Breukvlakken in overheidorganisaties

Een korte terugblik op het afgelopen jaar 2002 maakt dat je eenvoudig kunt vaststellen dat er politiek nogal wat interessante zaken waar te nemen zijn geweest. De opkomst van de LPF, Heinsbroek, Ratelband, Nawijn met zijn opmerkingen over de cultuur van het politieke systeem en zo kunnen we nog wel even doorgaan. Als je als organisatiekundige dit soort zaken in ogenschouw neemt, dan kun je je niet aan de indruk onttrekken dat dit de voortekenen zijn van een meer fundamentele verandering. Een paradigmashift om maar eens een mooie term te gebruiken. Als je goed naar overheidsorganisaties kijkt, dan zie je daar het fundament voor zo’n shift al liggen. Alleen de werkelijk grote organisatorische aardbevingen laten nog even op zich wachten.

Henry Mintzberg, de bekende managementexpert, gaf in zijn boek ‘Mintzberg on Management’ eens een voorbeeld van de wijze waarop een Raad van Bestuur meer grip kon krijgen op een bedrijf. Een eenvoudige truc daarvoor was de aanwezige directeur 100% verantwoordelijk te stellen voor alles wat zich in dat bedrijf afspeelde. Hem voor alles aan te spreken. Naast een toenemende controle op het bedrijf was dan altijd het effect meer risicomijdend gedrag van de medewerkers, een toenemende bureaucratie, meer reactief gedrag en zo kunnen we nog wel even doorgaan. Probleem daarbij was dat de naar buitengerichtheid van een bedrijf sterk afnam met als consequentie, het missen van marktkansen en op termijn toenemende derving van inkomsten. Zeker in markten die aan sterke verandering onderhevig waren, was dat geen goede attitude. Daar was namelijk de naar buitengerichtheid levensvoorwaarde nummer een.

Iets vergelijkbaars neem je waar in overheidsland. Vervang je de RvB door Tweede Kamer en directeur door Minister en je ziet een vergelijkbaar effect. Je kunt daar, bovenop het voorbeeld van Mintzberg, wel stellen dat bureaucratisch gedrag van overheidsambtenaren extra wordt gestimuleerd door de wijze waarop Tweede Kamer – leden met een Minister omgaan, mede ook door de gedefinieerde Ministeriële verantwoordelijkheid. Als een Minister een foutje maakt, dan wordt dat genadeloos afgestraft door een van de vele partijen. En dat wordt weer doorvertaald naar de interne overheidsorganisaties waardoor ‘angst voor fouten/iets verkeerd te doen’, risicomijding, de gevoelige blik primair naar ‘boven’ in plaats van naar buiten gericht houden, sterke bureaucratische werkvormen/denkwijzen en stijlen van leiding geven, niet buiten bestaande paden durven treden etc. nog steeds leidende waarden in de culturele onderstroom van de overheid zijn.

Toch is daar in overheidsland ook een andere, steeds groter wordende druk. De toenemende aandacht voor effectiviteit, debureaucratisering en efficiency. Wil je werkelijk effectief beleid maken dan moet je ‘van buiten naar binnen’ gaan werken. Daarvoor is een grotere openheid, pro-activititeit en interactiviteit in de omgang met het maatschappelijke krachtenveld noodzakelijk.

Nu kun je wel stellen dat er hier sprake is van twee tegengestelde krachten die een spagaat creëren in overheidsorganisaties.
In metaforische zin kun je zeggen dat, als je deze twee bewegingen bekijkt, het een beetje op twee tektonische platen lijkt, die over elkaar schuiven. Een plaat is de naar binnen zuigende bureaucratische werking van het politieke systeem. Een andere plaat is de maatschappelijke buitenwaardse druk naar meer openheid, interactiviteit etc. en in het verlengde daarvan maatschappelijk gedragen en effectief beleid.

Je voelt op je klompen aan dat het resultaat van deze schuivende platen ongetwijfeld enige aardbevingen zal gaan opleveren. We leven in overheidsland als het ware op een breukvlak. Het lijkt er daarbij op dat zowel ambtenaren als politici wel begrijpen hoe het oude spelletje moet worden gespeeld maar volstrekt in het duister tasten over de wijze waarop het nieuwe spel te spelen.

Als echter wordt constateerd dat de bovengenoemde nieuwe ‘van buiten naar binnen’ – waarden in belang alleen maar zullen toenemen dan is een eerste opkomende vraag hoe een overheid deze dan op een gezonde manier kan inbedden in het proces van beleidsontwikkeling.
Wellicht wordt het noodzakelijk dat, in het verlengde van bovenstaande we ook op een andere, meer reflecterende, manier naar onszelf als ambtenaar gaan kijken door de vraag te beantwoorden: wat in ons denken als overheidsambtenaar maakt dat we steeds moeilijker met dit soort ‘spagaten’ kunnen omgaan? Zijn er ongeschreven regels die belemmerend werken op de ontwikkeling van de overheid? En wat kunnen we daarmee?

Misschien is er nog wel een heel andere vraag te stellen: Hebben wij als overheidsambtenaren, maar ook als Tweede Kamer politici wel de juiste attitude en vaardigheden om met dit soort problematieken (spagaten) om te gaan?
Hoe moet de politiek met de overheid (en vice versa) gaan relateren in deze veranderende maatschappelijke context zonder afbreuk te doen aan het democratische gedachtegoed?

Of een vraag met een andere insteek: wat zijn de nieuwe noodzakelijke kenmerken van het probleemoplossende proces in de verhouding maatschappij – politiek – overheid?

(leuk is overigens om te zien dat de eerste interactieve inzichten/effectieve antwoorden op die laatste vraag ook al een enkele keer gegeven zijn maar niet structureel vanuit het traditionele politieke denkkader worden opgepakt. Dat ervaart ze grappig genoeg als te risicovol. Hoe luidt die uitspraak ook al weer? Those who think that something is impossible should go out of the way for those who are already doing it! De laatste zin is een uitspraak van Joël Barker te vinden in zijn boek ‘Paradigms’).

Enfin, allemaal vragen die, als we daar de antwoorden op hebben en deze weten vorm te geven, van het organisatie-ontwikkelingsproces van de overheid geen proces van opeenvolgende aardbevingen maken maar dit proces tot een rivier maken die zijn weg door het maatschappelijke landschap op een natuurlijke en harmonieuze manier gaat vinden.
Het zou me trouwens niets verbazen als iemand in dat kader een nieuwe partij gaat oprichten: de POP. De ProbleemOplossende Partij. Een partij die zich wat minder op de inhoud focust (experts zijn er genoeg) maar meer op het proces waarlangs oplossingen van (maatschappelijke) vraagstukken tot stand worden gebracht.

Max Herold,|
2003