De duizelingwekkende jaren: Europa 1900-1914.

De duizelingwekkende jaren: Europa 1900-1914
Philipp Blom

Dit boek beslaat een zeer groot deel van de oriëntatiecursus Cultuurwetenschappen van de Open Universiteit. Zie:
https://www.ou.nl/web/open-universiteit/opleiding?sku=CB0004 

Voor de betaalde samenvatting (kleine bijdrage aan de maakkosten ervan), ga naar:
https://www.stuvia.com/doc/353667/volledige-en-uitgebreide-samenvatting-hele-boek-
de-duizelingwekkende-jaren-orintatiecursus-cultuurwetenschappen

Meer weten over het boek zelf:
De duizelingwekkende jaren: Europa 1900-1914
Auteur: Philipp Blom
Uitgeverij: De Bezige Bij | 2010
Klik op:

https://www.managementboek.nl/zoeken?q=
De+duizelingwekkende+jaren+Philipp+Blom&c=?affiliate=1910

Niets is minder ethisch dan de zogeheten seksuele ‘ moraal’; die berust geheel op sociale wenselijkheid {….} misschien wel het belangrijkste psychologische gegeven van onze tijd is de spanning tussen ethiek en sociale regels, die langzaam toeneemt en steeds onontkoombaarder wordt. Op dit procrustesbed wordt de moderne ziel zodanig uitgerekt, zo diepgaand verscheurd en beproefd, dat het moeilijk is de ideeëngeschiedenis een vergelijkbaar voorbeeld te vinden……
Tweede probleem, dat van de moderniteit, hoe de ziel te verzoenen met het enorme aantal nieuwe zaken. Het specifieke karakter van vandaag ligt in het feit dat geen andere tijd ooit het hoofd heeft moeten bieden aan zoveel nieuwe elementen’
– dagboeknotitie van graaf Harry Kessler, 7 april 1903 –

Foto van Jacques-Henri Lartigue met door snelheid maar half gefotografeerde racewagen uit 1914 maakt hem 40 jaar later, toen deze werd tentoongesteld, wereldberoemd. Het toont precies de opwinding , de energie en de snelheid die zo belangrijk waren voor de jaren tussen de eeuwwisseling en de herfst van 1914.
Tegenwoordig wordt de periode voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vaak beschouwd als idyllish: de tijd voor de val, een ‘belle époque’ . Een ongerepte samenleving die op het punt stond verscheurd te worden. Dat beeld zou voor de doorsnee mensen van die tijd zeker verrassend zijn geweest. Ze was veel rauwer en kende fascinaties en angsten die dicht bij onze tijd liggen. Snelle technologische veranderingen, nieuwe communicatiemiddelen, globalisering en ingrijpende sociale verandering. En snelheid kan stimulerend maar ook zeer angstaanjagend zijn.

1900: verandering in de verhouding tussen mannen en vrouwen
In 1900 was het meest ingrijpend de verandering tussen mannen en vrouwen. Veel tekenen wezen erop dat mannen buitengewoon verontrust waren over het feit dat hun positie niet meer vanzelfsprekend was. Voor het eerst in de geschiedenis genoten vrouwen massaal onderwijs en verdienden hun eigen geld, eisten stemrecht en erger nog, wekten de suggestie dat fysieke kracht en krijgshaftige deugden hun langste tijd hadden gehad in het industriële tijdperk. De mannen reageerden door agressief oude waarden te benadrukken.

Niet eerder waren er op straat zoveel uniformen te zien. Waren er zoveel advertenties over de behandeling van ‘mannelijke aandoeningen’ en ‘zwakke zenuwen’. Niet eerder klaagden zo veel mannen over uitputting en nervositeit en belandden er zoveel mannen in sanatoria en zelfs psychiatrische instellingen. Daaronder speelde het seksuele een rol, vaak in de vorm van bedreigde mannelijkheid. ‘ Bewijs’ daarvan werd gezien in dalende vruchtbaarheidscijfers van Europa en dan vooral de middenklasse.

Verloren Franse veriliteit
Frankrijk, zo stelden velen, was steriel geworden terwijl de ‘erfvijand’ (Duitsland) maar bleef groeien qua inwoneraantal en ook nog eens veel meer Nobelprijzen won op het gebied van natuur- en scheikunde dan welk ander land dan ook. Maar Frankrijk werd impotent, slap, en verwijfd ondanks alle maatregelen die daartegen waren getroffen, zoals het verbieden van abortus en advertenties van voorbehoedsmiddelen.
Als de Franse man niet langer in staat was voldoende kinderen te verwekken, dan was mogelijk de kern van de Franse grootheid en viriliteit, de militaire kaste ook aangetast. Ook Freud, die onderzoek had gedaan in Parijs, presenteerde de band tussen officieren en overdreven mannelijkheid als een gegeven.

‘Ontmanningsgevoel’ in de koloniën
Ook in de koloniën speelde die zog. ‘ontmanning’ een rol. De weerzin in die tijd tegen een veronderstelde ontmanning door de oude koloniale machten of het ‘arrogante Westen’ heeft jonge islamitische mannen ertoe gebracht zich te doen gelden door de wapens op te pakken, of zich op te werpen als zelfmoordterroristen – opnieuw een echo uit een eerdere tijd, waarin tientallen anarchistische terroristen zich opbliezen bij aanslagen op leden van de Russische regering.

Eerste Wereldoorlog als katalysator
De Eerste wereldoorlog was niet de oorzaak van, maar een katalysator voor het uiteenvallen van de oude structuren en het ontstaan van nieuwe identiteiten. Deze duizelingwekkende tijden leken in veel opzichten op onze huidige tijd, niet in het minst vanwege hun open karakter: in 1910 en zelfs in 1914 had niemand een duidelijk idee hoe de toekomst eruit zou zien, wie de macht zou hebben, welk politiek stelsel dominant zou worden, of welk soort samenleving uit die onstuimige veranderingen tevoorschijn zou komen. Alles wat in de loop van de 20ste eeuw belangrijk zou worden, van kwantummechanica, dieptepsychologie en vrouwenrechten, had zich al aangekondigd vóór 1914.

1900: de dynamo en de maagd
Het was een beeld van bijna 7 meter hoog, boven op de monumentale toegangspoort tot de ‘Exposition Universelle’ in Parijs in 1900, dat bij velen in die tijd de wenkbrauwen deed fronzen. Het idee Parijs de gedaante te geven van een eigentijdse Parisienne, kwam van beeldhouwer Paul Moreau-Vauthier (1871-1936), een rijzende ster van 29 jaar oud. De wilde nu eens geen Griekse godin of sylfeachtig meisje, maar een eigentijdse, zelfverzekerde volwassen vrouw laten zien (zoals rolmodel actrice Sarah Bernhardt). Een die vol vertrouwen de nieuwe eeuw tegemoet zag.

De tentoonstelling was een grootse uitspatting, niet alleen een handelsbeurs en een wetenschappelijk congres, maar eerst en vooral ook een gigantisch kermisterrein voor bezoekers uit de eigenstad en toeristen uit heel Europa, de VS en de rest van de wereld. Onder hen Jean Sauvage, een onderwijzer uit Berlijn. Vermomd als Fransman maakte Sauvage talloze omzwervingen door de hele stad.

Jean Sauvage: verbaasd over ritme en snelheid in metropool
Sauvage was verbaasd over het ritme en de snelheid van leven in de metropool, de brede, fraaie straten, talloze winkels met diverse uitstallingen, advertenties, het vele autoverkeer en zelfs fietspaden die voorhanden waren. Maar zijn doel was toch vooral de Wereldtentoonstelling. Die strekte zich uitgerekt uit langs de Seine. Alles in die tentoonstelling was erop gericht te prikkelen, imponeren en overweldigen. Frankrijk, zo moest duidelijk zijn, was nog altijd het meest vooraanstaande land ter wereld.

De VS als nieuwkomer
Alle grote landen hadden een plek toegewezen gekregen om een architectonisch visitekaartje van hun cultuur neer te zetten. De VS zaten aanvankelijk niet vooraan op de eerste rij van de prestigieuze landenparade, en maakten stennis daarover. Dit doordat Ferdinand Peck, commissaris-generaal van de VS, zijn gastheren er tactloos aan herinnerde dat de Amerikaanse handelscijfers hoger waren dan die van Frankrijk en Duitsland bij elkaar en daar onbeschaamd aan toe te voegen:

‘De VS hebben zich zodanig ontwikkeld dat ze niet alleen aanspraak maken op een verheven positie onder de naties op aarde, maar ook de meest vooraanstaande positie in de beschaafde wereld.’

Identiteit gebaseerd op een ver verleden
De VS presenteerden zich cultureel als classisisme naar het voorbeeld van het Capitool, Duitsland gotisch (met de hoogste toren van iedereen), Italië renaissancistisch, Spanje middeleeuw-moors en Groot Brittannië via een variant op de vroeg 17de eeuwse architectuur.

De identiteit van deze landen, zo suggereerden deze gebouwen, bestond uit een ver verleden. Of dat nu in de oude naties was of in de Nieuwe Wereld. Zo was Eugène Atget (1857-1927) drie decennia lang bezig om het oude Parijs nog in foto’s te vangen voordat dit door bouwputten zou worden weggedrukt.
Maar de nostalgie werd vergiftigd door de wetenschap dat een tijdperk ten einde was gelopen, terwijl er nog geen tekenen waren van een nieuw.

Snelheid en neergang
Overal was verandering maar de snelheid van die ontwikkelingen ontnam mensen het zicht op de onveranderlijke waarden en principes waar velen naar zochten. De drijfveren en principes van de ouderen waren niet door jongeren overgenomen maar waren ook tegelijkertijd mogelijk de oorzaak van de neergang.

Schrijvers zoals Thomas Mann lieten in hun werken de ondergang van de ‘grande bourgeoisie’ zien. Stijn Streuvels schreef de roman ‘de Vlaschaard’ (1907) over een jongeman op het platteland die niet langer het leven van zijn voorouders wil leven.
En er was de roman ‘de man in de mist’ (1014) van de Spanjaard Miguel de Unamuno, waarin de geplaagde hoofdpersoon zich direct tot zijn schepper richt om duidelijkheid te eisen over zijn raadselachtige bestaan. Wanneer hij erachter komt dat de auteur van plan is hem te doden, pleegt hij zelfmoord als een laatste, vergeefse bevestiging van zijn onafhankelijkheid.

Verloren zelfvertrouwen
Nachmerrie-achtige beelden van onvruchtbaarheid en (een veronderstelde relatie met) verloren zelfvertrouwen. Met vele parallellen tussen de sociaal maatschappelijke ontwikkelingen en ooit zo grootste families die hun einde naderden, gecorrumpeerde adel, mannen verlamd door gedachten of lichamelijke kwalen, terwijl een nieuwe generatie van gehaaide sociale tijgers hun plaats inneemt.

Een klein beetje ‘radicale kunst’ tijdens de tentoonstelling
Tijdens de tentoonstelling was slechts een klein deel gewijd aan ‘radicale’ kunst: werk van Gauguin, Seurat, Cézanne, Pissarro, Pacasso, Manet en Monet, ontaarde kunst ‘avant la lettre’.

Jean Sauvage: respect voor machines
Sauvage bezocht de grote fruittentoonstelling, gebouwd voor 25000 mensen, waagde zich op de elektrische loopband, de wonderen in de Zaal van Illusies, de metaaltentoonstelling, de grootste diamant ter wereld, röntgenapparatuur, Afrikaanse termietenheuvels, het Paleis van de Elektriciteit dat werd verlicht door 5000 gloeilampen, een enorme kraan en zoemende dynamo’s die stroom leverden voor al deze wonderen. Zoals hij stelde:

‘Je krijgt vol respect naar deze enorme machines, maar je voelt tegelijkertijd de koude rillingen over je rug lopen […..] als deze krachten worden ontketen, zullen ze nietige mensen als losse atomen wegblazen.’

Harrie Adams: ook overdonderd door dynamo’s
Harrie Adams, historicus en romanschrijver (1838-1918) was eveneens overdonderd door de dynamo’s. De confrontatie met de machines voelde voor hem als een religieuze ervaring. Een dynamo was een symbool van oneindigheid, een morele kracht dat zonder geluid met een duizelingwekkende snelheid ronddraaide.

Koloniaal deel tenstoonstelling
Er was ook een koloniale tentoonstelling aan overkant van de rivier. Hier konden toeschouwers zien hoe de bewoners van verscheidene verre landen leefden. Het was een fatsoenlijke, opwindende zorgeloze wereld. Je kon er winkelen bij een Caïrose ‘souk’, zien hoe Algerijnse ambachtslui tewerk gingen, eten in Chinese restaurants, Cambodjaanse pagoden aanschouwen, vrolijke tevreden (weldoorvoede) en elegant geklede inboordelingen aanschouwen. En voor wat betreft de Belgische Congo was er niet de minste verwijzing voor de grootse genocide die de aarde tot dan toe had gekend, begaan op persoonlijk gezag van Zijne Majesteit koning Leopold van België, een van de hooggeëerde gasten van de Wereldtentoonstelling in 1900.

Einde van een natie
De wereldtentoonstelling toonde een nieuwe, technologische wereld gevat in de geruststellende verpakking van voorbije tijden. Maar voor veel Fransen was de nieuwe eeuw niet alleen onzeker, maar ook bedreigend. Een hele generatie had meegemaakt hoe de oorlog tegen Duitsland was verloren, hoe keizer Napoleon III gevangen werd genomen, hoe Elzas-Lotharingen aan Duitsland moest worden teruggegeven en de opkomst van Duitsland met de kroning van keizer Wilhelm I in de spiegelzaal van Versailles.

De Dreyfus-affaire & Émile Zola: J’accuse
En dan was er nog de Dreyfus-affaire in 1894 waarbij een onschuldige Joodse legerofficier erin was geluisd. Een affaire die Frankrijk tot op het bot had verdeeld.
De schrijver Émile Zola schreef ten faveure van Dreyfuss zijn ‘J’accuse!’ in L’Aurore. Dat maakte dat hij voor 4 jaar naar Engeland vluchtte. Toen hij terugkwam, stierf hij door verstikking in zijn eigen huis omdat een dakdekker uit wraak een stuk hout over zijn schoorsteen had gelegd.

Dreyfus en het spook van de ondergang
Dreyfus was uitgegroeid tot een symbool van Frans onbehagen. Een generatie eerder nog was Frankrijk het onbetwiste middelpunt van de culturele wereld geweest. Parijs was ‘the place to be’. Dertig jaar later ging dat niet meer op. London was het financiële hart van de wereld geworden. Frankrijk werd achtervolgd door mislukking en de Fransen dreigden zelfs fysiek uit te sterven. In 1891 stierven er voor het eerst meer Fransen dan er werden geboren. Stijging van het aantal inwoners was alleen te danken aan immigratie, hoofdzakelijk uit België, Italië en Polen.

De Wereldtentoonstelling als remedie?
De Wereldtentoonstelling van 1900 was dan een manier voor de Fransen om weer eens succes te boeken. Maar niet iedereen liet zich in de luren leggen. ‘De stalen constructie van de Eiffeltoren gaat gehuld in gips’, schreef de Franse essayist Eugène-Melchior.

Dreyfus als ideale zondebok
En de joodse officier Dreyfus (joden werden vereenzelvigd met grootkapitaal en allerlei samenzweringstheorieën) was de ideale zondebok voor een natie die de weg kwijt leek te zijn. Bovendien woonde hij in de Elzas en had daardoor de schijn van een onduidelijke loyaliteit. ‘Alles komt door de joden en gaat terug naar de joden’, schreef Édouard Drumont in zijn bestseller ‘La France juive’.

René Gonnard: mensverslindende steden
De socioloog René Gonnard zag de volgende oorzaken voor de nationale neergang: het stadsleven, de teruglopende belangstelling voor het geloof, een algemeen pessimisme, de decadente oververfijning van de middenklasse en andere kenmerken van het moderne leven die vooral zichtbaar waren in grote ‘mensverslindende’ steden.

Stad versus het platte land
Metaforisch werd het beeld van de stad als een mensenetende reus gebruikt, met licht van starende elektrische ogen en een lichaam van staal en steen vergeleken met de verwarde god Saturnus die zijn eigen kinderen opat: de schepper die vernietigt.
Het is niet moeilijk in al deze verhalen een sociale, maatschappelijke parallel te zien met ooit grootse families die hun einde naderden, over gecorrumpeerde oude adel, of mannen verlamd door gedachten of lichamelijke kwalen, terwijl een nieuwe generatie van gehaaide sociale tijgers hun plaats inneemt.

Een nerveuze generatie
Het was een nerveuze generatie, die een zekere tred en vaste grond onder de voeten was kwijtgeraakt door de snelle veranderingen. Dat leidde tot twijfels over vooruitgang en liberale waarden en stond, bij een nieuwe generatie schrijvers, angst en neergang centraal (niet decadentie).
Zo werd de neurose in bijv. een novelle van Heinrich Mann een centraal idee. De jonge Sigmund Freud reisde speciaal naar de praktijk van Jean-Martin Charcot in Parijs om dit verschijnsel te bestuderen.
Overal in Europa doken sanatoria op die goede zaken deden met de behandeling van zenuwinzinkingen, niet alleen van ‘hysterische vrouwen’, maar steeds vaker ook van mannen die zich overvraagd en onzeker voelden.

De dynamo en de maagd II
Niet iedereen keek met angst en beven naar al die veranderingen. Mensen die nieuwsgierig genoeg waren om, door de nieuwe technologieën en culturele transformatie die deze veroorzaakten, aan het denken te worden gezet, voelden hun verbeelding op hol slaan toen ze oog in oog stonden met de nieuwe machines die ze zagen op de Wereldtentoonstelling.

Niemand was echter zo profetisch als de Amerikaanse schrijver Henry Adams die werd ‘gevoerd’ door de plotselinge uitbarsting van ongekende (elektromechanische) krachten. Daar waar (vrouwelijke) seksualiteit ooit als drijvende creativiteit werd gezien, en deze was geneutraliseerd door religie (seks = zonde) gebeurde nu iets vergelijksbaars in zijn ogen. Hij schreef:

‘Wat nog het meest in de buurt komt van de revolutie van het jaar 1900 is die van 310, toen Constantijn zich achter het kruis stelde.’
(
Lees: Christendom tot staatsgodsdienst maakte).

Daarbij was het heden in zijn ogen hopeloos vulgair met zijn seksloze vrouwen in hun puriteinse, door vrouwenbladen veramde wereld. Dat vonden ook poëten als Apollinaire die zag hoe mensen zich begroeven in ‘juichende prospectussen’.

Opkomst van de vrouw als fundamenteelste verandering
Maar de fundamenteelste verandering was toch van de opkomst van de vrouw. Net als Dreyfus woelde die enorme, zelfverzekerde, eigentijdse vrouw die de bezoekers in de vorm van een standbeeld begroette bij de Wereldtentoonstelling, diepgewortelde sociale angsten los. Ze was te echt, te sterk, te verontrustend. Ze deed teveel denken aan de dingen die komen gingen. 

1901: Wisseling van de wacht

‘Ik leefde in een besloten wereld en probeerde de nieuwe tijden te negeren en tot het bittere einde vast te houden aan oude gewoonten en illusies’
– Gravin Jean de Pange, Comment j’ai vu 1900.

‘Onze voorouders reserveerden de politieke staatsmacht voor mensen met eigen bezit [……] maar hun opvolgers vernietigden dat systeem en gaven politieke macht in handen van de massa, en daarvan moeten wij nu de gevolgen dragen’
– De hertog van Northhumberland, 1908.

Keizer Wilhelm II, keizer van Duitsland sloot de ogen van Koningin Victoria op 22 januari 1901, na haar overlijden. Een icoon met mondiale autoriteit was heengegaan. De koningin was een fenomeen op afstand geworden, een onzichtbare verschijning die door iedereen van Glasgow tot Melbourne als een vanzelfsprekendheid werd beschouwd. Haar bewind had 64 jaar geduurd. Voor miljoenen mensen over de hele wereld was zij de enige heerseres die ze ooit hadden gekend. En onder haar bewind hadden de Britten een onwrikbaar vertrouwen in zichzelf. Het was de rijkste en machtigste natie in de wereld die (in 1850) de helft van de mondiale productie voor zijn rekening nam.

