Managers beheersen geen vak meer, maar worden opgeleid in business schools waar ze leren mensen tot getallen te reduceren en intussen het oog strak op hun eigen carrière gericht houden. De vraag is of deze hoogmoedige elite ooit met beide benen op de grond zal komen te staan. Marcel Metze, onderzoeksjournalist die eerder schreef over Philips en de banken, is uiterst kritisch over de managers die de afgelopen decennia op het toneel zijn verschenen. Een belangrijke aanklacht voor een land waar na Engeland de hoogste managers dichtheid in Europa is. Marcel Metze legt zijn aanklacht neer in zijn boek ‘De hoogmoedigen’.
Managers verkeren in een tweeslachtige positie. Ze hebben macht over hun ondergeschikten. Maar die macht rust op een mandaat van de eigenaren van het bedrijf of – in de publieke sector – van het bestuur van de organisatie die hen heeft aangesteld. Ze zijn dus baas, maar ook werknemer. Als de organisatie in zwaar weer belandt, zijn zij de kop van jut. En krijgen het zowel van boven als van onderen voor hun kiezen.
De manager zoals we die nu kennen ontstond in de Verenigde Staten. De Tweede Industriële Revolutie bracht industriële bedrijven voort. Toen die in omvang groeiden, kregen de eigenaren behoefte aan hulpkrachten in de leiding. Zo ontstond de managers onderneming die in de twintigste eeuw overal ter wereld de dominant zou worden.
De eerste managers verschenen rond 1880. Ze waren niet populair. De gewone Amerikaan zag hen als handlangers van het ruwe kapitalisme. De managers kregen behoefte om een eigen status te verweven. Zij zagen zich als de voorhoede van een nieuwe meritocratische orde, waarin maatschappelijke posities afhingen van persoonlijke kwaliteiten of verdiensten.
Een eerste stap was het vak naar universitair niveau te tillen. In 1924 hadden al vierhonderd Amerikaanse colleges en universiteiten een business curriculum. Naam werd gemaakt met het scientific management van Frederick Taylor. Vergaande taakopdeling en standaardisering kenmerkten deze benadering.
In 1929 viel de schaduw over de opmars van de manager. Na de beurskrach kwamen verhalen los over fraude, vooral in de bankensector. Ook kwam er kritiek op de business schools. Zij hadden hun studenten moeten bijbrengen dat het niet alleen om persoonlijk gewin gaat, maar ook om verantwoordelijkheid voor de maatschappij. Nadat de Great Crash een aantal van hen als zakkenvullers had ontmaskerd, bracht de daaropvolgende Depressie hen in de ondankbare rol van saneerders.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werd in Europa de druk om te werken voor de onderdrukker groot. De grote meerderheid der bedrijven collaboreerde, sommige uit politiek enthousiasme, de meeste gedreven door de drang om het voortbestaan veilig te stellen. Voor de Amerikaanse manager daarentegen bood de Tweede Wereldoorlog de gelegenheid tot eerherstel. De oorlog maakte in één klap een einde aan de Depressie en er werd een beroep gedaan op het organisatievermogen om de oorlogseconomie krachtig te ontwikkelen. De Tweede Wereldoorlog werd een managementprestatie zonder weerga. Gaandeweg nam het wantrouwen van de gewone Amerikanen jegens de managers af. Na de oorlog zette het populariteitsherstel door.
Er ontstond het ideaalbeeld van de corporate statesman – een verstandig en hoffelijk man, politiek en sociaal bewust, meer een diplomatieke bestuursvoorzitter dan een agressieve zakenman – was voor de beroepsgroep een opsteker na het negatieve imago van de jaren dertig. Nooit benaderde de manager zijn ideaalbeeld dichter dan in de jaren vijftig en zestig. Weinig grote bedrijven gingen failliet, de meeste toplieden stonden lang aan het roer en zelden werden ze ontslagen. Ook de arbeiders zagen dat de toplieden via hun onderneming bijdroegen aan de oplopende welvaart en zij profiteerden daar van mee. Dit gebeurde zowel in Amerika als in West-Europa.
