt dat het marktfundamentalisme weinig te maken heeft met de economische werkelijkheid.

De kerngedachte van het marktfundamentalisme is volgens Hayek dat de markt een zelfregulerend informatie verwerkend systeem is dat leidt tot een efficiënte prijsmechaniek. De bepaling van de juiste prijs is de hoofdfunctie van de markt. Friedman vulde de theorie aan met de stelling dat de economisch handelende burger weet hoe de economie in elkaar zit en kan anticiperen op overheidsinterventies.

Hierdoor zijn die interventies hooguit tijdelijk effectief, maar hebben ze op den duur negatieve effecten. Bijvoorbeeld het stimuleren van de vraag zal op langere termijn leiden tot inflatie. Zo zou de stagflatie ontstaan waar veel westerse economieën mee te kampen hadden en waar Keynes geen antwoord op had. Vanuit deze theorieën moest de economie bevrijd worden van de overheid. De theoretici geloofden dat verlaging van de belastingen de economie sterk zou stimuleren en zo na enige tijd zou leiden tot hogere belastingopbrengsten (Laffercurve).

Van Rossem wijst op een groot aantal imperfecties van de markt die de aanbidders van deze theorie gemakshalve maar oversloegen. Zo vertoont de beurs grote schommelingen die rationeel nauwelijks te verklaren zijn, in veel markten is sprake van verborgen informatie. Marktfalen komt bijvoorbeeld ook voor in de peperdure en disfunctionele Amerikaanse gezondheidszorg. De aanhangers van het marktfundamentalisme kregen de kans omdat het macro-economisch beleid van meerdere overheden in de jaren zeventig pijnlijk faalde.

De kredietcrisis zou nooit zo groot zijn geweest als er niet een aantal exotische beleggingsvormen zouden zijn ontwikkeld vanaf de zeventiger jaren. Deregulering en gebrek aan controlemechanismen maakten de nieuwe producten mogelijk. Vooral in de opties gebeurde het een en ander. Opties zijn zogenaamde derivaten. Hun waarde wordt ontleend aan een ander goed, een onderliggende waarde. Eind jaren tachtig werden de Collateral Debt Obligations (CDO’s) ontwikkeld. Dit zijn een soort obligaties, waarbij het onderpand bestaat uit een groot aantal gebundelde hypotheken.

Toen Reagan aan de macht kwam voerde hij een forse belastingverlaging door. Tegelijkertijd voerde hij de defensie-uitgaven op. Parallelle bezuinigingen waren niet toereikend, met als gevolg dat de tekorten opliepen. Inflatie werd vermeden doordat de Verenigde Staten veel buitenlands geld aantrokken. Reagan ging door met dereguleren van de financiële dienstverlening waar Carter mee was begonnen. Toezicht was er nauwelijks meer, waardoor van een risicoanalyse nauwelijks sprake meer was. Belangrijke factor hierbij was dat de spaartegoeden waarmee de risico’s werden genomen door de federale overheid verzekerd waren.

De retoriek van Reagan dat de overheid het probleem was galmde decennia lang na. De val van de muur in 1989 versterkte dit beeld. Alles wat maar riekte naar centrale planning kwam onder vuur te liggen, inclusief de West-Europese sociaaldemocratie. In deze jaren ontwikkelde het marktfundamentalisme zich tot een allesomvattende wereldbeschouwing. Ook de opvolgers van Reagan, inclusief de Democraat Clinton bleven de overheid als het probleem zien. Ook hij zette de deregulering voort.

Na het uiteenspatten van de dotcom-zeepbel en het trauma van 11 september 2001 was de Federal Reserve Bank (Fed) bang voor een economische recessie. Vandaar dat zij in de jaren daarna zorgde voor ruime financiële middelen tegen zeer lage rente. Zo ontstond een leenexplosie. Dit leek het ideale moment om een huis te kopen, in het bijzonder voor mensen die tot voor kort niet in staat waren geweest een hypotheek te betalen. De Amerikaanse overheid vond het van het grootste belang dat ook mensen met een laag inkomen in staat waren een huis te kopen. Dat was al beleid in de Clinton-jaren en het werd voortgezet door Bush jr..