Burgerlijkheid en verregaande conventies in GB
Tegelijkertijd was Groot-Brittanië in de kern een burgerlijke cultuur en was de Minister-President gehuisvest in een eenvoudig bakstenen rijtjeshuis aan Downing Street. Maar uiteraard hulden de strikte sociale conventies van die tijd de ‘juiste’ mensen in de burgerlijke uniformen die bij hun rang en stand hoorden. De hiërarchie was net zo streng als in het leger alleen waren er geen sabels en helmen nodig om dat onderscheid aan te geven.

Deze verregaande aandacht voor conventies (met o.a. zijn kledijvoorschriften) en goede manieren strekte zich uit tot de verste uithoeken van het rijk en de meest onwaarschijnlijke gelegenheden. Daarbij merkte de minister van Koloniale Zaken Joseph Chamberlain eens op:

‘Het is niet voldoende grote delen van het aardoppervlak te bezitten, je moet daar ook iets mee doen. Een grondbezitter heeft de plicht zijn land te ontwikkelen.’

En dat deden de Britten.

Het verdwijnen van een rotsvast symbool
Dit was een rijk gebouwd voor de eeuwigheid, voor het oog van God. Zelfs de riolen van London waren gebouwd met enorme gewelfde plafonds die in kathedralen niet had misstaan. Vanuit zijn Londonse club schreef de Amerikaanse romanschrijver Henry James over de dood van Victoria:

‘Ik rouw om de goedmoederlijke middenklasse koningin, die de natie verwarmde onder de plooien van haar grote, afzichtelijke Schots-geruite sjaal en wier lange heerschappij zo buitengewoon gunstig heeft uitgepakt. Ik vrees haar dood veel meer dan ik had verwacht. Ze was zo’n rotsvast symbool – nu moeten we maar afwachten wat het kolkende water ons brengt.’

Het verdwijnen van hét symbool van de grootste Britse eeuw ooit, deed de betrokken duizelen en sloeg de grond onder hun voeten vandaan. En de opvolging door Edward VII maakte het er niet beter op. Waar koningin Victoria kalm en discreet was geweest, was Edward grof en extravert. War zijn moeder de essentie van haar leven als vorstin zag als kalme stabiliteit, gaf haar zoon de voorkeur aan plezier. En de oude adel met zijn goed manieren moest plaatsmaken voor het gezelschap van de koning: de ‘nouveau riches’ die veel levendiger waren, geraffineerder, leuker en ook nog eens rijker. Edward was daarbij een wandelende kostenpost.

Stoomturbines en de neergang van de adel
‘Edward de verleider’ stond weliswaar ook bekend als rokkenjager en een verontrustend veeleisende gast, toch was zijn louche vulgariteit ook symptomatisch voor een lang proces van neergang, dat al had ingezet tijdens de heerschappij van zijn moeder: de ondergang van de op het oog nog onaantastbare Europese adel, de hiërarchische en sociale ruggengraat van elke monarchie in dit deel van de wereld.
Het had niets te doen met koninklijke manieren, of met een verkeerde aanpak van de kant van de heersende klassen, maar het was een weerspiegeling van de veranderende economische omstandigheden van die tijd. Leven van grootgrondbezit verschoof naar industriële macht. Daarvoor waren de rijkdom van het land(goed) en het idee van een sociale structuur voorbestemd door God de twee grote hoekstenen van de heerschappij van de adel.

Verschil van adellijke macht per land
Terzijde: Nederland was weliswaar in naam een monarchie, maar had nooit een machtige adel gekend. Simpelweg omdat het land niet groot genoeg was om plaats te bieden aan een klasse met eigen grond en enige omvang. Dat was anders bij de Britse adel en de Habsburgse en Russische aristocraten. Vooral Britse adel had de macht nog weten te concentreren in een zeer select aantal handen. Mede doordat alle titels alleen naar de oudste zoon gingen was de adel daar klein en welvarend gebleven waarbij ze hun ‘voortreffelijkheid’ tot einde 19de eeuw eeuwenlang hadden weten te verdedigen.
Open handel maakte echter aan de binnenlandse handel een einde. Mede omdat GB ervoor koos zijn boeren niet te beschermen met importtarieven. Mede ook door veel Britse investeringen in buitenlandse bedrijven. Verkoop van eigen landgoed was daardoor hoe dan ook een klap voor de identiteit en het zelfvertrouwen van de adel. ‘Men gaat niet graag de geschiedenis in als de verramsher van oud familiebezit’, merkte lord Aylesbury op. Sommigen die uit de moeilijkheden wilden blijven trouwden daardoor met Amerikaanse rijken.

Gradaties van adellijk verval: Frankrijk 
De adel op het Europese land viel in verschillende landen in een verschillend tempo uiteen. Franse adelen waren sinds 1789 geen politieke factor meer. Zoals aangegeven was er ook een relatie tussen adel en religie. Daarbij had de Dreyfus-afffaire de eeuwenoude strijd tussen kerk en staat weer doen oplaaien. In december 1905 kwam daar in Frankrijk een abrupt einde aan toen een wet werd aangenomen over de scheiding van kerk en staat. Spontane relletjes en een pauselijke encycliek konden de klok niet meer terugdraaien: de macht van de kerk in Frankrijk was gebroken (de Katholieken hadden Dreyfus zwartgemaakt, de seculieren hadden hebben gesteund). Op 13 juli 1906 (aan de vooravond van de verjaardag van de Franse revolutie) maakte ze haar overwinning compleet met volledige vrijspraak van en eerherstel van een inmiddels uitgemergelde maar nog altijd waardige kapitein Dreyfus.

Gradaties van adellijk verval: Rusland
In Rusland was het nog ondenkbaar dat de macht van de adel en de kerk zou worden gebroken. Maar de bevrijding van de lijfeigenen in 1861 was voor veel grootgrondbezitters een gevoelig verlies geweest en feitelijk was de Russische adel zo goed als failliet. Het waren landeigenaren die niet meer de middelen hadden om te leven zoals ze van oudsher gewend waren.
De weinige edellieden die de flexibiliteit konden opbrengen nieuwe landbouwtechnieken, nieuwe machines en het verbouwen van nieuwe gewassen uit te proberen, mislukten bijna allemaal (zie ook Tolstojs, Anna Karinka, 1877). Vorst Lov was een van de weinige uitzonderingen die het wel lukte. Mede omdat hij besloot om samen met zijn familie eigenhandig het land te bewerken en veel nieuwe dingen te onderzoeken en nieuwe boeken te lezen.
Traditioneel kon de tsaar rekenen op de steun van de kerk en de adel. Nu deze laatste groep marginaliseerde, konden andere bevolkingsklassen zich ontplooien, zoals de socialisten. Uiteindelijk droeg dit bij aan de val van het Russische keizerrijk.

Gradaties van adellijk verval: Het Habsburgse rijk
De edelen van Rusland en GB waren jaloers op die van het Habsburgse rijk en diens dynastieën. Dat rijk was grotendeels zelfvoorzienend met gerichtheid op het platteland. Hongarije exporteerde zelfs graan. Ze werden niet overspoeld door geïmporteerde goederen. De kleinere grootgrondbezitters werden op unieke wijze tegemoet gekomen door keizer Frans Joseph: hij zette ze allemaal op de loonlijst. Dat lijkt een dure grap maar het stelde de keizer wel in staat haar als sociale kracht te behouden en hij bond tevens de adel aan de kroon. Dat laatste ook nog eens door ze actief bij zijn beleid te betrekken. Ze hadden geen loze, decoratieve functies maar waren echt aan het werk. Omstreeks de eeuwwisseling bestond brede consensus dat dit systeem het beste was voor de complexe, meertalige wereld van het rijk. Men zat in het middelpunt van Europa waar de oude wereldassen elkaar snijden. En dat terwijl men nergens expliciet in uitblonk.

Gradaties van adellijk verval: Duitsland
Er was overigens maar één land waar de macht van de adel voetstoots en zonder onderbreking was aanvaard: Duitsland. Nooit had een revolutie de Duitse adel omvergeworpen, nooit was een Duitse keizer vermoord zoals dat in andere landen wel gebeurde. De heersers van het nieuwe Duitse rijk, gesticht in 1871, vertrouwden blind op de traditionele militaire denkwijze en verschenen, anders dan de Britten, bij alle publieke aangelegenheden in uniform. Het landsbestuur beloonde zijn aristocraten rijkelijk voor hun aanhoudende blijken van respect door hen uit de gure wind te houden van de industrialisatie en mondiale concurrentie. Vrijstellingen van belastingen en heffing van invoerrechten zorgden ervoor dat de landbouw grootgrondbezittters een (weliswaar steeds karig) inkomen garandeerde. Daarbij leefden de meeste Oost-Pruisische Junkers, meestal door de hypotheken die ze hadden moeten afsluiten, vaak net zo sober als hun dienaren. Zelfs voorname en rijkere graven Dönhoff konden in die jaren in derdeklas rijtuigen worden aangetroffen.

Maar toch zagen zich maar weinigen gedwongen hun grond te verkopen. Deze protestantse edellieden waren spaarzaam, trots en onafhankelijk. Hoewel de sociaal democraten in 1900 de grootste partij waren en afkeurende geluiden lieten horen over de voorrechten van de adel, konden ze protesteren wat ze wilden. Het kiesstelsel bood de klasse van grondbezitters een disproportioneel grote vertegenwoordiging in het parlement. Ook in het leger en openbaar bestuur kwamen adellijke namen veelvuldig voor. Tweederde van de regering was van adellijke afkomst.
In de streng hiërarchische wereld van het Duitse keizerrijk kregen jonge vorsten de subtiliteiten van het statusbewustzijn al op jongen leeftijd ingeprent. De betekenis van de rang van hun familie en haar relatie tot andere heersende families werd al bijna met de moedermelk meegegeven. Hun familiebanden tekende de diepgewortelde kracht van de Duitse adel. Daarbij konden ze allemaal hun afkomst terugvoeren naar de middeleeuwen en in 1900 hadden de verre nazaten van illustere vorsten nog altijd de teugels in handen.

Duitsland: verschil industriesteden en uitgestrekte platteland van Brandenburg en Oost-Pruisen
Maar de geest van de Junkers, zoals die vaardig was over het uitgestrekte platteland van Brandenburg en Oost-Pruisen, was de industriesteden van het katholieke Rijnland (Keulen, Essen, Bochum etc.) volkomen vreend. Het Duitse ‘Bürgertum’, de middenklasse, definieerde haar hiërarchieën en waarden in termen van opleiding en burgerlijke verdienste, niet van afkomst.
Vooraanstaande en welvarende Duitsers die een adellijke titel kregen aangeboden, bedankten nogal eens beleefd voor de eer. De staalmagnaat Alfred Krupp weigerde een titel (hoewel zijn dochter Bertha later zou trouwen met de adellijke Gustav von Bohlen und Halbach), net als de grote arts en ijveraar voor overheidsbemoeienis met den gezondheidszorg, Rudolf Virchow. Het Bürgertum bevatte beslist meer dan, zoals de historicus Mommsen eens pessimistisch stelde: ‘als onderdaan in de wieg gelegd worden’.

Duitsland: welke titels telden in 1901?
Bovenstaande wil weer niet zeggen dat mensen uit de middenklasse niet hunkerden naar erkenning van de Keizer. Duitse zakenmannen hechten veel meer waarde aan de titel van Kommerzienrat, de burgerlijke, niet adellijke benaming voor ‘ handelsraad’, een teken van betrouwbaarheid en onbesproken gedrag, dan aan een ridderorde. Artsen hoopten op de titel van Sanitätsrat, advocaten en rechters op de titel Justitzrat. Deze burgerlijke en academische titels zoals dr. en professor hadden in Duitsland al zoveel aanzien dat zelfs echtenotes werden aangesproken met de titel van hun man: Frau Kommerzienrat, Frau Professor, etc. En als je meerdere titels had, kon je die ook nog eens stapelen en dan bij elke openbare gelegenheid volledig gebruiken.
Zo hadden de burgers zich op een typisch Duitse manier geëmancipeerd van de beperkingen van een oude (adellijke) hiërarchie door een nieuwe te creëren.

Engeland: de weekend landman
In Engeland kochten de grote, in de adelstand verheven magnaten van die tijd eigen grond naar de omvang van hun statuur. Zo introduceerden ze middenklasse-waarden en moderniteit. Ze kochten landhuizen en lieten daar stromend water en elektriciteit aanleggen – voor hen geen vergane glorie. Ze ontwikkelden zich tot een nieuw soort landadel. Ze werkten door de week in de stad en kwamen alleen in het weekend per trein of per nieuwerwetse automobiel naar hun landhuis. De weekend-landman was een feit . Hun nieuwe landgoederen waren voor deze mannen echter niet meer dan een speeltje, een welkom statussymbool, maar feitelijk van weinig belang voor het echte leven. Het leven van de oude aristocraten had gedraaid om hun landgoederen; de woningen van hun voorouders, de zetels van hun macht. Nu waren hun oude kastelen teruggebracht tot decoratieve elementen en het bestaan van rijke mannen. De macht was verschoven naar de stad.

Nieuwe titels, nieuwe welvaart
De leden van de oude adel keken wel met afgunst naar het geld en de energie die de fortuinen van die dagen hadden gecreëerd. En zowel de Engelse koning Edward als de Duitse Keizer Wilhelm II zochten bewust het gezelschap van zulke machtige nieuwe vrienden. De smaak van de keizer zelf was, ondanks zijn obsessieven hang naar erkenning en grandeur, ook beslist ‘nouveaux riche’. 
Daarbij keek Wilhelm niet op een Mark meer of minder. Het hof stond daarbij niet te juichen. Het luxe leventje van de vorst stond haaks op de matigheid die zo belangrijk was in de geschiedenis van Pruisen. Maar was de oude garde niet te spreken over Wilhems uitgaven, de nieuwe rijke industriëlen deden niet zo moeilijk. Bovendien gaf de Keizer voorkeur aan het gezelschap van minder, vooringenomen mannen. Wilhelm, ondanks zijn antisemitische aard, tegelijk bijzonder gesteld op het gezelschap van succesvolle joden als Ballin, de bankiers Carl Fürstenberg en Paul von Scharbach en Walter Rathenau, directeur van de machtige firma AEG.

Wilhelm II en Edward VII: geen visie die aansloot bij de tijd
De ogen van koningin Victoria waren gesloten door haar kleinzoon, de Duitse keizer Wilhelm, de onbegrijpelijke vertegenwoordiger van een nieuw rijk voortgekomen uit nationalisme en de opmars van industrie. Zowel hij als de opvolger van Victoria, Edward, waren geobsedeerd door de rituelen van hun stand, maar gaven veruit de voorkeur aan het gemak en het plezier van het moderne leven. Beiden waren zich niet bewust van de tegenstellingen die ze belichaamden en beschikten evenmin over een visie die aansloot bij de realiteiten van hun tijd. En terwijl de politieke macht verschoof naar de gedemocratiseerde, geschoolde, gekwantificeerde massa’s, maakten de mannen aan de top, uitgedost in uniformen met goudkleurige kwastjes, zich op voor het betrekken van een eigen, laatste verdedigingsstelling voor de oude garde.

1902: Oedipus Rex

Koning Oedipus (Latijn: Oedipus Tyrannus of Oedipus Rex) is een tragedie van de Griekse tragediedichter Sophocles. Oedipus poogt te achterhalen wie de moord op koning Laios heeft gepleegd en ontdekt dat hijzelf de schuldige is.
Bron: wikipedia

‘Tussen mensen is geen begrip mogelijk, geen dialoog, tussen gisteren en vandaag bestaat geen enkel verband: woorden liegen, gevoelens liegen en ook ons eigen bewustzijn liegt’
– Huga van Hofmannsthal, Zur Physiologie er modernen Liebe  –

In Wenen, de hoofdstad van het Oostenrijks-Hongaarse rijk, was 18 maart 1902 zo’n typisch vieze, deprimerende dag aan het begin van de lente met een loodgrijze hemel en stormachtige buien. Ideaal weer om binnen te glippen in een van de veel cafés van de stad en gebruik te maken van een van hun aantrekkelijke eigenschappen, de tientallen dagbladen voor gasten. Een kop koffie was (en is nog altijd) het enige wat een klant moest kopen om het recht te krijgen zo lang te blijven zitten lezen als hij wilde. Die dag was het binnenlandse nieuws weinig opzienbarend maar de buitenlandpagina’s stonde vol over de Boerenoorlog. Daarover berichtten ook de Franse kranten die uiteraard ook in elk zichzelf respecterend café voorhanden waren.

Die Bombe’ een humoristosch weekblad gericht op mannen plaats advertenties over ‘Fotorafische naaktstudies’. In een officiële bekendmaking onder aan de voorpagina van de respectabelere Wiener Zeitung zien we een gastoptreden van een bekend historisch figuur: ‘Zijne Keizerlijke en Koninklijke Apostolische Majesteit heeft het behaagd op 5 maart ……met buitengewone goedertierendheid verwaardigd de titel van buitengewoon hoogleraar te verlenen aan de privaatdocenten dr. Sigmund Freud, dr. Julius Mannaberg en dr. Emil Fonz.’

Freuds erkenning
Freuds benoeming tot ‘buitengewoon hoogleraar’ (niet hetzelfde als een voltijdse, betaalde aanstelling) was een late blijk van erkenning, want zijn behandelmethode van psychologische problemen – hij noemde het zelf psycho-analyse, had inmiddels al internationale bijval gekregen. Deze erkenning kwam zelfs heel laat. Op zijn 44ste had hij nu eindelijk een officiële blijk van erkenning op zak.

De omvang van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije
De dubbelmonarchie, waar Freud het grootste deel van zijn leven in zou slijten, is inmiddels van de kaart verdwenen. Die dubbelmonarchie zag toe op een slordige twintig procent van het oppervlak van Europa. Alleen Duitsland had meer inwoners maar bijvoorbeeld Frankrijk en GB met Ierland (elk 45 miljoen) minder. De kaart van de dubbelmonarchie toonde niet alleen haar macht en omvang, maar ook haar fatale zwakte. Oostenrijk-Hongarije was geen land, maar een verzameling landen die toebehoorde aan de familie Habsburg, een politiek overblijfsel uit de Middeleeuwen. Waarbij Wenen een centrum was.

Dubbelmonarchie als lappendeken gestuurd door geformaliseerde nietsdoen
De regering had deze lappendeken van loyaliteiten tientallen jaren in de hand weten te houden door nationale en culturele verschillen weg te moffelen achter dikke plooien van hermelijn, maar de roep om zelfbeschikking klonk met de dag luider. Om deze en andere vormen van onrust weg te nemen, had het keizerlijke openbare bestuur de edele kunst van het geformaliseerde nietsdoen ontwikkeld: tijd rekken, afwachten, hier en daar wat toegeven, daar wat eisen, tegen elke prijs om de belangrijke vragen heen blijven draaien, altijd hopen dat de problemen vanzelf wel zouden verdwijnen als jet bestuur maar meer geduld zou oefenen dan de geschiedenis.

Keizer als enige bindende factor in rijk zonder nationale identiteit
En in dit rijk zonder nationale identiteit was de keizer de enige echt samenbindende factor. In 1902 was dat de bejaarde Frans Jozef I. In de ogen van zijn onderdanen was de oude man alomtegenwoordig en tegelijk iemand die moest heersen over een rijk dan aan elkaar hing van onopgeloste vraagstukken. En terwijl de keizer als een mechanische pop bleef functioneren, ging er achter de geplamuurde pracht en praal een gevoel van leegte en onoprechtheid schuil. Keizerin Elisabeth (Sisi) mocht dan een aureool van romantiek hebben gehad, maar haar leven was er een van woede-uitbarstingen, anorexia en dooltochten in het Middellandse Zeegebied op zoek naar het elixer van de eeuwige jeugd.