In deze periode nam ook de groei van het aantal afgestudeerden aan business schools flink toe. De MBA’s groeiden enorm. Volgens managementgoeroe Henry Mintzberg was de ontwikkeling in maatschappelijke verantwoordelijkheid bij veel opleidingen naar de achtergrond verdwenen. Er werden calculerende managers opgeleid op een hoog intellectueel niveau, maar ethisch, sociaal en emotioneel laag ontwikkeld.
Eenmaal op het hoogste reputatieniveau zetten managers hun zinnen op vergroting van hun macht. Tijdens de economische boom van de jaren vijftig en zestig begonnen ze hun concerns uit te bouwen met een steeds breder scala aan dochterondernemingen en nevenactiviteiten.
Betekende dit nu ook een vergroting van de managers macht? Jazeker. Door het uitdijen van de concerns verspreidden hun aandelen zich steeds over meer beleggers met gemiddeld steeds kleinere belangen. De aandeelhouders moesten het beleid tijdens de aandeelhoudersvergadering nog wel goedkeuren, maar de dividenden waren zo goed dat dit zelden tot problemen leidde. Topmanagers van grote bedrijven genoten in de kwart eeuw na de Tweede Wereldoorlog ongekende vrijheid.
Het was een kwestie van afwachten tot het fout ging. De internationale oliecrisis van 1973 bracht de ommekeer. De investeringen zakten in en de wereldhandel groeide niet meer. De managers hadden vooral oog voor zichzelf gehad en hadden zich begeven op taken die ze veel beter uit hadden kunnen besteden in plaats van toevoegen aan hun eigen conglomeraat. Ook de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor continuïteit, zorg voor de medewerkers en medeverantwoordelijkheid voor maatschappelijke vooruitgang en welvaart hadden ze verzaakt.
Desondanks steeg de populariteit van de steeds volwassener geworden opleidingen tot manager. Deze generatie van managers die vanaf rond 1980 haar studie begon had er geen problemen mee een agent van de winstmaximalisatie en promotor van de aandeelhouderswaarde te worden. Voorwaarde was natuurlijk wel dat zij ook hun eigen inkomsten mochten maximaliseren. Het is deze generatie managers die in de twee decennia na de recessie van begin jaren tachtig de geïndustrialiseerde wereld in haar greep kreeg, op wie de titel van dit boekje betrekking heeft.
Toegespitst op Nederland zijn twee episoden te onderscheiden. Allereerst het decennium van de neoliberale omslag die duurde tot 1991. Die tijd nam het ongeveer in beslag voordat een substantieel deel van de politici en bedrijfsbestuurders wier loopbaan was begonnen in de jaren vijftig of zestig, weg gegaan was en de nieuwe, neoliberale generatie zoveel macht en gewicht had verworven dat zij het maatschappelijk discours kon gaan domineren. De jaren negentig werden de jaren van de verovering van de publieke sector en het grote graaien.
In de jaren tachtig moest door de overheid fors bezuinigd worden. De verzorgingsstaat moest op zijn kop. De overheid moest een stap terug doen en de burger moest meer eigen verantwoordelijkheid nemen. Later werd daar het marktdenken aan toegevoegd. Dit laatste leidde tot de verzelfstandiging van staatsbedrijven als chemieconcern DSM, luchtvaartmaatschappij KLM en de PTT.