Wat men gemakshalve vergat was dat mensen met een laag inkomen alleen de hypotheek konden blijven betalen als de rente laag zou blijven. Als die omhoog zou gaan, zouden zij in de problemen komen. Vanaf eind 2006 begonnen de huizenprijzen te dalen. De rente steeg al enige tijd. Vrijwel iedereen die een variabele rente had afgesloten kwam in de problemen. Het speculatieve kaartenhuis begon in elkaar te vallen. Het faillissement van Lehman was de laatste druppel. In de dagen daarna bevroor de hele kredietverlening. De banken leenden niet meer aan elkaar. Het mondiale financiële systeem stond op instorten. De paniekstop van het mondiale kredietwezen dwongen de Fed en de Europese Centrale Bank tot de grootste liquiditeitsinjectie ooit.

Het financiële drama in de Verenigde Staten had onmiddellijk wereldwijde effecten. De ontsporing van de Amerikaanse financiële sector leidde tot een mondiale recessie, waarvan de na-effecten waarschijnlijk nog jaren voelbaar zullen blijven. Vrijwel alle overheden zagen zich genoodzaakt hun bancaire sector financieel bij te staan en daarnaast geld te steken in stimuleringsprogramma’s teneinde een nog ernstiger crisis te vermijden. In de naaste toekomst zal dat leiden tot ernstige bezuinigingen.

Als oplossing ligt het voor de hand de vergaande deregulering terug te draaien. Ook de derivatenhandel zou aan banden gelegd moeten worden. Verder zou het eigen vermogen ten opzichte van het vreemde vermogen moeten worden vergroot en zou de hypotheekmarkt op orde moeten worden gebracht.

Ten aanzien van de toekomst is Van Rossem pessimistisch. In zijn ogen hebben de banken niets geleerd van wat er gebeurd is. Politiek hebben de Verenigde Staten te maken met de erfenis van drie decennia slecht Republikeins bestuur. Doordat de overheid tientallen jaren verdacht is gemaakt als instantie die er bovenal op uit is het inkomen van hard werkende Amerikanen te verspillen is zijn veel problemen niet opgelost. Er zijn eigenlijk maar twee zaken waar de Amerikaanse volksvertegenwoordiging vrijwel altijd vlot vóór stemt: belastingverlaging en de defensiebegroting. Daarom zijn de vooruitzichten voor een enigszins redelijke oplossing van de Amerikaanse problemen niet gunstig. Dat is niet alleen nadelig voor de Amerikanen, maar ook voor de rest van de wereld.

Maarten van Rossem is in staat om gecompliceerde onderwerpen met inzicht en helderheid te beschrijven zodat de lezer geboeid raakt. Hij is er een meester in om de geschiedenis aantrekkelijk te maken voor een breed publiek. Daarin is hij uniek! Ook in dit boekje van honderdtwintig bladzijden doet hij dat. Daarom een aanrader voor wie wil weten hoe in deze economische ellende verzeilt zijn geraakt.

Bert van Ravenhorst,
december 2011.

Meer weten?
Via Managementboek.nl

De drie decennia na de Tweede Wereldoorlog worden wel de Gouden Jaren genoemd. Er was sprake van een aanhoudende, sterke economische groei en er werd gewerkt aan de opbouw van de moderne verzorgingsstaat.

Met de Grote Crisis van de vorige eeuw in het collectieve geheugen, zorgden overheden voor stabiele groei en volledige werkgelegenheid. In de loop van de jaren zeventig stagneerde de groei, nam de inflatie toe en begon de werkloosheid op te lopen. Economen en beleidsmakers gingen op zoek naar een nieuw economisch instrumentarium. De overheid werd van oplossing tot probleem en diende terug te treden, teneinde de markt zijn zegenrijke werk te laten doen.

Met Thatcher en Reagan triomfeerden deze nieuwe opvattingen. Na aanvankelijke successen ontspoorde het neoliberalisme in de tweede helft van de jaren negentig. De marktideologie kreeg fundamentalistische trekken en in de Amerikaanse kapitaalmarkt ontwikkelde zich een wildwestkapitalisme. Deze wildgroei leidde in 2008 tot een hartstilstand in de financiële sector: de kredietcrisis. De vraag is hoe het nu verder moet. Duidelijk is wel dat de financiële wereld er niets van heeft geleerd.

Inhoudsopgave
Inleiding
 
-Het Grote Economische Compromis 
-De jaren zeventig, het sleuteldecennium
-De economische grondalgen van het marktfundamentalisme
-Derivaten, de massavernietigingswapens van de financiële markten
-Reagan aan de macht
-Het kapitalisme wint op alle fronten
-Was een derde weg mogelijk?
-De kredietcrisis
-Wat nu?
 
Epiloog
Geraadpleegde literatuur
Register

Zie: http://www.managementboek.nl/boek/9789046809440/
kapitalisme_zonder_remmen-maarten_van_rossem?affiliate=1910