Nieuwe concurrerende groepen met inhoud naar eigen keus
Maar de natuur verafschuwt vacua en de keizerlijke fictie van eenheid was niet langer houdbaar. In plaats daarvan vulden losse, concurrerende groepen (nationaal en internationaal) de Habsburgse leegte in met een inhoud naar eigen keus: sociale gewoonten, kunst, ideeën van nationale grootsheid. Allemaal projecties die oogluikend werden toegestaan, zolang het bestaan van het Habsburgse rijk maar niet onderuit werd gehaald.

Stefan Zweig: Wenen als luchtkasteel boven een schijnbare zekerheid
Het toedekken van wat iedereen wist, dat was zowel letterlijk als figuurlijk het parool in het Habsburgse Wenen. Hoe meer een vrouw de indruk van een dame moest maken, hoe minder herkenbaar haar natuurlijke vormen mochten zijn; in wezen diende de mode alleen maar gehoorzaam de algemene tendens in de moraal van die tijd, waarvan de belangrijkste zorg verheimelijken en verstoppen was, zo herinnerde zich de schrijver Stefan Zweig die tijd uit zijn jeugd. Het Wenen van rond de eeuwwisseling was onder het niet aflatende oog van de oude keizer verworden tot een oord van grootse gevels, overvloed, decorum en schijnbare zekerheid. Een luchtkasteel volgens de terugblikkende Stefan Zweig. Een probleem was ook nog eens dat het enorme Habsburgse achterland ver achter liep bij de andere Europese landen in termen van economische ontwikkeling, terwijl de diepgewortelde armoede en sociale hiërarchie aldaar een sprong voorwaarts te vergelijken met Amerika, onmogelijk maakte.

Geïnstitutionaliseerde dubbelhartigheid
In deze Weense wereld van verstarde, onzekere inhoud was stijl, theater, operettes en cultuur alles. Naast de Weense zoete meisjes (informeel geaccepteerde prostitutie), was er altijd wel verstrooiing te vinden in de concertzaal, theater, bierhal of een van de vele kroegen. Dubbelhartigheid was in Wenen, net als in andere Europese samenlevingen, geïnstitutionaliseerd. – wat nog eens duidelijk bleek tijdens Oscar Wildes rampzalige proces wegens smaad in London en de Eulenberger affaire in Duitsland, waarbij bekende persoonlijkheden werden zwartgemaakt wegens hun homoseksuele voorkeuren (tot dan toe een publiek gehek). In de dubbelmonarchie werd dit principe met hand en tand verdedigd: zolang de schijn van keizerlijke grootsheid en fatsoen maar werd hooggehouden, kon iedereen er op los leven.

Wenen: collectieve vlucht in genot als remedie voor het niet mogen deelnemen aan het politieke leven
De collectieve vlucht in het genot, kende een politieke oorsprong. De ontmoediging door de aristocratie van burgers om deel te nemen in het politieke proces. De opkomende middenklasse had daarop een antwoord gevonden dat deed denken aan de Duitse romantiek van bijna een eeuw daarvoor. Als ze niet door middel van politieke participatie kon deelnemen aan het openbare leven, dan zou ze haar vrijheid en haar waarden herscheppen in de vorm van een bruisend cultureel leven, een emotionele projectie weggestopt in de teksten en kostuum op de planken. Overal in het Habsburgse rijk (Wenen, Praag. Boedapest, Lemberg etc.) bloeiden het theater, literatuur en muziek zoals nergens anders en een brede humanistische opleiding was een belangrijk onderdeel van het leven in de middenklasse.

Tweedeling morele principes en sociale werkelijkheid onderdeel Freuds maatschappelijke leven
Deze wereld verklaarde deels ook Freuds inzichten. De tweedeling tussen morele principes en sociale werkelijkheid maakte deel uit van zijn leven. Als iemand die in Wenen was opgegroeid, kende hij het klimaat van dubbelhartigheid als geen ander. Doel van zijn psychoanalyse was de emotionele beweegredenen achter hun symptomen en gedrag bloot te leggen, het oncontroleerbare woekeren van dwangmatige verbeelding weg te snijden en zo de patiënt te genezen. Waarbij seksualiteit in zijn theorie een grote rol speelde. Hysterie was het gevolg van preseksuele angst, en een dwangneurose het gevolg van preseksuele lust die zich later transformeert tot zelfverwijt.

Freud: botsing (onbewuste) verlangens en eisen van de samenleving
Zo’n theorie moest wel een bijzondere weerklank vinden in Wenen. De botsing van verlangens van het individu en de eisen van de samenleving, tussen bewuste waarde en onbewuste verlangens, uitgevochten in de vorm van dromen, zoals Freud stelde in zijn destijds baanbrekende studie ‘Die Traumdeutung’ (1899, gedateerd 1900).

Freud: bewust en onbewust bestaan beiden
Het baanbrekende van Freuds analyse van bewuste en onbewuste persoonlijkheidsstructuren en vroege ervaringen in een mensenleven, weersprak de dominante traditie van de Europese Verlichting, die alle begrip en moraal enkel en alleen op de rede baseerde. Waarbij, volgens Kant we weer nooit echt kunnen weten hoe de buitenwereld eruit ziet omdat we worden begrensd in onze kennis door onze zintuigen en de manier waarop die de wereld aan ons doorgeven. De enige ware kennis, stelde Kant, moest daarom in de geest zelf te vinden zijn: de universele morele wet die onze oordelen en daden stuurt, een wet dien alleen met behulp van de rede kon worden ontdekt.

Freud: moraal was toevallig en subjectief
Freuds theorie maakte daar korte metten mee. De moraal was absoluut niet universeel maar het resultaat, in zijn ogen, van narcisme. De moraal zelf kende volgens hem een seksuele oorsprong en zijn structuur hing samen met de wisselvalligheden van de persoonlijke ervaring. In laatste instantie bestond er geen universele wet, maar alleen impulsen en schuldgevoelens weergegeven in de vorm van innerlijke metaforen: het normatieve superego, het rationele ego en het grenzeloze rijk van het instinct en de lust, welke de eerste twee kon ondersteunen en ondermijnen. De moraal, stelde Freud, was nog toevalliger en subjectiever dan de waarneming al was.

Freud: conventies als schadelijk voor de ziel
De ervaring van het leven in Wenen, de stad van rivaliserende talen en nationalistische twisten, droeg aantoonbaar bij tot dit afschaffen van de fictie van universele waarden en een rationele moraal en taal wordt verondersteld meer geheimen toe te dekken dan te onthullen waarbij interpretaties van teksten duidelijk worden, enerzijds in het licht van weer andere teksten (zoals de Bijbel of Talmoet) en onderliggende principes die duidelijk kunnen worden door middel van de strikte toepassing van de regels van wetenschappelijke observatie. Bij beiden brengt een schijnbare veelheid van tekens en symbolen een diepere waarheid naar boven. Daarbij zag Freud alle conventies als schadelijk voor de ziel en samenlevingswaarden, zoals hij die ervoer, gebaseerd op repressie van psychologisch geweld. En bij individuen was er sprake van sublimatie van oerinstincten. In een stad die zijn uiterste best deed de schijn hoog te houden, leidden Freuds theorieën tot nieuwe te beantwoorden vragen.

Terzijde: Gezien vanuit een hedendaags standpunt is Freuds methode nuttiger gebleken voor het analyseren van sociale en literaire werelden dan voor de behandeling van individuele patiënten. Zelfs de eigen patiënten vertoonden niet de dramatische verbeteringen waar de meester zelf zo hoog van opgaf.

Belemmeringen om te ontsnappen aan het conventionele keurslijf
Er zijn duidelijk parallellen tussen de theorieën van Freud en het werk van vele Weense kunstenaars en filosofen. Neem het werk van de grote diagnosticus van de Weense ziel, Arthur Schnitzler. Net als Freud een arts en schrijver met Joodse wortels. Schnitzler kende en waardeerde Freud en andersom. Hij maakte het tot zijn levenswerk de verkrampte en verwarde mens op papier en op het toneel tot leven te wekken. Daar lieten zijn personages hun neurosen de vrije loop als elektronen die rond een lege kern draaien, onmachtig hun eigen baan te bepalen, voortgestuwd door onzichtbare krachten. Elke poging tot ontsnappen aan het keurslijf van de conventies werd onmiddellijk onderuit gehaald in een sociale wereld waarin de ramen van de ziel potdicht moesten worden gehouden om verleidingen te kunnen weerstaan.

Freud: onderdrukte impulsen willen naar buiten
Onderdrukte impulsen willen echter naar buiten, was een van de centrale stellingen van Freud, en als dat niet meteen kan, zoeken ze een andere uitweg. En kleuren ze dat wat wordt gezegd en gedaan. Zoals ook in Musils ‘Der Mann ohne Eigenschaften’. Voor die diepere waarheden was taal niet geschikt, stelde Freud en de meertalige filosoof Fritz Mauthner (1849-1923). In termen van religie liep Mauthners filosofische traject uit op een goddeloze mystiek.

Het woord als waarheid versus scepsis over woorden
Waar andere landen, vooral de Verenigde Staten, uitgingen van een sterk half-religieus vertrouwen in het woord en de waarheid die dat kon overbrengen – het basisprincipe achter de reclame die toen op Amerikaanse billboards zijn opmars begon – werden denkers in de meertalige dubbelmonarchie bijna verlamd door hun scepsis over de woorden die ze gebruikten. Aan de andere kant verleende deze strijd met de waarheid de zoektocht naar diezelfde waarheid een bijna godsdienstige lading.

Ernst Mach (1838-1916)
Ernst Mach, een experimenteel fysicus, stelde dat mensen slechts louter ‘indrukken’ kunnen ervaren (en niet de daadwerkelijke werkelijkheid), en daardoor zien we onszelf gedwongen deze indrukken bij meer gevorderd wetenschappelijk onderzoek af te schrijven als ontoereikend en ontoepasselijk. Mach meende dat we in laatste instantie uitkomen op een voortdurende stroom van fysiologische indrukken . Al het andere was niet meer dan een verzameling ongegronde aannames.
Er werd gesproken over ‘het vacuüm van de ziel’, een afscheid van het ‘onveranderlijke zelf’. De mens was niets anders dan een massa hoogst instabiele indrukken, die de indruk van een persoonlijkheid wekte, een stelling die werd overgenomen door de Oostenrijkse schrijver Hermann Bahr in zijn beroemde essay ‘Das Uhrwerk’.

Gustav Mahler (1860-1911)
Ook in de muziekwereld zag je een vergelijkbare tendens. Weense componisten liepen voorop bij het culturele onderzoek naar de menselijk waarneming, de onbetrouwbaarheid van de taal, en de onderliggende regels daarvan. Gustav Mahler bouwde voort op de klankenwereld bedacht door zijn medestudent Hans Rott (1n 1884 op 26 jarige leeftijd overleden) en opent zijn eerste symfonie (1888) met één enkele unisono toon gespeeld door strijkers, die worden onderbroken door vogelgeluiden die uiteindelijk het onbeweeglijke geluid in beweging zetten: het perfecte beeld van de geest geprikkeld door invloeden van buitenaf. Mahler dramatiseerde verder het conflict tussen de directe ervaring en de conventionele vorm.

Stijl: een kwestie van morele eerlijkheid
Stijl was een kwestie van morele eerlijkheid voor een generatie jonge kunstenaars die openlijk in opstand kwam tegen de gebruikelijke representatie. In de architectuur met een neiging tot gebouwen zonder versieringen en uitbundige voorgevels zoals het nieuwe gebouw van Goldman en Salatch in 1910. Architectuur en design die volgens de architect Adolf Loos (1870-1933) hopeloos vastzaten in een wereld van woordeloze leugens en imitatiedingen. Ze moesten de eerlijkheid van de vorm herontdekken. ‘Het leven verandert’, schreef Hermann Bahr, ‘maar de geest bleef oud en onbeweeglijk en gaf geen krimp en nu lijdt hij hulpeloos, omdat hij eenzaam en verlaten is door het leven [….] Het verleden is groots, vaak mooi. We zullen er ernstige grafredes op houden.’

Ludwig Wittgenstein (1889-1951) versus Karl Kraus (1863-1934)
De filosofische scepsis over de taal, de werkelijkheid en de mogelijkheid met woorden gericht te communiceren werd vooral door Ludwig Wittgenstein (1889-1951) tot conceptuele uitersten gedreven. In zijn ‘Tractatus logico-philosophicus’ (gepubliceerd in 1921) probeert hij met bijna wiskundig afgemeten zinnen vast te stellen tot op welke hoogte taal kan dienen als middel tot betekenisvolle communicatie. Als ‘tegengif’, in deze omgeving met verhoogde aandacht voor hoe dingen gezegd konden en moesten worden, hadden stijl en elegantie hun eigen beschermengel: de lichtgeraakte publicist Karl Kraus (1863-1934). Niets kon hem wanhopiger maken dan stilistische slordigheden, slechte metaforen en holle frasen.

De ethiek van stijl
Stijl was een kwestie van morele eerlijkheid voor een generatie jonge kunstenaars die openlijk in opstand kwam tegen de gebruikelijke vormen van representatie. ‘Het leven verandert’, schreef de Britse criticus Hermann Bahr (1863-1934), ‘maar de geest blijft oud en onbeweeglijk en gaf geen krimp en nu lijdt hij hulpeloos, omdat hij eenzaam is en verlaten door het leven […] Het verleden is groots, vaak mooi. We zullen er ernstige grafredes op houden.’

Adolf Loos (1870-1933)
De ambitieuze architect Adolf Loos stond te trappelen om van zich te doen spreken en het evangelie van de esthetische zuiverheid naar Wenen te brengen vanuit Amerika. Om naam te maken als vernieuwer. Kunst en architectuur moesten zich ontworstelen aan de tirannie van de slechte smaak en hypocrisie die eigen was aan de smaak van de middenklasse. Architectuur en design moesten de eerlijkheid van de vorm ontdekken. Hij was niet bang om te shockeren. Zijn ‘kale’, sobere ontwerp van bijv. het Goldman & Salatch gebouw tegenover het weelderige keizerlijke paleis werd gezien als een ontstellend gebrek aan respect. Het was meer dan een artistieke stellingname. Het was een politiek punt. Oneerlijkheid en versiering waren in zijn ogen twee kanten van dezelfde medaille.

Otto Wagner (1841-1918) 
De meest opzienbarende ‘bekering’’ was die van Otto Wagner, opvolger van de hoge priesters van de eerbiedwaardige Weense Ringstrasse-architectuur, en een van de belangrijkste en veelzijdigste architecten van Oostenrijk-Hongarije. Deze sprak over een ‘artistieke kater – het resultaat van een te grote esthetische gulzigheid’, veranderde zijn stijl en daarmee de loop van de architectuurgeschiedenis. Hij bewees, met zijn ontwerp van het Weense transportsysteem, dat behoeften van een stad, elegantie en functioneel design prachtig konden samengaan. In zijn ogen kon alleen een diepgaand begrip van het doel van elk afzonderlijk architectonisch element kon leiden tot echte schoonheid.

Wagner gaat nog een stapje verder dan Loos
Waar Loos zich afzette tegen elke versiering, ging Wagner nog een stap verder door de esthetische elegantie van goed ontworpen bouwkundige elementen te onthullen. Zoals hij liet zien in bijv. het gebouw van de Postsparkasse (1903/1904) met zijn zuiverheid van glooiende vormen, her gewelfde glazen dak en gevoel voor licht. Onzichtbaarheid van functionaliteit en esthetische elegantie en denken over verbondenheid met historische architectuur veranderde het denken over schoonheid. Veertien jaar na de historische orgie van de Wereldtentoonstelling van 1900 had zich een nieuwe esthetica aangediend. Enerzijds een mix van buitengewoon conventioneel, nieuwe interpretaties van oude vormen naast elkaar en, zoals in Wenen waar de architectuur en schilderkunst voorop liepen bij de strijd voor een synthese van vorm en architectuur (zoals het als een tempel ogende gebouw van Joseph Maria Olbrich voor kunstenaars).

Gustav Klimt (1862-1918)
En er waren ook de voorvechters van een vrijer leven zoals de schilder Gustav Klimt (1862-1918), oprichter van de Secessiongroep, met zijn lange tunieken, stormachtige verhoudingen en zijn soms meer expliciet erotische schilderijen. Het publiek zag zijn grillen graag door de vingers en zijn schilderijen trokken talloze bewonderaars. Net als Wagner legde Klimt de nadruk op de symbolische aard van zijn werk: Nuda veritas, de naakte waarheid. En artistieke waarheid boven academische conventies. De waarheid van Secession was sensueel en subversief en ondermijnde de schijnbaar perfecte sociale buitenkant van Wenen. Lichamen werden niet meer weggestopt in onnatuurlijke vormen en onder lagen stof van de allerbeste kwaliteit. En als men wilde doordringen tot de kern, de binnenkant, dan geloofden de leden van Secession dat moesten ze hun objecten stileren en het platte vlak van de mythologie gebruiken door archetypen te tonen en terug te grijpen op de tijd vóór het Christendom en de burgerlijke moraal. Er was een gapend gat tussen de mythologische man en vrouw en het hart van de middenklasse.

Egon Schiele (1890-1918)
De beschermende deken van de mythologie die Klimt zijn figuren nog had gegund, zijn bij zijn jonge vriend Egon Schiele (1890-1918) weggetrokken. De laatste façade wordt weggerukt. Schiele’s figuren staan naakt voor de ontledende blik van de toeschouwer. Alles wat taboe was geweest en in het geheim werd beoefend, maar in het openbaar werd ontkend, wordt door Schiele met fijne penseelstreken voor ieders ogen zichtbaar gemaakt. Schiele’s kunst (hij stierf jong tijdens de Spaanse griep van 1918) is doortrokken van het sensualisme, een constant motief in de Weense cultuur, en van het verlangen van een jongere generatie het leven tot op het bot uit te benen en vandaaruit alles opnieuw op te bouwen vanuit elementaire principes.

Terug naar Freud
In 1902 had Freud al jarenlang gewacht op een professoraat. Gelet op zijn status in het vak (om nog maar te zwijgen van zijn genialiteit als vernieuwer), kwam de erkenning veel te laat.

Maar wat Freud vooral stoorde, was dat die benoeming niet op basis van prestaties tot stand was gekomen maar door middel van contacten in het Habsburgse netwerk. Hij had zijn professoraat alleen te danken aan het feit dat een van zijn welgestelde patiënten had toegezegd een waardevol schilderij aan een bepaald museum te schenken, een project dat de toenmalige minister van Onderwijs toevallig aan het hart lag. De wetenschappelijke kwaliteit deed er minder toe. Freud had zijn theorie van het onbewuste gebaseerd op recent internationaal onderzoek, had veel gereisd en veel wetenschappelijke literatuur doorgenomen. Desondanks (en dit geldt voor alle wetenschappelijke doorbraken) was zijn manier van denken ook een product van zijn omgeving en zijn tijd. De naakte waarheid keek de Weners recht in het gezicht en dat beviel hen niet. Zoals kroonprins Frans Ferdinand eens opmerkte na een bezoek aan een tentoonstelling van de Secessionkunstenaars: ‘Deze radicalen zouden ze al hun botten moeten breken.’