Begin jaren negentig had het neoliberalisme zich breed genesteld en kon het grote graaien beginnen. De Sovjet-Unie was uit elkaar gevallen en het linkse socialisme was zo goed als dood. Veel bedrijven vervingen hun vergrijsde topmanagement door veertigers die een bedrijfskundige of MBA-achtergrond hadden. Economisch ging het goed, de internetsector was booming en de sfeer was vol optimisme. De zelfverrijking van het topmanagement vond op grote schaal plaats. Premier Kok sprak van exhibitionistische zelfverrijking. Dit ging via salarissen, bonussen en aandelenkoersen. Na de rijken stortte ook de middenklasse zich op de aandelenmarkten. Omdat ook de huizenprijzen flink stegen konden de eigenaren de overwaarde op hun huizen omzetten in luxe vakanties, nieuwe auto’s en leuke verbouwingen.
Begin jaren negentig brak het management- en marktdenken in het overheidsapparaat serieus door met het New Public Management. De theorie kwam er op neer dat de overheid haar efficiency, flexibiliteit en dienstverlening aanzienlijk kon verbeteren door het stimuleren van ambtelijk ondernemerschap en de introductie van managementconcepten en financiële sturingsmethoden uit het bedrijfsleven. Het derde kabinet Lubbers en de daaropvolgende kabinetten onder leiding van Kok namen deze theorieën over.
De kapitalistische heilstaat hield het zeven jaar vol. In 2000 kwam een einde aan het wereldwijde collectieve graaifeestje. De internetbubbel liep leeg. De koersen zetten een forse daling in. De Nieuwe Economie bleek een wensdroom.
Vanwaar die ongelooflijk hardnekkige zucht naar meer, vraagt men zich af. Was het hoogmoed in zijn meest pure vorm? Was het ongeremde inhaligheid? Of was er meer aan de hand? Metze verklaard dit gedrag uit het verschil tussen het oude kapitalisme gebaseerd op grootschalige bureaucratie en vergaande arbeidsdelingen en het nieuwe kapitalisme zoals zich dat vanaf de jaren tachtig heeft ontwikkeld en waarbij het draait om flexibiliteit, korte termijn-winstmaximalisatie, voortdurende verbouwing van organisaties en permanente destructie en creatie van banen. De gevolgen voor het individu zijn ingrijpend.
In het nieuwe kapitalisme leven mensen in constante onzekerheid. Dit leidt tot een mentaliteit van ieder voor zich, pakken wat je pakken kan, nu of nooit.
De kredietcrisis maakte op schrijnende wijze zichtbaar hoezeer inhoudelijke beperktheid topmanagers in moeilijke situaties, waarin het er echt op aankomt, parten kan spelen. De meeste bankiers hadden geen enkele serieuze analyse voorhanden. Parlementaire hoorzittingen en onderzoeken hebben niet de indruk gewekt dat de bankmanagers veel tijd hebben besteed aan zelfonderzoek. Moreel onthutsend was dat de bancaire toplieden, nadat zij hun problemen op de staatskassen hadden afgewenteld, zichzelf alweer snel bonussen begonnen toe te kennen.
Metze schetst een korte geschiedenis van het beroep van manager en analyseert vlijmscherp hoe het zover heeft kunnen komen. Een vileine aanklacht die iedere manager moet doen nadenken!
Bert van Ravenhorst,
November 2013
Meer weten?
Via managementboek.nl
De Hoogmoedigen
Auteur: Marcel Metze
Uitgeverij Balans, Amsterdam 2011
Beroepsmanagers. Ze zijn overal. Vroeger beheersten ze een vak, nu weten velen alleen de loze mantra's van business schools en managementgoeroes. De afgelopen decennia bouwden ze de samenleving om tot een Kafkaëske machine, reduceerden mensen tot getallen en hielden het oog strak gericht op hun carrière en salaris. Zal hun hoogmoed, vooral onder topmanagers, eindigen in een val? Zal deze zelfbenoemde elite vol zelfoverschatting ooit met beide benen op de grond komen te staan?
Inhoudsopgave
Het icoon
De handlangers
Naar de top
Aan de top
Vrij baan
Hoogmoed
Klik op: http://www.managementboek.nl/boek/9789460033780/
de-hoogmoedigen-marcel-metze?affiliate=1910