1903: Een vreemd verschijnsel

‘Weinig New Yorkers realiseren zich dat er door de drukte van de grote stad voortdurend berichten schieten van mensen die door enorme afstanden van elkaar zijn gescheiden. Boven de daken, dwars door de muren en in de lucht die we inademen, staan woorden geschreven in elektriciteit.’
– New York Times, 21 april 1912 –

Toen Maria (Manja) Sklodowska (1867 – 1934) in 1891 van Polen naar Parijs ging om er te studeren, was ze het al gewend om tegen de stroom in te zwemmen, of in ieder geval de stroom tegen te hebben, als opgroeiende jongere in een and en familie getekend door bezetting (van Rusland) en verzet ertegen. Naast haar vaste bezigheden in haar jeugd, leerde ze Poolse kinderen lezen en schrijven in hun moedertaal, iets dat volgens de Russische bezetter hoogverraad was. Ze wist al vroeg dat ze wetenschapper wilde worden en door een slimme afspraak met haar zus om beurtelings te studeren waarbij de ene eerst gouvernante zou zijn (en de ander in huis nemen), en daarna de rollen omwisselend om de kosten van de opleiding te bekostigen. Als 24 jarige stapte ze uit in Parijs, dat vrij was van politieke onderdrukking, werd afgehaald door haar zus, en kon haar droom gaan waarmaken: studeren en wetenschappelijk onderzoek doen. Ze was zich inmiddels Marie gaan noemen en in Parijs zou haar leven een heel andere wending nemen. Ze zou met haar man, de natuurkundige Pierre Curie (1859-1906), wereldberoemd worden om haar baanbrekend onderzoek. Manja Sklodowska was op weg Marie Curie te worden.

Henri Becquerel: een nieuw soort straling naast Röntgenstraling
In 1897 was ze aanwezig bij een wetenschappelijke bijeenkomst op de Académie des Sciences, toen de natuurkundige Henri Becquerel , een bekwaam wetenschapper en een voorman van de gevestigde Franse wetenschappelijke gemeenschap, zijn vakbroeders informeerde over een interessant en onverklaarbaar verschijnsel bij onderzoek naar het toen hoogst modieuze verschijnsel van de röntgenstraling. Uranium leek een ander soort straling af te geven dan röntgenstraling waarbij de aanwezigen zijn verhaal beleefd aanhoorden.

Marie Curie was in die tijd een doctoraalstudent op zoek naar een onderzoeksproject. Daarnaast schraapte ze een kostje bij elkaar door les te geven aan een beroepsopleiding voor vrouwen. Maar Becquerels opmerking wekte de nieuwsgierigheid van Marie Curie en ze besloot het verschijnsel te gaan bestuderen. Daarmee leek ze zich zelf te veroordelen tot de achterhoede van de wetenschap. Want röntgenstraling was hét onderzoeksgebied in het Europa van het fin de siècle, een ontdekking twee jaar eerder van de Duitse natuurkundige Wilhelm Conrad Röntgen (1845-1923). Het groeide razendsnel uit tot een medische rage mede omdat Röntgen had geweigerd octrooi aan te vragen waardoor röntgenapparaten snel werden gebouwd en nagebouwd.

De nieuwe straling had echter ook een duister aspect. Voor veel patiënten was de daad om in een van deze halfmystieke apparaten te stappen en onderworpen te worden aan een procedure met allerlei verbazende bijgeluiden een surreëel moment van de waarheid. De arts leek wel een magiër die met veel ceremonieel bemiddelde tussen leven en dood. Wetenschap en wonderen raakten hier elkaar. Het was een openbaring zowel in religieuze als in wetenschappelijke zijn, dat ‘door mensen heen kunnen kijken’.

Marie Curies onderzoek naar de onbekende straling
Marie Curie had aandachtig geluisterd naar Becquerels lezing, dacht dat de onbekende straling belangrijk was, en besloot de uitdaging aan te gaan. Naast haar verplichtingen als docent en de zorg voor haar pasgeboren dochter die hoofdzakelijk op haar schouders terechtkwam, wist ze tijd vrij te maken voor het in fysiek en intellectueel opzicht misschien wel zwaarste wetenschappelijke onderzoek van de eeuw. Daarbij werkte Marie Curie onder verschrikkelijke omstandigheden in een verlaten keet die daarvoor als snijkamer voor de medische faculteit had gediend; geen waterdicht dak, ’s-zomers snikheet en in de winter was er alleen een ijzeren kachel om de koude te verdrijven. Voor chemische experimenten moest ze met anderen de binnenplaats gebruiken. Curie onderzocht alle bekende scheikundige elementen, ontdekte dat naast uranium ook thorium straling afgeeft én dat die straling een eigenschap was van de atomen en niet van de moleculaire structuur. Dat had revolutionaire consequenties. Als atomen, tot dan toe beschouwd als de kleinste deeltjes van alle materie, straling konden afgeven, dan moest hun structuur wel complexer zijn dan gedacht. Samen met haar echtgenoot, die zijn eigen onderzoek had opgegeven om met zijn vrouw samen te kunnen gaan werken, ontdekt ze ook een nieuw element, polodium.

Een nobelprijs voor een proefschrift….van een jonge vrouw?
Haar proefschrift schetste daarbij de ontdekking van een nieuw element (radium) met onbekende eigenschappen en was een sensatie in wetenschappelijke kringen. De leden van de Académie des Sciences in Parijs vonden zo’n briljant idee een nobelprijs waard, alleen niet voor een jonge vrouw. Dus droegen ze Bequerel en Pierre Curie voor. Maar de laatste accepteerde dat niet en stelde dat de belangrijkste bijdrage van zijn vrouw kwam en hij daarom de prijs niet zonder haar kon accepteren. Na snelle onderhandelingen gaf het comité toe en verleende Pierre toestemming zijn deel van de Nobelprijs te delen met zijn vrouw, die zo in 1903 de Nobelprijs voor de Natuurkunde voor de ontdekking van Radium (naast Polodium) op haar naam bracht.

De Curies en de media
De Nobelprijs bracht de Curies internationale roem, stelde hen eindelijk in staat onder betere omstandigheden te werken waarbij Pierre Curie werd benoemd tot hoogleraar aan de Sorbonne. Maar die roem had ook minder mooie kanten. De media ontdekte die uitzonderlijke vrouw die mannen op hun eigen terrein had verslagen met haar buitengewone intelligentie en bijna bovenmenselijke doorzettingsvermogen. Uitnodigingen voor diners, plechtigheden en interviews stroomden binnen. En dat leidde allemaal af van het wetenschappelijke werk. Daarbij waren de Curies, zonder dat ze het zelf doorhadden, bezig zichzelf te besmetten met enorme doses radioactiviteit. Maar ze stierven er niet aan. Pierre kwam om het leven in een regenbui waardoor hij, mede door zijn paraplu, een bevoorradingsrijtuig van het leger niet goed zag aankomen en door een van de achterwielen van dat rijtuig verbrijzeld werd. Maar ondanks dat enorme verlies zou Marie Curie verder leven en haar onderzoek voortzetten, ondanks aanhoudende gezondheidsproblemen. In 1911 kreeg ze haar tweede Nobelprijs voor haar onderzoek naar radioactiviteit. In 1934 stierf ze aan leukemie als gevolg van de straling.

Buitenstaanders in de wetenschap
De wetenschap is een goede plaats voor buitenstaanders. Zo ook Ernst Rutherford (1871-1937) die opgroeide op een aardappelboerderij, tijdens het oogsten en opgraven van aardappelen hoorde dat hij was toegelaten op Cambridge, op dat moment zijn rug rechtte en zei ‘Dat was de laatste aardappel die ik ooit heb opgegraven’, en later samen met de nog toen nog jonge onderzoeker Niels Bohr (1885-1962), aantoonde dat atomen niet vast en homogeen waren en vooral uit lege ruimte bestonden, te vergelijken met zonnestelsels. Materie bleek niet zo stabiel te zijn en de relatie tussen materie en energie bleek ook voor een ‘expert derde klasse’ van het Zwitserse bureau voor Intellectueel Eigendom in Bern, de 26-jarige Albert Einstein (1879-1955) een interessant onderwerp. Einstein die al van jongsaf aan een onafhankelijk denker was, formuleerde als theoreticus een wereldbeeld dat de ontdekkingen van mensen als Röntgen, Rutherford en de Curies bevestigde. Na Einstein was de wereld gewoon niet meer hetzelfde als voorheen.

Einstein en de beweging (snelheid) van licht
Nu was er één probleem dat de wetenschappers meer dwars zat dan andere: de beweging van licht die tot dan toe werd verklaard door een ether te bewegen die als geleidend medium optrad. Het ontdekken en bewijzen van ether werd een van de grootste uitdagingen in de natuurkunde. Experimenten van Michelson en Morley toonden daarbij echter aan dat de snelheid van licht onafhankelijk was van de snelheid van de aarde. Maar dat betekende weer dat of het experiment van Michelson en Morley klopte niet, óf de natuurkundige wetten zoals Newton en Galileo die hadden geformuleerd, golden niet onder alle omstandigheden. Het genie van Einstein lag in zijn intellectuele moed uit alledaagse waarnemingen een theorie van tijd en ruimte af te leiden, de moed om het ondenkbare te denken. Einstein liet zien, uitgaande van het gegeven dat tijd ten opzichte van de waarnemer altijd dezelfde snelheid heeft, er vertraging van tijd is bij zeer hoge snelheden. Met andere woorden, als iemand met de snelheid van het licht reist, dan verstrijkt de tijd op zijn horloge wel op dezelfde manier, maar als hij dan terug komt op de aarde, blijkt daar de tijd veel sneller te zijn gegaan en zijn diens kennissen al lang en breed begraven. Einstein had tijd en ruimte weten te bevrijden van de menselijke ervaring, van de oude manieren om tegen de wereld aan te kijken. Hij had logische consistentie en consequenties boven de waarneming gesteld. Door deze ervaring van geleefde tijdsduur te onderwerpen aan een ruimtelijk meetschaal, had de westerse cultuur feitelijk de menselijke ervaring tot slaaf gemaakt van de harde, ruimtelijke cultuur van feiten, cijfers, centimeters en tonnen. Wat Einsteins bijdrage nog opmerkelijker maakte, was dat de meeste natuurkundige begrippen van zijn theorie al lang bekend waren, maar dat geen van zijn collega’s de intellectuele moed had een beslissende stap verder te gaan, namelijk die in het onbekende. Er bestaat een duidelijke verwantschap tussen Einsteins radicale relativisme van tijd en ruimte en Ernst Machs epistemologische impressionisme (indrukken worden pas werkelijkheid in het bewustzijn), dat eerder is besproken en dat de wereld en ook het zelf reduceerde tot een geheel van losse indrukken, dat misschien wel een samenhangende en stabiele indruk wekte, maar dat geenszins was.

Ruimte gijzelt tijdsbeleving
Een andere filosofische parallel was 15 jaar daarvoor gepubliceerd in 1889 door de Fransman Henri Bergson(1859-1941). Hij stelde dat de tijd wordt gegijzeld door de ruimte. Het meten van tijd in termen van beweging door ruimte, op de wijzerplaat van een klok, onderwerpt de duur van de zuivere ervaring, de tijd als zuivere kwaliteit, aan de tirannie van de kwantiteit, van tellen en meten, Maar zuivere tijd(sduur), zoals die wordt waargenomen, schrijft Bergson, heeft niets van doen met ruimte, of met de afstand tussen het ene en het andere streepje op de wijzerplaat. De ervaring van tijd is juist iets heel anders: een constant uitdijen en inkrimpen, dat nu eens voorbij vliegt en dan weer akelig langzaam voorbij kruipt. Door de kwantificering van tijd op een ruimtelijke meetschaal, had de westerse cultuur feitelijk de menselijke ervaring tot slaaf gemaakt van de harde, ruimtelijke cultuur van feiten en cijfers, centimeters en tonnen. Dat gaat ten koste van het waarnemen van zuivere onbemiddelde momenten.

Waar is wat goed voor je is
Maar daarmee stopte het niet. De Amerikaanse filosoof-psycholoog William James (1842-1910), broer van de schrijver Henry, trok zijn vakbroeders het vloerkleed onder de voeten vandaan toen hij zei dat waarheid alleen relevant was – en kon zijn – als kon worden bewezen dat die een gunstig effect had. Waar is wat goed voor je is (en wat werkt). Buiten deze pragmatische definitie waren naar zijn idee alleen ellende en scholastiek te verwachten.

Box: scholastiek
Net als de methodiek van het onderricht aan de middeleeuwse kloosterscholen wilde de scholastiek God vinden door middel van de wetenschap. De scholastieke theologie werd mettertijd een zelfstandige wetenschap die steeds meer betekenis ging toekennen aan ‘rationele’ processen van het denken. De kloostercultuur daarentegen bleef bij haar meer mystiek georiënteerde methode. De Scholastieke (klooster) methode: lees gezamenlijk gezaghebbende beschouwende teksten en stel kritische vragen over bepaalde interpretatiekwesties. Bij controversiële onderwerpen worden debatstellingen ingenomen, waarbij gebruikte argumenten worden ontleend aan gezaghebbende autoriteiten (Aristoteles stelt dat……; Augustinus stelt dat…..).

Waarheid als bruikbare fictie
Als de waarheid niet meer is dan een bruikbare fictie, dan geldt dat ook voor alle gedachten, stelt de Duitser Hans Vaihinger in zijn ‘Philosophie des als ob’ (1911). Volgens hem maken we intellectuele modellen van de wereld, die we behandelen alsof ze overeenkomen met een realiteit die in wezen onkenbaar is. Deze modellen zijn eigenlijk niets anders dan intellectuele middelen om de uitdagingen van het dagelijkse leven aan te gaan. Uiteindelijk zijn die modellen – God, de menselijke ziel, het atoom – niets anders dan een soort geestelijke landkaarten, nuttige ficties alleen geldig zolang ze niet door andere zijn vervangen.

Wetenschappelijke objectivisme versus de persoonlijke ervaring
De spanjaard José Ortega y Gasset (1883-1955) bracht alle kennis en ervaring terug tot individuele omstandigheden en veranderlijke perspectieven. Individuele gezichtspunten werden steeds belangrijker, vooral van kunstenaars die werkten met wat ze zagen. Nergens zijn de versplintering van identiteit en de fragmentering van tijd en ruimte treffender uitgedrukt dan in de beeldende kunst, op de doeken van Picasso en Braque, Malevitsj, Kandinsky, Carrà en Boccioni. Te midden van alle verwarring over de werkelijkheid werd het modernisme geboren waarbij het wetenschappelijke objectivisme werd gecontrasteerd met de persoonlijke ervaring.

Nerveuze spanningen: met het toenemen van mogelijkheden, verdwenen de zekerheden
Terwijl de wereld op fundamenteel theoretisch vlak werd aangevallen, bespot, hervormd en van vraagtekens werd voorzien, ook al doorzagen alleen enkele briljante geesten dat, had de wetenschappelijke herziening van de wereld ook een paar zeer tastbare gevolgen, die zich direct deden voelen in het gewone leven door de golf van technologische ontwikkelingen: elektrisch licht in plaats van gas, de telefoon, auto’s, goedkopere camera’s, synthetische verfstoffen etc. Waar Dante, Michelangelo en Beethoven de creatieve genieën van vroeger waren, was Edison ‘de tovenaar van Menlo Park’. Poincaré, Max Planck, Röntgen, Rutherford en wetenschapper-ondernemers als Werner von Siemens golden als de mindere goden, waarbij sommigen van hen werden gemeengoed in huishoudens en gevierd in krantenartikelen.

Electriciteit en radioactiviteit!
In 1890 was er nog de onenigheid tussen Edison en Westinghouse over de vraag of wisselstroom of gelijkstroom beter was voor toepassing in de eerste elektrische stoel. Maar elektriciteit deed vooral bij velen verwondering opsteken en werd als helende kracht gezien. Woorden als levenskracht, energie, vrolijke verbazing waren toverformules. De mannelijke identiteit was door elkaar geschud en subtiel ondermijnd door vrouwen die hun eigen rol opeisten, door aanhoudende berichten over dalende geboortecijfers, degeneratie, mechanisering en angst. Elektrische baden werden algemeen voorgeschreven voor een hele reeks kwalen, waaronder problemen met de spijsvertering, hoofdpijn, menstruatiepijn, impotentie en neurasthenie (zenuwzwakte). Daarnaast waren er nieuwe cremes en balsems met de nieuwe (radioactieve) producten, zoals Tho-Radia die door de Curies waren gevonden. ‘U blijft alleen lelijk als u dat wilt’, was de leus van een fabrikant.

Die andere, duistere kant
Toch was er ook die andere, duistere kant (mede door de elektrische stoel-experimenten) die voor 1914 in science fiction naar voren kwam. Eerde had Jules Verne in de jaren ’80 en ’90 van de 19de eeuw een groot lezerspubliek weten te binden met zijn wetenschappelijk geïnspireerde toekomstvisioenen. Laserpistolen, microfilms, kunstmensen, enorme ruimteschepen, atoombommen, kernenergie, bandrecorders, televisies, technologische oorlogsvoering, reizen naar verre melkwegstelsels, nog levende dinosaurussen, invallen door buitenaardse wezens, gekloonde mensen, reizen sneller dan het licht….. het staat allemaal te lezen in de pulpliteratuur van voor 1914. De toon van die nieuwe generatie schrijvers was somberder en suggereerde dat het temmen en ontketenen van natuurkrachten verschrikkelijke gevolgen kon hebben. Een typisch voorbeeld was H.G. Wells (1866-1946), een Engelse schrijver met een even duistere als grenzeloze fantasie. Bijv. in zijn befaamde ‘War of the Worlds (1898). Volgens Wells overweldigde de wetenschap met zijn onderzoekende geest de mensen na eeuwen van onwetendheid.

2660: De volledig technologische samenleving en Karl May
De Amerikaan Hugo Gernsback (1884-1967) beschreef in zijn roman ‘Ralph 124C 41+’ een door en door technologische wereld in het jaar 2660. Toch leek in de Duitstalige landen minder belangstelling te bestaan voor futuristische avonturenverhalen. Waar de Franse, Britse en Amerikaanse lezers de nieuwe afleveringen verslonden van de sciencefictionverhalen, was het daar Karl May (1842-1912) die zich specialiseerde in exotische verhalen in het Midden Oosten en vooral het wilde westen. Zijn boeken over de nobele Apachekrijger Winnetou, die talloze avonturen beleefde samen met zijn blanke vriend Old Shatterhand, worden nog steeds herdrukt. De populariteit van Karl May had zeker te maken met de twijfel aan de wetenschappelijke vooruitgang, een sluimerend besef dat er onder al die onstuimige vooruitgang een atavistische wereld bleef voortbestaan, die rustig op het juiste moment afwachtte om de verworvenheden van de stedelijke beschaving weg te vagen.

Terug naar Marie Curie
Ongestoord door de culturele schokgolven, die haar weinig interesseerden, zette Marie Curie haar onderzoek voort. Na de dood van haar man in 1906 werd ze zelf hoogleraar aan de Sorbonne. Ze was de eerste vrouw die deze hoge post aan de Sorbonne mocht bekleden. Niet iedereen was daar blij mee. Veel van Curies collega’s stoorden zich eraan een vrouw in hun midden te hebben. Ze zagen in 1911 hun kans schoon toen de weduwe een warme band ontwikkelde met haar collega Paul Langevin, die besloot van zijn toenmalige echtgenoot te scheiden. Zo enthousiast als journalisten de Nobelprijs van de Curies hadden bejubeld, zo genadeloos vielen ze Marie Curie nu aan als de ‘Polak’ (Pool, die ze van origine was), die een goed Frans gezin te gronde richtte. Curie walgde van de ophef, des te meer toen ze ondanks haar prestaties niet in ‘Academie des Sciences’ werd gekozen. In Frankrijk werd ze beschimpt, maar toen Curie datzelfde jaar haar tweede Nobelprijs (dit keer voor scheikunde) in ontvangst mocht nemen, klonken in het buitenland opnieuw bewonderende geluiden.

1904: Zijne Majesteit en meneer Morel

‘Het was buitengewoon interessant in de rimboe te liggen en toe te kijken hoe de inboorlingen rustig aan het werk waren. Een paar vrouwen [….]maakten bananenmeel door gedroogde bananen te stampen. We zagen mannen hutten bouwen en klussen doen, jongens en meisjes renden zingend rond. [….] Ik beet de spits af en schoot een kerel in de borst. Hij viel neer als een steen. Meteen daarna regende het schoten op het dorp’
– Dagboeknotitie van kapitein William Grant Stairs, de Cogno, 28 september 1887 –

Begin 1904 kwam er op het ministerie van Koloniën in Londen een dik getypt rapport binnen van een lage ambtenaar, Roger Casement (1864 – 1916) over wat er plaatsvond in de Congo (Vrijstaat). Het was opsomming van gruwelijkheden, massale verminking, ongelooflijke hebzucht en door de staat gesubsidieerde slavernij en moord, maar dan in de afstandelijke woorden van een doorgewinterde diplomaat. Hele etnische groepen waren zo goed als uitgeroeid. Behalve het hele uitroeien van complete dorpen, vestigde het rapport ook de aandacht op een patroon van geseling en verminking, in het bijzonder het afhakken van de handen door regeringssoldaten begeleid door blanke officieren.

Leopold II: Rubber en koloniale uitbuiting
De oorzaak was een geniale vinding van de Ierse veearts. Voor de driewieler van zijn zoon had hij rubberslangen vol lucht gepompt en die vinding had hij op de markt gebracht. Uitgerust met het wonder van de schokbrekende rubberband groeide de fiets uit tot een cultureel fenomeen, het symbool van haar tijd, van snelheid, vrijheid en fysieke fitheid. De mondiale vraag naar rubber schoot omhoog. Al snel trad een gewiekste en lugubere zakenman naar voren die in die vraag een historische kans zag: koning Leopold II van België (1835-1909). Deze had, dank zij de goede diensten van de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley, in 1885 de hand weten te leggen op een stuk van Congo ter grootte van Europa. Hij zag dit gebied niet als deel van zijn land ((België) maar als privébezit. Er viel ivoor te halen en er groeiden volop rubberbomen.

Bovendien zat het vol inboordelingen die gedwongen tewerk konden worden gesteld door een schrikbewind dat tot doel het een maximum hoeveelheid rubber voor de export te leveren, ongeacht de kosten van menselijk leed. Medewerkers van de koning dwongen mannen hun quota te halen door vrouwen en kinderen te gijzelen. Elke vorm van verzet en zelfs het niet halen van quota werd gestraft met militaire expedities die hele dorpen in de as legden en uitmoordden. De zwarte soldaten, die anders hun kostbare munitie mogelijk zouden verspillen aan de jacht, hadden de opdracht om als de bewijs van executie de handen (die werden geconserveerd door ze te roken) van hun slachtoffers mee terug te brengen. Soldaten die hun premie wilden verhogen, hakten ook wel de handen van levende mensen af, niet alleen van de doden. Hun slachtoffers lieten ze dan liggen. Dwangarbeid, massale verkrachting en gijzeling, duizendvoudige moord en algehele wreedheid waren de voornaamste bestanddelen waarmee de Vrijstaat een gretige markt in Europa en de VS bediende. In zijn Belgische paleis werd koning Leopold rijker dan hij ooit had kunnen dromen.

Afbeeldingsresultaat voor leopold ii belgie

Zo ziet een massamoordenaar eruit: koning Leopold II van België In de Congo-Vrijstaat, zijn persoonlijke leengoed, werden ongeveer 10 miljoen mensen vermoord.

Morel legt wantoestanden Leopold II bloot
Wat er zich echt afspeelde werd volledig onthuld door Edmund Dene Morel (1872-1924), een Engelse expeditieklerk met als taak toezicht te houden op ladingen van en naar de kolonie van zijn werkgever, een scheepvaartbedrijf uit Liverpool. Hij liet zien dat er alleen maar vuurwapens en munitie naar de kolonie werd geëxporteerd en dat er geen sprake was van handel. Er werd geknoeid met de cijfers en artikelbeschrijvingen om dat te verbloemen. Morel zag het als zijn levenswerk de terreur in de Congo aan de kaak te stellen en te beëindigen. Het wreed onderdrukte volk van de Congo had een uitgesproken voorvechter gevonden in een kleine, besnorde man zonder vast inkomen of invloedrijke vrienden. Een man die zou uitgroeien tot een van de vasthoudendste en felle tegenstanders van een Europese vorst zonder dat hij zelf ooit voet op Afrikaanse bodem had gezet. Kranten en heel Europa en de VS werden door Morel gevoed en begonnen beschamende onthullingen af te drukken over Leopolds regime.

Afbeeldingsresultaat voor edmund dene morel leopold
Edmund Dene Morel

Groot Brittannië: Roger Casement’s onderzoek in Belgische Congo
Na elke jaren kon ook het Britse ministerie van Koloniën de verontrustende berichten uit de Cogno-Vrijstaat niet langer negeren. En stuurde in 1903 de eerder genoemde Roger Casement erop uit. Diens rapport dankt veel van zijn stille kracht aan zijn objectieve en bureaucratische toon, liet winsten zien, aantallen arbeiders, de gevolgen van sterfgevallen voor de productie, aantallen mensen die bij martelingen waren omgekomen etc. Ook Casement wist overigens, als Ier, wat onderdrukking betekende en mede daarom extra gemotiveerd om mensen te verdedigen die zich niet konden verdedigen.


Afbeeldingsresultaat voor roger casement

Rodger Casement

Belgische Congo: grootse genocide ter wereld
De Congo Vrijstaat was het ‘hart der duisternis’, zoals de Pools – Britse zeeman en avonturier Joseph Conrad, met wie Casement in de Congo bevriend was geraakt, het beschreef in zijn gelijknamige roman uit 1899. Leopold die humanitaire motieven aangevoerd voor het besturen van de Congo maar daaronder zat de grootste genocide die de wereld ooit had gekend, gedreven vanuit hebzucht met legendarische proporties.

De schande der wereldrijken

Groot Brittannië: De Boerenoorlog

Het was niet moeilijk Leopold te haten en te minachten, maar alle koloniale projecten kenden een inhaalslag, mede door Morels inspanningen. Maar van alle gebeurtenissen die de publieke opinie deden afkeren van het kritiekloos toejuichen van de koloniale avonturen, maakte er geen zoveel indruk als de Boerenoorlog (1899-1902), waar de kranten in Europa en de VS vol van stonden. In het bijzonder was er veel kritiek op de poging van de Britten om de lucratiefste Zuid-Afrikaanse goudvelden veilig te stellen voor de Britse kroon, zo nodig door de lokale kolonisators van Nederlandse afkomst, de Boeren, uit te roeien. Daardoor werden de aanvankelijke nederlagen van de Britten bejubeld van Sint-Petersburg tot Parijs. De Britten pasten vervolgens de tactiek van de verschroeide aarde toe en dreven vrouwen en kinderen bijeen in zogenaamde interneringskampen die voor het eerst in de geschiedenis ‘concentratiekampen’ werden genoemd. Daarbij kwamen 28000 personen, een kwart van de burger-gevangenen, om van de honger, uitputting of epidemieën. 22000 van deze slachtoffers waren jonger dan 16 jaar.

Daarbij kwam het verzet in Europa vooral van links. De Weense sociale ‘Arbeiterszeitung’ verwoordde de gevoelens van velen door te schrijven over de ‘bloedige strijd van de Britten tegen een heldenvolk’, waarbij de boeren als stoere mannen met hun lange baarden trots poseerden voor persfoto’s die de wereld zouden overgaan, als een natie van profeten die haar beloofde land verdedigde, een vrome, blanke gemeenschap die bereid was zichzelf tot de laatste snik te verdedigen.

Treurig echter was dat de Boeren uit alle macht vochten voor een samenleving waarin apartheid al een feit was, niet voor iets dat ook maar in de verte leek op een samenleving met gelijke rechten voor blank en zwart.

De Boerenoorlog was voor Groot-Brittanië echter een ramp, ook al versloegen ze in 1902 uiteindelijk de kolonisten. De overwinning had een menselijke tol geëist en een niet-eervolle strijd die tienduizenden burgers het leven had gekost. Een enorme morele nederlaag waarin meedogenloosheid de boventoon voerde en de Britten hun waardigheid hadden verloren. Bovendien waren de trotse Britse strijdkrachten vernederd door een ongeregeld stelletje kolonisten.

Duitsland: ook geen koloniaal lieverdje
Maar ook Duitsland, een van de meest uitgesproken medestanders, bleek gewelddadig in negatieve zin, in Duits Zuid-West Afrika, toen enkele stammen in verzet kwamen tegen de troepen van Wilhelm II. Strafmaatregelen, zoals het dempen van waterpoelen, dreef tienduizenden op de vlucht naar het droge achterland waarbij het meeste vee en 12000-14000 mannen, vrouwen en kinderen omkwamen van de dorst.

Ottomaanse rijk: Armeense genocide
In het Ottomaanse rijk werden moord en geweld veelvuldig en systematisch ingezet. Daar stierven tussen 1894 en 1915 miljoenen Armeniërs door gerichte acties van het Ottomaanse rijk en zijn Koerdische aanhangers.

Nederland: strafexpedities
Of neem, op iets minder verschrikkelijke schaal, de Nederlandse koloniën, vooral Java en Sumatra. Daar leidde de Nederlandse kolonel Van Daalen ook in 1904 een strafexpeditie waarbij zijn soldaten meerdere dorpen in de as legden en 2900 inwoners doodden, onder wie 1150 vrouwen. Er werden foto’s gemaakt van officieren die trots met een voet op het hoofd van een slachtoffer poseerden. Tien jaar eerder had een luitenant deelgenomen aan een eerdere strafexpeditie en vrouwen en kinderen, die om genade vroegen, dood laten schieten. De luitenant in kwestie, Hendrikus Colijn, zou later minister-president van Nederland worden. Ongeveer 2000 mensen werden neergeschoten of aan stukken gehakt tijdens de expeditie waar hij aan deelnam.

Mediaoorlogen
Het was te danken aan mannen als Morel en Casement dat zulke gruwelen moeilijk stil te houden waren. Morels effectiviteit was vooral te danken aan zijn grote talent om in te spelen op het ongekende bereik en de nieuwshonger van de grote kranten. Meer mensen dan ooit konden lezen en zich een krant veroorloven, waardoor de krant was uitgegroeid tot dé bron van informatie en vermaak. De kranten hadden een nieuwe plek veroverd in het bewustzijn van het grote publiek. Leopold begreep al snel dat hij, om Morels invloed te beteugelen, zelf de media moest gaan bespelen. Met een systematische internationale campagne betaalde hij lobbyïsten om politici te beïnvloeden en kocht hij journalisten om, om hun invalshoek te veranderen. Maar het haalde allemaal weinig uit.

De eerste Non Gouvernementele Organisatie (NGO)
De oorlog in de Congo was een mediaoorlog en ondanks zijn verwoede pogingen het tij te keren, dreigde de koning der Belgen die te verliezen. Het bewijsmateriaal tegen hem was gewoon overweldigend en België legde niet genoeg gewicht in de schaal om door grootmachten om strategische redenen uit de wind te worden gehouden. Na een decennium hard werken trok Edmund Morel, de expeditieklerk die het durfde op te nemen tegen de koning, aan het langste eind. Zijn kruistocht was de eerste internationale mensenrechtencampagne, zijn werkkamer in Liverpool de eerste NGO (non-gouvernementele organisatie) gefinancierd door vaak heel gewone mensen en druk uitoefenend tot in het hart van de internationale macht. Dit was allemaal mogelijk omdat de nieuwe massamedia de macht tot op zekere hoogte hadden gedemocratiseerd.

Kranten als democratiseringsmiddel
Niet alleen Morel deed zijn voordeel met deze omkeer in de machtspolitiek. Kapitein Dreyfus was opnieuw berecht en vrijgesproken als gevolg van een perscampagne, ook al was dat een nationale affaire geweest, ‘van bovenaf’ aangestuurd door machtige lieden van de Parijse intellectuele, politieke en militaire elite. Een ander veelzeggend voorbeeld van toenemende democratische kracht van de pers, was de Bejlis-affaire in Kiev in 1913, waarbij de Joodse boekhouder van een lokale fabriek werd beschuldigd van een absurde rituele moord op een Christelijke jongen, waarbij rechters instructies hadden gekregen Mendel Bejlis te veroordelen door de rabiaat antisemitische tsaar. Ook in dit geval leidde aandacht van de internationale pers voor deze zaak ertoe dat de aangeklaagde uiteindelijk werd vrijgelaten. Het imago van de macht werd nu medebepaald door de redactieburelen.

De prijs van macht
Het succes van Morel onderstreepte het belang van de strijd om het imago. Zo waren bezit van koloniën ook van belang voor dat imago, maar er was een desastreuze schaduwkant die zich uitte in de mensen die werden gekoloniseerd zoals slavernij en het leegzuigen van een land. In het beste geval liet kolonialisme een erfenis na van grotendeels willekeurig getrokken landsgrenzen, scholen, rechtsstelsels en de schijn van democratie omdat de nieuwe elite er niet mee wist om te gaan. In de imagovorming waren beeld en werkelijkheid van elkaar gescheiden. Daarbij kostte kolonisering ook financieel meer dan het opleverde.

Groot Brittannië: hoogtepunt in 1897
De Britse wereldheerschappij beleefde haar hoogtepunt in 1897, met de grootse viering van het diamanten jubileum van koningin Victoria, dat over de hele wereld plaatsvond en enorme menigten op de been wist te brengen.

Groot Brittanië: koloniale gebieden als belangrijke handelspartner
De koloniale gebieden waren een belangrijke handelspartner geworden. De handelsbalans viel uit ten gunste van de Groot Brittannië maar de kolonisten moesten ook een prijs betalen. De koloniale handel was nadelig voor de eigen textielindustrie. Bovendien kostte het koloniale bestuur handen vol geld. Gezien vanuit een lange termijn perspectief hield de 270 miljoen pond die de Britten omstreeks 1900 in India hadden gereserveerd ook in dat dit geld niet beschikbaar was voor het bij de tijd houden van de Britse industrie of voor de concurrentiestrijd met de Europese buurlanden. Dat gold ook voor defensie zoals het moderniseren van de slagbodems. Daarbij waren er vele ‘veenbrandjes’ in bepaalde gebieden, zoals in het onrustige Soedan, dat nooit een winstgevende onderneming zou kunnen worden. Het Britse rijk leverde dus hoogstwaarschijnlijk net zoveel mogelijkheden als moeilijkheden op.

Was kolonisering ook een bron van nationale trots?
Er was een zekere lobby en geloof in ‘the white mens burden’, dat de Britten een historische missie hadden te vervullen. Het was een paternalistische visie, die onder andere werd aangehangen door Joseph Chamberlain, als minister van Koloniën: ‘Een landheer moet zijn landgoed ontwikkelen.’ Daarbij was het Britse rijk deel van het dagelijkse leven van de middenklasse waar de huizen gevuld waren met talloze koloniale snuisterijen. Nu kan dit ook als een algemene modegril worden gezien. Er bestond in die tijd ook op andere plekken in Europa (zoals Wenen) een algemene voorkeur voor het exotische als uitlaatklep voor fantasieën over vrijheid, erotiek en primitieve waardigheid, iets dat deed denken aan Edward Saids begrip ‘oriëntalisme’. Maar dat laatste was op zichzelf nog geen bewijs van trots. Daarbij speelden koloniale zaken nauwelijks een rol in het dagelijkse leven van de gewone man.

Groot Brittannië: kunstenaars kijken niet meer naar koloniën
In 1900 was een meer ingetogen stemming dominant geworden. Schilders beschouwden de koloniale mode als voorbij. De nieuwe generatie kunstenaars keek niet naar India of Afrika, maar naar het Engelse platteland of naar de overkant van het Kanaal, Frankrijk (Parijs). Dat was ook terug te zien in de literatuur. Koloniale thema’s hadden geen aantrekkingskracht in de letterkunde, en als het al plaatsvond was het in de vorm van een bijrol.

Groot Brittannië: leerlingen geen kennis van koloniën
Ook lererlingen in het openbaar onderwijs wisten vrijwel niets van de koloniën en op de particuliere scholen was dat niet veel anders: de leerlingen stampten de Griekse en Latijnse werkwoordvervoegingen en beten hun tanden stuk op Shakespeare en Tennyson. Als ze moderne talen leerden ging het meestal om Frans of Duits en op het schoolplein speelden ze niet ‘kolonisten en Zulu’s’ maar ‘Engelsen en Romeinen’ voordat ‘cowboys en indianen’ aan hun opmars begonnen. Stanley en Livingstone ware nationale helden, maar dat gold enkele jaren later ook voor Shackleton, Scott en zelfs Amudsen. Dat waren dappere helden, sporthelden in zekere zin, aanbeden door een natie die dol was op sport.

Groot Brittannië: Universiteiten, primitieve culturen en spiritualiteit
Op universiteiten waren er uiteraard wel Azië-studies, zoals op Oxford en het London Imperial College. Aan deze instellingen werden ook Indiase en Afrikaanse taal gedoseerd, teksten in het Sanskriet geredigeerd en alles van flora tot filosofie bestudeerd. Tegelijkertijd raakten veel kunstenaars ook gefascineerd door ‘primitieve culturen’ als tegenwicht tegen de moderne, overbeschaafde wereld en de ontworteling van het stadsleven. In Groot Brittannië was het vooral William Butler Yeats die zocht naar diepere, originelere vormen van spiritualiteit, maar hij ging vooral te rade bij oude Ierse mythen en het occulte, niet bij de tempels in India.

Frankrijk: koloniale rijk positief voor Frans zelfbewustzijn
In Frankrijk was het totaal anders. Daar regeerde de angst om het verlies van de mannelijkheid en de nationale neergang. Daar deed de pers haar best om koloniale thema’s en beelden op het netvlies van de lezer te houden. La France d’outre-mer was niet weg te denken uit het Franse leven. Zoals in de Wereldtentoonstelling van 1900 die een uitgebreid koloniaal programma bood, compleet met exotische namaakdorpen.
‘Levende tentoonstellingen’ waren mede door het zakeninstinct van Carl Hagenbeck, populair. Dergelijke tentoonstellingen die over heel Europa plaatsvonden trokken honderdduizenden toeschouwers, gedreven door nieuwsgierigheid. En i de Franse letterkunde had de Oriënt een belangrijke plaats. Het koloniale rijk had dus aanzienlijk wat invloed op het Franse bewustzijn – ongetwijfeld ook deels door het verlies van Elzas-Lotharingen aan Duitsland na de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871. Frankrijk had geen bevolkingsoverschot dat kon worden overgehaald zich in de koloniën te vestigen. In Groot Brittannië en Duitsland was dat juist een belangrijk punt omdat daar werd gehoopt dat als er maar voldoende arbeiders zouden emigreren, het spook van de sociale onrust zou worden bezworen. Met een bevolking die alleen dankzij immigratie op peil werd gehouden, was een beleid gericht op vestiging in overzeese gebieden zinloos. Dat maakte dat Frans Congo bijna net zo werd uitgeperst als de Vrijstaat naast de deur. Er was wel handel (met Tunesië, Algerije en Indochina) maar dat was niets in vergelijking met de handel van de Britten.

Duitsland: koloniën symbolisch belang
Voor Duitsland was het bezit van een koloniaal rijk gewoon een kwestie van bijbenen met de buren, een oefening in mondiale machtspolitiek, zonder werkelijk economisch belang. Het was wel een trots voor de heersende klassen als symbolisch belang, maar telde politiek niet echt mee. Bovendien was de Duitse manier van omgaan met koloniseren niet werkelijk effectief. Barones Spitzemberg, de scherpe chroniqueur van de politieke elite aan het Berlijnse hof, wijdde er tussen 1900 en haar dood in 1914 welgeteld één zin aan: ‘Wat is die Duitse manier van koloniseren toch waardeloos. Waarom komen wij meteen op de proppen met onze bureaucratie en autoritaire verhoudingen? […..] De Engelsen laten veel meer ruimte voor individuele vrijheid.’

Duitse middelklasse: geen koloniale trots
In de middenklasse was er helemaal geen blijk van koloniale trots, hoe goed de Duitse regering ook haar best deed dit te stimuleren. Duitse koloniale macht werd bezongen in schoolboeken, maar werkstukken gingen altijd, zonder uitzondering, over Europese thema’s. Wat wél populair was onder de jeugd waren de avonturenromans van Karl May over het wilde westen, indianen en cowboys. Waarom dat zo was? Overzeese gebieden leken eerder weggelegd voor landen aan zee, zoals Nederland, Groot Brittannië, Nederland, Portugal en Frankrijk. Critici stelden dat koloniën Duitsland teveel geld kostte en het land op ramkoers bracht met andere landen.

Fascinatie voor de Oriënt versus imperialistische cultuur
De imperialistische cultuur en de oriëntalistische verbeelding waren niet hetzelfde. De laatste was rond 1900 een belangrijk onderdeel van de Europese cultuur en was een manier om een uitweg te bieden voor het moordende tempo van het moderne leven. De Oriënt werd voorgesteld als een plek die alles was wat het Westen niet was. De veronderstelde seksuele vrijheid in Afrika, Oosterse sensualiteit en onbevangenheid. Genoegens die het burgerlijke huwelijk zelden bood. De fascinatie voor de Oriënt was ook een fascinatie voor de sensuele wereld van ‘natuurlijke’ en krachtige emoties, voor een erotisch paradijs onbedorven door de vermanende vinger van de Kerk of de verdorvenheid van de grote stad. Maar ook zijn gevoel van tijdloosheid, droombeelden van woestijnen, tropische regenwouden en verlaten hoogvlakten. Het tegendeel van de tijdgebonden, jachtige, technologische levenswijze die de moderne stad zijn inwoners opdrong. Voor zover snelheid het vergif van de moderniteit was, was de Oriënt haar tegengif. De Oriënt als een cel van verzet tegen de tirannie van de moderniteit.

Het wrangste verschil waarneming-werkelijkheid: Belgisch-Congo
Het verschil tussen waarneming en werkelijkheid was het wrangst in het geval van Belgisch-Congo. De Belgen konden maskers van Congolese stammen in hun musea bewonderen en in de krant lezen wat hun land zogenaamd allemaal voor goeds deed in Afrika, de werkelijkheid was echter afschrikwekkend en walgelijk in het veelvoudige met als enig doel: geld verdienen door de koning. Maar uiteindelijk heeft het voor het hele land, als je naar kille financiële cijfers kijkt, volgens berekeningen van de Belgische historicus een nettoverlies van 126 miljoen frank gekost die de burgerbevolking heeft opgehoest. Het was maar een paar jaar winstgevend. Maar de menselijke kosten zijn niet in geld uit te drukken. Het is aannemelijk dat er tussen 1885 en 1908 meer dan 10 miljoen mensen zijn vermoord (meer dan tijdens WOI) door Leopolds beulen. Leopold moordde in de Congo en bestal zijn eigen volk en in ruil daarvoor liet hij grootse gebouwen en standbeelden van zichzelf neerzetten. Veel van die standbeelden staan er nog altijd….

Geen standbeelden voor Morel en Casement….maar gevangenisstraf
Ter ere van Morel of Casement zijn nooit standbeelden opgericht. Morel belandde, mede omdat hij pacifist wilde zijn in WOI in de gevangenis en werd daarom door de hele pers verketterd. Casement raakte nauwer betrokken bij het Ierse verzet voor Ierse onafhankelijkheid en werd daarvoor opgesloten. Na zijn proces, met veroordeling tot de doodstraf, werden pogingen om die om te zetten in levenslange gevangenisstraf snel en doeltreffend verijdeld door de politie. Hoogverraad was buitengewoon ernstig maar, uit dagboeken die bij Casement thuis waren gevonden, bleek hij ook homoseksueel te zijn. Dat laatste was echt onvergefelijk. Gratieverzoeken werden afgewezen en hij werd op 3 augustus 1916 opgehangen. Enkele dagen voor zijn executie schreef hij aan een vriend: ‘Ik heb afschuwelijke fouten begaan en allerlei dingen verkeerd gedaan en heb in veel gefaald – maar [….] het beste was de Congo.’

1905: Met alle geweld

Storm! Storm op komst!
Zo zweeft de dappere stormvogel trots
tussen de schichten boven de kolkende golven,
en kondigt de overwinning aan:
O, laat de storm met alle geweld losbarsten!
– Maskim Gorki, Het lied van de stormvogel –

Op de ochtend van zondag 9 januari 1905 verzamelde een grote groep arbeiders, intelligentsia, vrouwen en kinderen (met kerkvaandels) zich in Sint Petersburg. Wel honderdduizend man. Voor hun toch naar het Winterpaleis, naar hun ‘Vadertje Tsaar’ hadden ze zich op hun paasbest uitgedost. Er was een petitie geschreven die aan de tsaar zou worden aangeboden:

‘Wij, de arbeiders en inwoners van Sint Petersburg [….] richten ons samen met onze vrouwen, onze kinderen en onze hulpeloze ouders tot U, o sire, voor gerechtigheid en bescherming. We zijn arm, we worden onderdrukt, we moeten eindeloos zwoegen en we worden met minachting behandeld. We worden niet gezien als menselijke wezens, maar als slaven die hun lot in stilte moeten dragen’

Weet de tsaar van niets?
De arbeiders dachten dat de tsaar niet wist van hun ontberingen. En als hij ervan zou horen, zou hij er zeker wat aan gaan doen. Maar de colonnes die naar het winterpaleis optrokken, zagen zich al gauw geconfronteerd met wegversperringen op alle belangrijke toegangswegen. Toe een grote stoet dichtbij kwam, viel een eskader grenadiers te paard van het Garderegiment de menigte met getrokken zwaarden aan om zich daarna weer ijlings terug te trekken. Verder op stond een infanterieregiment met het geweer in de aanslag die even later het vuur openende.
Een priester riep nog: ‘Waar zijn jullie mee bezig? Hoe kunnen jullie nu schieten op een stoet gelovigen die het portret van de tsaar met zich meedragen?’ Hij werd als een van de eersten getroffen. Overal rond de priester vielen de zijnen als gevold van de kogelregen. De cavalerie maaide iedereen neer die zich niet snel genoeg uit maakte. Buitenlandse journalisten meldden dat er niet minder dan 4600 slachtoffers waren gevallen op deze Bloedige Zondag.

‘Er is geen God!’
Bloedige Zondag werd een keerpunt in de Russische geschiedenis. ‘Er is geen God! Er is geen tsaar!’, had de lange priester voorop in de stoet geroepen toen hij zijn kameraden om zich heen zag vallen. Zijn naam was Vader Gapon en zijn schreeuw zou doorklinken tot in de verste uithoeken van Siberië. In Rusland waren stad en platteland veelnauwer verbonden dan in de meeste andere grote landen. Ook al waren de Russische steden modern en geïndustrialiseerd, niet meer dan twintig procent van de Russen woonde in de stad. Russen werkten en dachten bijna precies hetzelfde zoals zij dat eeuwenlang hadden gedaan in de boerendorpjes, ‘Derevni’ genaamd, het Russische woord voor hout, het belangrijkste materiaal waaruit de boerenhutten waren opgetrokken. Het was een wereld van ‘iconen en kakkerlakken’, in de woorden van Leon Trotski , die haar bewoners niet alleen figuurlijk omsloot. ‘De deuren worden dichteghouden, ramen gesloten en de lucht is onbeschrijflijk’, klaagde een wanhopige Engeles quaker in een brief naar huis. Tot het einde van de 19de eeuw waren de meeste dorpelingen analfabeet. Voor 1917 gold geen leerplicht in Rusland, zelfs niet voor het basisonderwijs. In 1901 ging slechte één op de vijf kinderen naar school. Hun onwetendheid was groot. Bestudering van de theologie en de leer van de kerk was voorbehouden aan de in toga gehulde ‘zwarte geestelijken’ in het klooster die zich verre hielden van de pastorale praktijk.

Een boerenleven met middeleeuwse wetten
Het boerenleven kende zijn eigen wetten, in de meest letterlijke zin van het woord. Voor zover er een soort rechtspraak was, was het gewoonterecht, vaak in de vorm van openbare vernedering of zweepslagenopgelegd door een boerenrechtbank. De zwaarste straffen waren voorbehouden aan overspelige vrouwen en paardendieven. De laatsten werden vaak gecastreerd, gegeseld, gebrandmerkt of met sikkels doodgeslagen. Vrouwen werden naakt of met rokken over het hoofd achter een kar door het dorp getrokken of geslagen. Het dagelijkse leven was erg gewelddadig, vooral voor vrouwen, die zonder enige wettelijke bescherming door hun man geslagen konden worden. Het motto: ‘Hoe meer je een oude vrouw slaat, des te beter smaakt de soep.’ Tijdens de bruiloft werd het nieuwe gezag van de echtegenoot over zijn vrouw symbolisch bevestigd door de overhandiging van een zweep uit handen van de vader van de jonge vrouw.
Het was misschien kenmerkend voor de middeleeuwse geest dat ondanks deze ellendige omstandigheden verreweg de meesten niet wegtrokken van het Russische platteland.

Geleend van het dorp
Toen het grondbezit van individuele families in de dorpsgemeenschappen steeds verder afnam en de families bleven groeien, trokken honderdduizenden naar de stad om daar in de fabriek te gaan werken. Maar dit was nooit een industrieel proletariaat zoals in Manchester. Ze werden gezien als ‘tijdelijk geleend van het dorp’. Vooral de mannen waren getrouw en stuurden geld naar huis. Vrouwen die naar de stad gingen werden gezien als besmet in het ‘goddeloze hol van de zonde’ en een niet meer aantrekkelijke huwelijkspartnet. Velen moesten daarom in de stad blijven en zich zien te redden in het schemergebied tussen fabrieksarbeid, werk in de huishouding en prostitutie.
De terugkerende mannen brachten wel verandering mee en stelden zich onafhankelijker op dan de thuisblijvers. Zelfs vrouwen die wel terugkeerden en fabrieksarbeid hadden gedaan, onderscheiden zich door hun grote mond, hun onafhankelijkheid en sterke wil. Tegelijkertijd gold dat de stad niet alleen in het dorp doordrong maar het dorp ook in de stad waarbij de vrouwen het meeste te lijden hadden door zwangerschappen, talrijke geboorten en mishandeling door dronken echtgenoten.

Indringer aan het hof
Toch was er aan het ook een ambtenaar vanuit de provincie opgeklommen: Sergej Witte. Die had al met een pragmatische en vooruitziende blik opgemerkt: ‘Het is algemeen bekend dat als een regering weigert de eisen van het volk op economisch en sociaal vlak in te willigen, het volk veranderingen in de politieke structuur zal verlangen. En als de regering niet aan zulke eisen tegemoet komt, zal er een revolutie uitbreken.
Wittes politieke temperament leek op dat van Bismarck: instinctief, conservatief en pragmatisch. Hij had als energieke jonge ingenieur met een komeetachtige carrière bij de spoorwegen.
Witte was in regeringskringen in Sint Petersburg een ongewone verschijning. Die bestonden vooral uit vorsten, gepromoveerde bureaucraten een enkele hoogleraren op de meer technische en minder prestigieuze posten. Hij had een gezonde afkeer van de hofkliek van grootvorsten en generaals – een gevoel dat wederzijds was.

Witte: de tsaar is niets waard
Kon Witte al weinig sympathie opbrengen voor het hogere echelon van de Russische regering, zijn mening over de tsaar en zijn familie was nog veel genadelozer. Waar het hart van het Russische rijk had moeten zitten, zat niets, een leegte, de ‘persoonlijkheid’- of het gebrek aan een persoonlijkheid van een tsaar die volledig werd gedomineerd door zijn Duitse gemalin Alexandra Fjodorovna, wier ‘vlakke, egoïstische persoonlijk en bekrompen wereldbeeld’ duidelijk af te zien waren aan de politieke opvattingen van de tsaar. Een tsaar die geen eigen wil had.
Het gevolg was dat de besloten wereld van de tsaar aan elkaar hing van hypocrisie en onwetendheid en niets met de werkelijkheid van doen had. Het hof leefde vrijwel geïsoleerd in een parallelle wereld, waarin de tsaar nog altijd meende te heersen over een mystieke band tussen het ‘Heilige Rusland’ en zijn eeuwige God.

De ‘Jodenkwestie’
Als pragmatisch hervormer aan een reactionair hof moest Witte voorzichtig opereren waarbij hij zijn uitspraken zorgvuldig toesneed op zijn publiek. Hij was scherpzinnig en bevooroordeeld tegelijk. Hij had bijv. niets op met Joden (terwijl hij wel met een Joodse vrouw trouwde, wat zijn imago niet ten goede kwam) maar zag duidelijk in dat de ‘Jodenkwestie’ zoals dat toen heette, een probleem was dat de Russen over zichzelf hadden afgeroepen door de afschuwelijke onmenselijke omstandigheden waaronder de meeste Joden in het Russische rijk moesten leven. Ze waren beperkt in hun bewegingsvrijheid, waren uitgesloten van sommige beroepenen moesten speciale belastingen betalen. Witte zag in dat deze lasten vooral drukten op de schouders van de armste Joden, want hij rijker een Jood was, hoe makkelijker deze zich er onder uit kon kopen.

Gevaarlijke ideeën
Het zou tsaar Nicolaas nooit lukken uit te vinden hoe een middeleeuwse staat te besturen die steunde en werd gefinancierd door een moderne industriële economie. Zo’n industrie dreef op een klasse van hoger opgeleiden. De tsaar kon dus niet buiten de praktische en technische kennis van de middenklasse, terwijl hij niets moest hebben van tegendraadse liberale idealen. Elk streven naar vernieuwing of hervorming, elke flirt met liberale ideeën werd meteen de kop ingedrukt. Daar zorgde de bureaucratie of anders de minder subtiel opererende geheime dienst wel voor. Dat maakte dat achter gesloten deuren revolutionaire ideeën werden besproken. Twee boeken werden wel vrijgegeven om te lezen omdat de censoren zich niet konden voorstellen dat die twee saaie boeken veel gelezen zouden worden: Het Kapitaal van Karl Marx en ‘Wat te doen?’ van Nikolaj Tsjernysjevki. Dat laatste gaat ober een man die alles opgeeft voor een revolutie. Beide boeken zouden tallozen stimuleren.
Een andere revolutionaire student schreef zijn visie op de toekomst:

Spoedig, zeer spoedig, zullen we de dag zien waarop we het grote vaandel van de toekomst kunnen ontrollen, de rode vlag en onder het slaken van de machtige kreet ‘Lang Leve de Russische sociale en democratische republiek!’ kunnen oprukken naar het Winterpaleis om daar alle bewoners uit te roeien.

Radicalisering door schijnbare kansloosheid
De schijnbare kansloosheid van de onderneming had een hele generatie revolutionairen geradicaliseerd en hen tot jihadisten van de revolutie gemaakt. Revolvers en zelfgemaakte bommen waren e wapens van de eerste golf terroristen die de moderne wereld zou teisteren. Vieg hierbij de vele lokale opstanden, vooral in Polen en Finland, waar ze hard werden neergeslagen, de vele boerenopstanden en de massale stakingen in de steden, en het beeld ontstaat van een land aan de rand van een burgeroorlog die een onzekere patstelling tussen geweldsuitbarstingen en het onderdrukken daarvan, weergeeft.

Een kleine, makkelijk te winnen oorlog
De tsaar wilde zijn rijk uitbreiden naar Zuid-Oost Azë om daar aan de stille oceaan een ijsvrije haven te creëren. Na diplomatiek overleg, financieringsgesprekken en getekende contracten daarover, begon Rusland de haven en zijn oostelijke legerbases te versterken. De hele operatie bleek eerder militair dan economisch, dit tot woede van Japan. In maart 1904 begon Japan druk uit te oefenen op Rusland voor wederzijdse territoriale garanties. Een generaal telegrafeerde naar de tsaar dat Japan blufte en nooit aanvallen. Zou het dat wel doen, meende de Minister van Binnenlandse Zaken, zou zo’n ‘kleine maar makkelijk te winnen oorlog’ de binnenlandse situatie van Rusland alleen maar ten goede komen. Dat bleek een grote misvatting. Sergej Witte zag alles met afschuw aan.
Bij de oorlog die uitbrak, bleek in de daaropvolgende maanden dat zo’n overwinning er absoluut niet inzat tegen de Japanners die zich in de jaren daarvoor heimelijk hadden versterkt. De Russen werden de grond in geboord.

Overschatting van militaire macht
De Russische regering had niet alleen haar militaire macht schromelijk overschat, maar ook de binnenlandse situatie volledig verkeerd ingeschat. De ‘kleine oorlog’ was uitgelopen op een ramp die in verband werd gebracht met de incompetentie, onwetendheid en arrogantie van de regering.
Maar ook dit leidde niet tot hervormingen door een tsaar die geen benul had van de politieke realiteit. Bovendien werd het slechte nieuws nog slechter nadat de belegerde havenstad Port Arthur zich had overgegeven aan de Japanners. Op meerdere plaatsen organiseerden activisten van de lokale ‘zemstvo’s’ banketten voor de democratie en uiteindelijk een ware stortvloed aan artikelen over constitutionele hervormingen en aanvallen op de regering. Dat rumoer drong zelfs door bij de tsaar. Zijn reactie:

‘Ik zal nooit akkoord gaan met een volksvertegenwoordiging als regering, omdat ik die beschouw als schadelijk voor de mensen die God aan mijn zorg heeft toevertrouwd.’

Een nuttige priester
Om de golf van onrust in te dammen has S.V. Zoebatov, het hoofd van de Moskouse Ochrana, of geheime politie, een nieuwe strategie ontwikkeld. In plaats van de arbeidersclubs en vakbonden te onderdrukken, stimuleerde hij de oprichting van patriottistische arbeidersorganisaties, mede gebaseerd op de leerstellingen van het Russische orthodoxe geloof, die werden getolereerd (en voortdurend in de gaten gehouden door) de politie. Dit als een soort uitlaatklep voor een deel van de onvrede van de arbeiders en tegelijk de trouw aan de tsaar en de staat te onderstrepen. Die strategie werkte buitengewoon goed.

Onverwacht en bedreigend succes
De arbeidersvereniging in Sint Petersburg stond onder leiding van de charismatische voormalige gevangeniskapelaan Vader Georgi Apollonovitsj Gapon (1870-1906). Vader Gapon was een intelligente man die duidelijk niets moest hebben van het conservatisme van de orthodoxe kerk en had gekozen voor sociaal engagement. Alleen groeide zijn arbeidersbeweging veel harder dan de autoriteiten hadden veracht. Bovendien begon hij bijeenkomsten te organiseren met intellectuelen, politieke activisten en zakenlui en, in een kring van vertrouwelingen een petitie te schrijven die de tsaar bij de eerste de beste gelegenheid persoonlijk zou worden aangeboden. Door een grote staking, als gevolg van een ontslag van enkele medewerkers van een fabriek die spoorwegwagons maakte, kwam dat moment er. De petitie was gesteld in de nederigste termen, maar sloot af met bijna dreigend lovende woorden voor te tsaar:

‘U zult Rusland gelukkig en voor altijd beroemd maken en Uw naam zal voor altijd in ons hart en dat van ons nageslacht gegrift staan. En als U niet [….] op ons verzoek wilt ingaan, zullen we hier op het plein voor Uw paleis sterven. We kunnen nergens anders heen en hebben geen ander doel.’

Maar de tsaar zelf toonde niet de minste bereidheid de arbeiders tegemoet te komen.
Toen er vervolgens op de demonstranten werd geschoten en de kozakken met geladen geweren aanvielen, kwam de bittere ontgoocheling harder aan dan de kogels die de soldaten op hen afvuurden. ‘Er is geen God! Er is geen tsaar!’, hoorden mensen Vader Gapon roepen en terwijl zijn kameraden om hem heen sneuvelden, wist hij wonder boven wonder te ontkomen.

Gapon: ‘Vreedzame middelen hebben gefaald’
Op de avond van Bloedige Zondag verscheen Vader Gapon bij de Vrije Economische Vereniging op het toneel verscheen, zag hij er anders uit. Hij had zich geschoren en oogde in zijn geleende kleren als een ´winkelbediende in een chique winkel´.
Hij was fel: ‘Vreedzame middelen hebben gefaald. Nu zullen we andere middelen moeten gaan hanteren.’ En hij sprak een ‘priestervloek’ uit tegen ‘de verraderlijke tsaar die bevel heeft gegeven tot het vergieten van het bloed van onschuldige mensen’. Later die nacht vertrok Gapon als revolutionair naar Finland en van daaruit naar Zurich, waar hij Lenin zou ontmoeten.

Het effect van de ‘kleine revolutie’
De reacties op Bloedige Zondag lieten niet op zich wachten en er werd een algehele staking afgekondigd. Ook in andere steden dan Sint Petersburg liep de situatie snel uit de hand waarbij de tsaar generaal Dmitri Trepov benoemde om in Sint Petersburg de orde met harde hand te herstellen. Deze man zorgde voor het ineenstorten van de burgerlijke orde, gooide ijverig alle democratische activisten in de cel. Maar de stakingen, incidenten die aan een burgeroorlog deden denken en massale studentenprotesten, stopten niet en gingen door, ook al was er geen sprake van gecoördineerde inspanningen. De ‘kleine revolutie’ leidde na een jaar tot een volledige ineenstorting van het wankele Russische openbaar bestuur en een bijna volledige wetteloosheid. In de grotere steden werden groepen plunderaars een vertrouwd gezicht en in andere steden ging de politie zelf op strooptocht. De situatie op het platteland, die deels zelfs in de meest vredige tijden buiten het bereik van de wet viel, liep uit op algehele anarchie. De regering was de macht over grote delen van haar grondgebied kwijtgeraakt.

Muiterij in verschillende vormen
Het wegvallen van de openbare orde overrompelde de autoriteiten en deed hen inzien dat ze niet konden vertrouwen op de strijdkrachten alleen on de orde te herstellen. De soldaten waren zelf ook vaak boeren die noodgedwongen dienst hadden moeten nemen in het leger, waar ze slecht werden betaald, hun eigen schoenen moesten lappen, hun eigen groenten verbouwen en vee hoeden (‘een leger van boeren en schoenlappers’ in de woorden van Orlando Figes). Ze begonnen orders te weigeren wanneer hun werd opgedragen opstanden op het platteland neer te slaan.
Ook waren er wantoestanden in bij de marine. Niet alleen door admiraal Aleksejevs jammerlijke verkwisting van schepen en manschappen bij Port Arthur, maar ook muiterij van matrozen die werden gedwongen rottend rundvlees te eten. Daarbij werden zeven officieren vermoord.

Sergej Witte als adviseur tegen tsaars wil en dank
De tsaar had geen idee hoe hij op de oplopende spanning in het land moest reageren en wendde zich tot een man die hij persoonlijk niet vertrouwde en niet mocht: Sergej Witte. Die adviseerde constitutionele hervormingen, het houden van verkiezingen voor een Doema, een parlementair stelsel met algemeen stemrecht. Of het benoemen van een betrouwbare persoon met dictatoriale volmachten om elke vorm van wanorde de kop in te drukken. Maar die tweede optie had vele nadelen en niet de voorkeur van Witte. Maar ook daar luisterde de tsaar niet direct naar.

Witte, inmiddels graaf Witte als erkenning voor zijn succes aan de onderhandelingstafel, ergerde zich aan dit getreuzel.

‘Zijne Majesteit tolereert geen mensen die hij niet geestelijk inferieur aan zichzelf acht of mensen wier mening afwijkt van die van de hofkliek, d.w.z. zijn huisslaven. Hij is een zwakke man en gelooft daarom vooral in machtsvertoon […] om zijn echte en ingebeelde vijanden te vernietigen. Een ieder die het waagt zich te verzetten tegen het onbeperkte, willekeurige bewind van de lijfeigenschap beschouwt hij als een persoonlijke vijand’,

verzuchtte hij. Uiteindelijk gaf de tsaar en liet hij weten – in weerwil van de geruchten aan het hof dat een constitutionele optie een opzetje was van Witte om de macht te grijpen en dat hij zichzelf al zag als de president van een Russische republiek – dat hij eventueel bereid was een Doema toe te staan. Extra grote stakingen gaven het laatste duwtje.
Toen uiteindelijk op 17 oktober 1905 het decreet werd bekendgemaakt, werd er op straat feestgevierd. Voor de Liberalen markeerde deze dag het begin van een nieuw democratisch tijdperk. De macht van de autocratie was gebroken (maar zou snel weer hersteld zijn) en Rusland kon zich nu eindelijk scharen onder de andere moderne naties.

Machtsovername (en bruut geweld)
Terwijl het burgerlijke kamp zich vol enthousiasme stortte op het oprichten van politieke partijen en het kiezen van een parlement, nam de steun voor stakingen langzaam af en keerde de rust terug in het land. Of liever gezegd, de orde werd met harde hand opgelegd toen de regering een lange reeks represaillemaatregelen trof en nietsontziend geweld gebruikte. Tussen oktober 1905 en april 1906 werden naar schatting 15000 boeren en arbeiders opgehangen of doodgeschoten, nog eens 20000 raakten gewond en 45000 werden verbannen, terwijl in de steden 5000 revolutionairen ter dood werden veroordeeld en nog eens 18000 celstraf kregen of tot dwangarbeid werden veroordeeld. Ook trok een golf van wrede pogroms tegen de Joden door het land (‘het was allemaal de schuld van de Joden’). Maar de tsaar was er blij mee.
Terwijl met harde hand de schijn van orde weer werd hersteld, nam de onrust onder de oppervlakte alleen maar verder toe. Maar de lange arm van Sergej Witte zorgde er wel voor dat de naam van Gabon in diskrediet werd gebracht en werd vermoord.

Angst en absurditeit
De ervaringen van 1905 boden de Russische samenleving een onheilspellend voorproefje van wat komen ging. Elk rationeel proces vooruit, elke uitweg uit deze rampzalige stagnatie leek geblokkeerd door autocratische heerschappij. De deur zat zo potdicht dat alleen een explosie hem nog open kon krijgen. Een gevoel dat door veel jongen Russische kunstenaars treffend werd uitgedrukt en waarbij de Russische cultuur tegelijkertijd barstte van boze en stralende creativiteit. Daarbij kwam de diepe laag van duisternis en absurditeit ook in literatuur aan de oppervlakte. Zoals in Ivan Boenins verhaal ‘De beer uit San Francisco’ (1910) of de roman ‘Petersburg’ van Andrej Bely. Of Valeri Brjoesovs gedicht ‘Het bleke paard’.
Dit gevoel van angst en absurditeit kwam na 1906 over heel Rusland. De tsaar griste de Doema alle macht uit handen zodra die werd geopend en Witte werd, tot zijn bitterheid, opnieuw bedankt voor bewezen diensten.

Moskou en Sint Petersburg als artistieke centra
We zijn gewend Parijs en Wenen als artistieke centra te zien, maar in 1906 liepen Moskou en Sint Petersburg zeker niet ver achter. Daarbij meenden veel kunstenaars, net als de revolutionairen die de samenleving wilden opblazen om opnieuw te beginnen, dat de gevestigde orde niet de moeite van het behouden waard was. ‘Een klap in het gezicht van de publieke smaak’ luidt de titel van een kunstenaarsmanifest uit 1912. Het leek wel of de leden van de avant-garde hun best deden zo aanstootgevend, blasfemisch en grof mogelijk te zijn, schommelend tussen utopische hoop en blasfemische wanhoop. In Brjoesovs verbluffende verhaal ‘Republiek van het Zuiderkruis’ wordt een zuivere autocratische tirannie beschreven in een afgezonderde stadstaat met een Raad van Bestuur. Het land in dat boek gaat uiteindelijk ten onder aan ‘de ziekte van redelijkheid’. Tegen de aanvallen van zinloosheid en destructie staat de technocratische stadsstaat machteloos.

‘Het is onmogelijk nog langer zo te leven’
Het is niet overdreven te stellen dat hele Rusland de hartenkreet onderschreef dat ‘het onmogelijk is nog langer zo te leven’, schreef Sergej Witte over deze jaren waarin de Russische cultuur alle verschijnselen van gevorderde schizofrenie vertoonde, een onrustige tijd van geweld dat met geweld werd onderdrukt. Dit kon niet goed aflopen, zoveel was duidelijk. Hoe en wanneer een ramp zich zou voltrekken, wist niemand, maar zoals de studenten in Leonid Andrejevs boek ‘De zeven gevangenen’, dat door de censuur was geglipt, steeds tegen elkaar zeiden: ‘Het kan niet lang meer duren.’

1906: ‘Dreadnought” en de nieuwe angst

Wij willen de oorlog verheerlijken – enige hygiëne van de wereld – militarisme, patriottisme, de verwoestende daden der anarchisten, de mooie ideeën waarvoor men sterft, en de minachting voor de vrouw.
– F.T. Marinetti, Futuristisch Manifest –

Bijna alle grote huizen in de buurt van de Champs-Elyséés en het Parc Monceau zijn in joodse handen; soms hoort men door een open raam in de eenzaamheid de echo van een concert: een of andere jood die zijn neurose aan het behandelen is.
– Édouard Drumont, La France juive

In Portsmouth werd 10 februari 1906 de HMS Dreadnought gedoopt door koning Edward. Zelfs voor de koning, die al menig lint had doorgeknipt, was dit een bijzondere gelegenheid. De tewaterlating van het 18000 duidend ton zware, 160 meter lange, met zwaar geschut uitgeruste marineschip dat sneller, krachtiger en vernietigender was dan welk ander vaartuig ook, luidde het begin van een nieuw tijdperk in. Het schip was het resultaat van de jarenlange inspanningen van admiraal John Arbuthnot ‘Jackie’ Fisher die een jarenlange kruistocht had gevoerd om de Britse marine te hervormen, mede als gevolg van een internationale wapenwedloop geïnitieerd door de Duitse keizer Wilhelm II, en opnieuw om te smeden tot de efficiënte, ontzagwekkende vechtmachine die ze honderd jaar daarvoor bij Trafalgar was geweest.

Wilhelm II voelt de Engelse manieren niet goed aan
Wilhelm II had een Engelse moeder, de latere Duitse keizerin Victoria. Toen Wilhelm II nog prins was, had hij mede als gevolg van een bijna geheel verlamde linkerarm veel moeite te voldoen aan Pruisische militaire normen. Voor hem werd het ‘geliefde Engeland’ van zijn moeder de maatstaf. Wanneer Wilhelm in Engeland zijn grootmoeder, koningin Victoria, ging opzoeken, was hij even bevrijd van zijn militaire onderwijsprogramma en kon hij op adem komen. Later deed hij mee aan de regatta van Cowes op het eiland Wight en liet zelf daarvoor een luxe zeiljacht bouwen, met de bedoeling zijn oom Bertie, de Britse troonopvolger te verslaan. Tot zijn grote woede verloor Wilhelm jaar na jaar.

Wilhelm wilde niets liever dan bij het languissant elegante Coweswereldje horen, de perfecte belichaming van de Britse adel. In Cowes droeg hij burgerkleding, sprak perfect Engels zoals de Engelsen, organiseerde uitgebreide diners, maar toch was het altijd zijn oom die de show stal. Het lukte niet om uit de schaduw van zijn oom te treden. De jonge Pruis Wilhelm bleek, ondanks zijn Britse bloed, niet in staat de etiquette aan te voelen. Hij praatte te luid, deed teveel zijn best te winnen, te vrijpostig, sprak over zaken waar men in gezelschap niet over diende te spreken en benaderde anderen weer te joviaal.|

De nieuwe Duitse strategie ter zee
Als reactie begon Wilhelm zijn eigen zeilrace in Kiel, die grootser moest worden dan zijn Britse tegenhanger. In dat licht dient ook de agressieve Duitse marinepolitiek te worden gezien. Tegelijkertijd diende deze marinepolitiek ook een minder persoonlijk, meer uitgesproken politiek doel. Het stormachtige industriële succes van het Duitse rijk en zijn snel groeiende bevolking zorgen onder Duitse politici (niet de Duitse middenklasse) voor een expansionistische stemming. Met het oog op de enorme Britse vloot, die zeedoorgangen langs de Noordzee en Oostzee op elk gewenst moment kon afsluiten, was Duitsland eigenlijk alleen een koloniale mogelijkheid bij de genade van de Britten.

Ook al had het Wilhelmistische Duitsland een formidabel leger, het wilde om prestige te verwerven ook een mondiale rol die even groot was als die van Groot Brittannië of Frankrijk. Duitsland zou echt onafhankelijk zijn als het erin slaagde zijn marine zo sterk te maken, volgens Admiraal von Tirpitz, dat het verslaan ervan te kostbaar zou zijn voor de Britse strijdkrachten. Terzijde: net als Wilhelm was Tirpitz, wiens dochters studeerden aan het Cheltenham Ladies’ College, een anglofiel die voortreffelijk Engels sprak en Engelse boeken en kranten las. Net als Wilhelm was hij heel gevoelig voor neerbuigende opmerkingen van Britse marineofficieren. En hij had de Britse marine op waarde leren schatten. De Duitse strategie: eerst slagschepen, die zwaarder bewapend zijn en de Duitse kust kunnen beschermen, en dan lange afstandskruisers.

Admiraal Fisher: ‘Heersers over de golven willen blijven’
De man die dit signaal oppikte was admiraal Jackie Fisher die zich ten doel stelde de Britse vloot te moderniseren. Tot dan toe beschikten alleen de Fransen over een marine die sterk genoeg was om een bedreiging te kunnen vormen voor die van koningin Victoria. Maar de marine liet zich traag hervormen. Hervormers raakten gefrustreerd en zagen hun loopbaan in gevaar komen. De stelling van Fisher: ‘Wie op land wordt verslagen kan nog binnen enkele weken een leger bij elkaar zoeken. Maar een nieuwe marine bij elkaar zoeken? Dat gaat niet. Daar heb je vier jaar voor nodig.’

In Duitsland kwam het Duitse marineprogramma op stoom. Met tirannieke vasthoudendheid wist Tirpitz de ene na de andere marinewet door het Duitse parlement te jagen. Tussen 1893 en 1903 liepen 14 grote slagschepen van de helling. In het daaropvolgende decennium nog eens 22 slagschepen en een stuk of 70 kruisers, torpedoboten en andere kleine oorlogsbodems.

De wapenwedloop & industrialisering
Fisher was vastbesloten de Britse militaire dominantie op zee niet te laten ondermijnen. Mede dankzij zijn vriendschap met koning Edward lukte het hem de regering in te palmen. Net als andere zieners smaakte Fisher het perverse genoegen dat hij door zijn tegenstanders zowel voor een onbenul als voor een gek werd versleten, maar dankzij de steun van de koning kon hij zijn plan doorzetten. Daarbij werden schepen ontworpen vanuit de nieuwe industriële effectiviteit- en efficiencylogica.
 
Maar ook anderen gingen meedoen. De wapenwedloop was nog nooit zo hevig geweest en kreeg een mondiaal karakter. Frankrijk, de VS, Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Japan, het Ottomaanse rijk en verschillende andere mogendheden begonnen allemaal hun eigen zware slagschepen te bouwen, die op hun beurt werden overtroffen door nog zwaardere slagschepen. De militaire uitgaven slokten in Frankrijk en Rusland ruim een derde van de staatsbegroting op, in GB net iets minder en in Duisland en het Oostenrijk-Hongaarse rijk net een kwart.

Mannelijke kracht onderliggend aan de wapenwedloop
De wedloop was een typische mannenrace. Hele samenlevingen waren in de ban van uniformen en militair machtsvertoon. Zo ook in Frankrijk waar leger en samenleving met elkaar waren verweven. Het land had een lange traditie van militairen als staatshoofd. Waar het conservatieve establishment het leger beschouwde als een instrument van nationale glorie (dat forse deuken had opgelopen als gevolg van de nederlaag in 1870), zag de jacobijnse traditie het vooral als een leerschool voor de natie, waarbij alle sociale klassen door elkaar heen liepen en rekruten de betekenis van republikeins burgerschap en nationale solidariteit leerden. Die laatste visie vond haar klassieke uitdrukking in het boek ‘L’armee nouvelle’ (1907) van de socialistische leider Jean Jaurès, waarin hij stelde dat een korte diensttijd zowel in democratisch als in militair opzicht de voorkeur genoot boven een leger beroepssoldaten, welk altijd een bedreiging kon vormen voor de constitutionele orde. De identiteit van het leger was dan onzeker, over één ding waren alle partijen het eens. Het leger was ‘een school van onderwerping, in mannelijke eer en trots, in de woorden van een Frans handboek voor onderofficieren (geschreven in 1893 en in gebruik tot 1913).

Wie géén soldaat is geweest’, kreeg een rekruut van zijn moeder te horen,’ is geen man.

Echte mannen duelleren (mede als remedie)
Echte mannen vochten en zij die een (vaak militaire) onderscheiding hadden gekregen, achtten het vaak hun plicht om al bij de kleinste krenking naar de wapens te grijpen. Het duel groeide in de jaren 80 van de 19de eeuw uit tot een ware rage en bleef dat tot in de 20ste eeuw.
Dat gold ook voor een novellist en officier als Marcel Proust. Proust vond bijv. dat niet de minste twijfel over zijn mannelijkheid mocht bestaan. Degene die dat wel deed, werd uitgedaagd. Dat gold ook voor schrijvers als Léon Blum, de socialist Jean Jaurès. Ze aarzelden niet de wapens op te pakken on hun eer te verdedigen. Georges Clemenceau (1841-1929), minister-president van 1906-1909 en 1917-1920 vocht 12 duels uit. Zeven met het pistool en vijf met het zwaard. Hij was een geducht schermer. Ook politieke tegenstanders aarzelde niet uit te dagen.

Tegelijkertijd werd het duel ook gezien als een gezond middel tegen het futloze, decadente moderne leven en gezien als het enige probate middel van de mens om zijn wrede instincten met zijn ideaal van rechtvaardigheid te verzoenen.

Mannelijke deugd, militaire ondeugd
Het schoolvoorbeeld van een samenleving beheerst door geüniformeerde, besnorde en hakkenslaande officieren was natuurlijk Duistland onder Wilhelm II. Nergens anders ter wereld was de band tussen staat en leger, tussen leger en nationale geschiedenis zo nauw. Het was het leger dat Pruisen van een zanderige plek zonder natuurlijke hulpbronnen en natuurlijke grenzen, had veranderd in een wereldmacht, een wonder dat het gevolg was van een pact tussen de Pruisische vorsten en hun adel. Niet heel Duitsland hoorde tot Pruisen natuurlijk. Over de exercitiementaliteit maakten ze ook elders in Duitsland grappen. Niet alleen buitenlanders. Maar Pruisen was de machtigste partij in de federatie van Duitse staten en de Pruisische cultuur werd wijdverbreid op scholen, universiteiten en op elk levensgebied.

De geest van het drillen
De geest van het drillen en het leger was niet weg te denken voor de Duitse schooljeugd. Een populair handboek voor leraren aan de basisschool gaf jonge pedagogen nuttige tips hoe kinderen te commanderen: ‘Gerade sitzen! Ruhe! Griffel hoch! Hände hoch! Hefte zeigt! Und ab! Gehoorzaamheid moet geoefend worden, zodat het voor de leraar een tweede natuur wordt zijn gezag te doen gelden en voor zijn leerling die bevelen stipt op te volgen. Op de middelbare school was er een diep respect voor onderwijs en leraren maar ook voor de totale hiërarchisering van de samenleving. En leraren werden als ‘Herr Professor’ aangesproken.
Maar de staat bood zijn burgers onderwijs aan zonder dat hen werd geleerd goede burgers te zijn. De jonge Thomas Mann voelde dat haarscherp aan toen hij verwoordde hoe hij als kind aankeek tegen de hem omringende samenleving:

‘Als kleine jongen stelde ik me de staat voor als een stijve heer in rokkostuum met een volle zwarte baard en een erekruis op zijn borst en voorzien van de nodige militaire en academische titels, die zijn macht en betrouwbaarheid onderstreepten: General dr. Von Staat.’

Wil je een carrière? Wees reservist en/of studentenverenigingslid
Om toegang te krijgen tot de hoogste echelons van het openbare bestuur, de rechterlijke macht of zelfs de industrie, was het voor een Duitse jongeman raadzaam lid te worden van het 120000 man tellende officierenkorps van het Pruisische reservistenleger. Als hij een academicus was en zijn toekomst een extra zetje wilde geven, werd hij lid van een ‘Burschenschaft’ of studentenvereniging waarvan de meeste door en door reactionair, antisemitisch en nationalistisch waren. Drank en zwaardduels waren belangrijk. De mannelijke eer stond niet op het spel maar kon wel worden verdiend. Het gebruik van pistolen of lichte degens (zoals in Frankrijk) werd gezien als ‘verwijfd’. Op defensieve bewegingen werd neergekeken en het gevecht werd door zwaar beschermde scheidsrechters stilgelegd zodra de eerste overtuigende verwonding was toegebracht op wang, voorhoofd of kin waarbij regelmatig een neus werd afgehakt. Maar littekens kwamen van pas later als een paspoort voor promoties in de ogen van leidinggevenden die zelf ook verenigingslid waren geweest. Littekens waren een tastbaar bewijs van mannelijkheid, moed en lidmaatschap. Daarbij werd de eer van een man een deugd die bij uistek werd gesymboliseerd door zijn uniform. Uniformen hoorden bij het dagelijkse leven.
Officieren, zakenmensen, academici en de adel, allemaal hadden ze uniformen voor verschillende gelegenheden. Hoe ver dat respect voor uniformen ging, bleek toen een iemand een kapiteinsuniform aantrok en in Köpernick de burgermeester arresteerde. De persoon bleek iemand die voor talrijke kleine vergrijpen al eens in de gevangenis had gezeten. ‘Der Hauptman van Köpernick’ werd een fenomeen en ging zelfs op tournee.

Wilhelm de Plotselinge
Wilhelm had een onbedwingbare neiging tot het doen van grootse en meeslepende uitspraken wanneer hij voor een menigte stond, en dat deed hij nu eenmaal vaak. Kanselier Bülow was een flink deel van zijn tijd kwijt aan het redigeren van overdreven beweringen voordat die de pers bereikten, waarna de keizer hem ervan beschuldigde de ‘beste stukken’ achterwege te laten.
De geestdriftige en soms felle retoriek van de keizer verschilde wezenlijk van de gedachtewereld van de Duitse politici. Wilhelm II bracht hen soms tot wanhoop zoals bij de Daily Telegraph affaire waarbij hij denigrerende opmerkingen had gemaakt over de Engelsen. Dat leidde tot diplomatieke complicaties en politiek lastige posities. ‘Kon ik hem maar een slot op zijn mond zetten bij alle gelegenheden waar openbare uitspraken worden gedaan’, had de moeder van de Duitse keizer al in 1892 vertwijfeld uitgeroepen. Maar Wilhelm liet zich niet beheersen.

Philip zu Eulenburg als ‘afremmer’
Daarbij durfde alleen graaf (later prins) Philipp zu Eulenburg (1847-1921) vrijuit met hem te spreken. Mede omdat deze zich altijd verre had gehouden van machtsposities en meer dan tevreden was met zijn rol achter de schermen en daardoor door de keizer werd gezien als belangeloze vriend met een paradijselijk landhuis in Liebenberg, een plek waar de keizer graag vertoefde.
Aan de ene kant had Eulenburg een matigende en grotendeels positieve invloed op de keizer, wiens meer onzinnige ideeën hij kon afremmen, van de andere kant schrok hij er niet voor terug voor intriges om er voor te zorgen dat de kandidaat van zijn voorkeur belandde op een belangrijke vacante post.

Phili’s val
Eulenburg had altijd vermeden echte bestuurlijke verantwoordelijkheid op zich te nemen om zo meer en effectieve invloed te kunnen uitoefenen op de keizer, maar uiteindelijk kregen zelfs zijn trouwste bondgenoten genoeg van zijn aanzienlijke macht. Dat begon met een ordinaire lastercampagne en liep uit op het grootste schandaal dat het keizerlijke Duitsland ooit had gekend. Dat draaide om het hoofd van de politieke afdeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Friedrich von Holstein (1837-1909) die net als Eulenburg wantrouwend stond tegenover een al te zichtbare machtspositie. Niemand kon tippen aan zijn begrip van internationale vraagstukken maar de goede man was ook snel beledigd. En als politici tegen zijn ideeën ingingen, dreigde hij met ontslag waarna hij weer haastig werd gepaaid.

Holsteins val… en die laat (onterecht) Eulenburg vallen
In 1906 ging de aanwezigheid van een onstuurbare, raadselachtige maar briljante geest in het hart van het ministerie de toenmalige nieuwe minister Heinrich von Tschirschky te ver. Mede omdat door de onverzoenlijke opstelling van Holstein tegenover de Fransen hij bij de Marokkocrisis het land bijna in een onnodige en nadelige oorlog met GB en Frankrijk had gestort. Tschirschky besloot hem wat korter aan de lijn te houden en Holstein reageerde precies zoals verwacht. Hij diende zijn ontslag in. Maar dit keer had hij te hoog gespeelt en werd niet gepaaid om te blijven. Rijkskanselier Bülow die hem jarenlang de hand biven het hoofd had gehouden, stuurde de ontslagbrief door naar de keizer met de aanbeveling die te accepteren. Na tientallen jaren in diplomatieke dienst was Holstein opeens werkeloos en buiten zinnen van woede.
Wie had dat op zijn geweten en tegen hem hebben samengespannen? Holstein vooronderstelde Eulenberg. Hij stuurde hem een brief met ‘Mein Phili’ als aanhef. Dat betekende in die tijd niets goeds. Hij verweet Eulenburg dienst ontslag op zijn geweten te hebben. Zelfs de zachtaardige Eulenburg moest toen Holstein voor een duel uitdagen waarbij een bemiddelingspoging tot excuses van Holstein leidde.

Journalisten, homoseksualiteit en publiciteitsmisbruik
Maar dat maakte dat Holstein alleen maar harder ging zoeken naar een manier om Eulenburg te laten vallen. Daarvoor was hij aan het juiste adres bij een journalist (Maximiliaan Harden (1861-1927) van het weekblad ‘Die Zukunft’. Deze beschuldigde Eulenburg openlijk van homoseksualiteit. In het Wilhelmische Duitsland was alleen al de verdenking van homoseksualiteit (net als in andere Europese landen) al genoeg om iemands leven en loopbaan te verwoesten, zelfs – en vooral in de hoogste kringen van de samenleving. Harden had geen bewijsmateriaal maar schreef het ene artikel na het andere. Dat maakte dat ook de keizer een einde maakte aan de vriendschappelijke relatie met Eulenburg om verdere imagoschade te voorkomen. Dit door aan Eulenburg te vragen hoe hij het tegendeel kon bewijzen. De twee mannen zouden elkaar nooit meer zien. Eulenburg was diep gekrenkt door de ‘afschuwelijke grofheid’ van de keizer. In het jaar daarop opende Eulenburg een rechtszaak tegen zichzelf en werd op alle punten vrijgesproken. Harden werd door een ander, Kuno van Moltke, uitgedaagd tot een duel, maar dat wees Harden af. Harden werd in hoger beroep tot vier maanden gevangenisstraf veroordeeld.

Het (fysieke) einde van Eulenburg door publiciteitsmanipulatie
Harden echter liet zelf een artikel schrijven waarin hij heimelijk werd belasterd begon opnieuw een zaak en voerde twee omgekochte getuigen om die beweerden met Eulenburg een relatie te hebben gehad, een melkboer en visser. Voor Eulenburg, die door de spanning van de eerdere rechtszaken al een hartaanval had gehad, betekende dit het einde. De rechter liet hem in voorarrest nemen en onder bewaking onder brengen in een ziekenhuis in Berlijn. Zijn oude vriend de keizer gaf hem nog een trap na door de prins te gelasten zijn Orde van de Zwarte Adelaar in te leveren, de hoogste ridderorde van het Duitse rijk. Toen zijn prooi het ziekbed niet meer kon verlaten liet Harden 145 getuigen (van wie de meesten een strafblad hadden of psychiatrische problemen) de gebroken man aankijken en verklaren dat ook zij intoem met hem waren geweest. Eulenburgs lichamelijke toestand maakte uiteindelijk een einde aan de hele vertoning. De rechtzaak werd in 1909 verdaagd en zou nooit meer worden heropend. Eulenburg stierf verbitterden geïsoleerd.
Terwijl de journalist worstelde met de vraag of het moreel geoorloofd was iemand leven te gronde te richten om politiek voordeel te halen, kreeg generaal Dietrich Hülsen-Haeseler, naar aanleiding van de Eulenburg affaire, de opdracht het Pruisische korps te zuiveren van homoseksuelen. De generaal bleek zelf ook homoseksueel (en danste op de dag dag hij stierf aan een hartaanval openlijk in een roze tutu met bloemenkransen op een jachtpartij ter ere van de keizer).

Uranisme
Veel grote schandalen in de twee decennia voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog draaiden om het leger en beschuldigingen van homoseksualiteit. Denk aan Oscar Wilde in London.
Naarmate goed geoliede machines de menselijke spierkracht verdrongen, waardoor mannelijke kracht op de werkplek minder belangrijk werd, en de veranderende rol van de vrouw fundamentele vragen opriep over de verhouding tussen de seksen, gingen de mannen zich minder zeker van zichzelf voelen. Wat waren ze nu precies en wat voor ruimte zou er in een industriële samenleving overblijven voor traditioneel mannelijke waarden als moed, eer en kracht? Tegen die achtergrond was homoseksualiteit tot een schrikbeeld geworden, dat levens kon verwoesten en steevast goed was voor grote koppen in de krant. Maar, zoals Freud had aangetoond, zulke samenlevingen met dergelijke strenge regels op het vlak van menselijke hartstochten, kunnen niet bestaan zonder een zekere mate van hypocrisie. Zo bestond er in Berlijn een bloeiende homoscene, een nauwelijks verborgen, verbluffend open ‘uranische’ en uitgebreide subcultuur van kroegen, sportclubs en zelfs dansavonden waar alleen homo’s naar toegingen, schreef de vroege seksuoloog en psychiater Magnus Hirschfeld.

Sandow de Geweldenaar
Mannelijkheid betekende verschillende dingen in verschillende landen. Groot Brittannië was rustig, beheers, beschaafd en bezag het krijgshafige Pruisische gedoe met achterdocht. Maar achter de flegmatieke buitenkant gingen echter dezelfde angsten schuil., zoals een vlugge blik in de kranten uit die tijd duidelijk maakt: dezelfde advertenties voor tincturen tegen ‘mannelijke uitputting’, pillen ter verhoging van de ‘mannelijke kracht’ en verborgen korsetten om middelbare uitdijing tegen te gaan – alleen in London en Manchester droeg de mannelijke held een panterbroekje. Dat broekje omvat de buitengewoon gespierde lendenen van Eugene Sandow (1867-1925, en geboren als Friedrich Wilhelm Müller in de Oost-Pruisische enclave Köningsbergen), krachtpatser, fitheidsgoeroe, zakenman en internationaal fenomeen, die zich ten doel had gesteld een perfect lichaam te ontwikkelen. Zijn voorstellingen waren uitverkocht van Chicago tot Invercargill in Nieuw Zeeland. Vrouwen gingen achter de coulissen en betaalden driehonderd dollar aan zijn stalen spierbundels te mogen aanraken en zijn boeken met o.a. de titel ‘Body-Building’ vlogen de winkel uit. Het publiek was doorgaans tot het dolle heen bij zijn voorstellingen.

‘Nietige mannen kunnen godslichamen krijgen’
Sandow was niet tevreden met alleen het nabootsen van antieke Griekse standbeelden en het optillen van zware gewichten op het podium. Hij zag het als zijn missie het lot van de mensheid te verbeteren door twintig sportscholen te openen, een tijdschrift over krachtsport te beginnen alsook een postorderbedrijf voor allerlei handelswaar, variërend van Sandow-sigaren tot Sandowhalters en instructieboeken. Zo zouden andere, nietigere mannen ook zijn wonderbaarlijke vormen kunnen verkrijgen.
Zijn succes was ongelofelijk. Tot zijn fans hoorden George V en Sir Arthur Conan Doyle. In 1901 trok de eerste schoonheidsfinale voor gespierde mannen, 15000 toeschouwers in de Royal Albert Hall in London.

Heersen over de golven…is dat genoeg?
Terzijde: Het Britse leger had maar een fractie van de omvang van dat van zijn buren op het Europese vasteland en was vooral actief aan de andere kant van den wereld. Het werd gerespecteerd, maar wel op afstand. De Britse marine vormde de sleutel tot de macht en was het boegbeeld van de natie. De ‘Dreadnought-wapenwedloop’ was niet alleen een militaire aangelegenheid, het was een manier om het nationale zelfbeeld te verdedigen. Groot-Brittannië, daar waren alle politici en kranten het over eens, heerste nu eenmaal over de golven en grote kanonnen hoorden daarbij.
Maar wie kon garanderen dat ze een invasie konden weerstaan? Daarvoor zat een grote angst onder de Britse burgerlijke cultuur (waar ze ook trots op waren). Er was ook grote angst voor spionage door Duitsers (Duitssprekende personen) die in Engeland bijv. als ober werkten.

‘Verweekte Britten
Uit deze Britse paranoia sprak een veelzeggende verschuiving. Al sinds Willen de Veroveraar, en al helemaal sinds Napoleon, werd Frankrijk gezien als de grootste vijand van Groot-Brittannië. Rond 1900 gold Duitsland als de belangrijkste bedreiging.
Dit vond ook zijn weerslag in de Engelse literatuur. Zoals in ‘The riddle of the Sands’ (Het raadsel van de wadden) waarin Duitsland als nieuwe gevaar wordt neergezet. Het probleem, zo stelt een van de hoofdpersonen, was dat de Britten waren verweekt.

De keizer van Abessinië
Overigens is het een van de grootste charmes van de Britten dat ze weigeren dingen al te serieus te nemen, in de eerste plaats hun eigen grote symbolen. Het is een van hun grootste zwakten dat ze net zoveel aandacht hebben voor de subtiliteiten van klassenverschillen als de Duitsers voor epauletten. Dat leidde tot hun eigen ‘Hauptman von Köpernick’ variant, toen de admiraal van de ‘Dreadnought’ in 1910 de keizer van Abessinië ontving aan boord. Dat dacht hij tenminste. De marine zette haar beste beentje voort en de rode loper lag uit. Het duurde enkele weken totdat de bezoekers werden ontmaskerd in een gerichtmakend artikel in de ‘Daily Mail’. De Abessiniërs waren in werkelijkheid een stel Engelse vrienden die zichzelf bruin hadden geschminkt, een valse baard hadden opgeplakt en enkele woorden Swahili die ze onderweg hadden geleerd. Onder hen was de jonge Virginia Stephen (getooid met fraaie zwarte baard) die later met Leonard Woolf zou trouwen. De ‘tolk’ en de valse vertegenwoordiger van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren zonder vermomming meegekomen.

Horace de Vere Cole als brein achter de grap
Brein achter de grap was Horace de Vere Cole, een man die zijn leven wijdde an het beramen en uitvoeren van dit soort grappen. Voor een vermomming meer of minder draaide hij zijn hand niet om: op zijn college in Cambridge was hij eens verkleed als de sultan van Zanzibar verschenen en op middelbare leeftijd had hij handig gebruik gemaakt van zijn gelijkenis met Ramsay MacDonald door te regelen dat de Labourleider tijdelijk ‘vastzat’ in het verkeer terwijl Cole naar en vergadering van de Labourpartij ging om daar een toespraak te houden om daar in een toespraak te zeggen dat de arbeiders meer moesten gaan werken voor minder geld.

Gekken en gespierde joden
De aanbidden van de mannelijke kracht bracht vreemde vruchten voort. Zo was er Max Nordaus die sprak over de Muskeljude als fysiek en geestelijk ideaal van het zionisme én van zijn hart geen moordkuil maakte en tekeer ging tegen de excessen van de nieuwe, bedreigende, snelle machines, of de ontaarding van de moderne kunst. In zijn ogen ontstond als gevolg van mechanische verzwakking en immorele overprikkeling een misvormd wezen, ‘ziekelijk en zwak, in moreel opzicht doortrapt en in intellectueel opzicht een volslagen idioot, die zijn dagen slijt met het uitkiezen van fleurige voorwerpen om zijn kamer artistiek verantwoord mee te versieren, het observeren van bewegingen van mechanische vissen, het uitproberen van parfums en het nippen van likeurs. […] Een parasiet van de allerergste soort.’

Samenlevingsdarwinisme
Nordau was praktiserend arts (en zoon van een orthodoxe rabbi) en wist dat parasieten moesten worden uitgeroeid. Hij schrok er niet voor terug dit principe op de samenleving van toepassing te verklaren. Hij stelde:

De zwakken, de ontaarden zullen ten onder gaan; de sterken zullen zich aanpassen aan de verworvenheden van de beschaving, of die ondergeschikt maken aan hun eigen organische capaciteiten. […] Wie met mij gelooft dat de samenleving de natuurlijke organische vorm van de mensheid is, en het waard is te worden verdedigd, moet het antisociale ongedierte genadeloos onder zijn duim verpletteren.’

Nordau walgde, net als de Weense buitenlandcorrespondent Theordor Herzl van de golf van antisemitisme die in de tijd van de Dreyfus-affaire door Frankrijk trok. Maar waar Herzls toekomstbeeld grotendeels pragmatisch was, versmolt Nordau (als auteur van ‘Entartung’) zijn twee stokpaardjes, de neergang en decadentie van de westerse samenleving en de toekomst van zijn eigen volk, tot een merkwaardig maar invloedrijk amalgaam: joodse heroïek, een ras van nieuwe joden met ‘een helder hoofd, een stevige maag en gestaalde spieren’.

Joodse emancipatie
Die boodschap sloeg aan bij de angsten en opkomst van de joodse emancipatie. Vele joodse burgers wilden af van het antisemitische stereotype van de bleke, zwakke gettobewoner die uitgemergeld de Talmoed bestudeert. Voor Nordau was het zionisme niet alleen een politieke noodzaak, het was een oproep tot een geestelijke wedergeboorte. Deze extreme uiting van ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’ met maakte dat er veel joodse sportclubs ontstonden, met eigen kampioenschappen en eigen idolen. Ook voor de joden was mannelijkheid van cruciaal belang voor hun eigen trots.

Nordau als nieuwe profeet van het jodendom
Nordau werd, als profeet van het nieuwe jodendom, door de zionistische jeugd overal op handen gedragen. Hij verdroeg het echter niet dat er profeten naast hem opstonden. Het felst was hij tegen die andere profeet, Friedrich Nietzsche.

Betwiste mannelijkheid
Nietzsche reageerde tegen de verzwakkende slavernij van conventies en richtte zich op het verlangen een soort ‘superman’ te worden, een droom die een hele volgende generatie met hem zou delen.

Wat Nordau vooral tegenstond bij Nietzsche was zijn vastbeslotenheid alle burgerlijke waarden te ‘herwaarderen’ om zo de mensheid (althans de weinigen die over genoeg geestelijke kracht beschikten) naar een wereld voorbij de moderniteit te voeren, waar het zuivere instinct door geestelijke kracht wordt beheerst. Nordau wilde als geassimileerde jood de zegeningen van de beschaving, discipline en orde van de westerse traditie helemaal niet opzij schuiven. Hij vond alleen dat ze werden bedreigd door decadentie en wilde ze zuiveren met methoden die ontegenzeglijk darwinistische trekjes vertoonden.
De ironie van Nordau was dat zijn machtsdromen veel leken op die van Nietzsche en zijn ‘Muskeljuden’ in feite een soort verkeerd begrepen Nietzschiaanse supermannen waren ‘met een chirurgische kuntgreep’.

Het ‘mannelijke’ spel is uit, volgens Rosa Mayreder
Eugene Sandow, Wilhelm, bodybuilding, duels, slagschepen, militaire parades, het maakte allemaal deel uit van de cultus van viriele kracht die tenminste deels een reactie was op de groeiende onzekerheid over mannelijke waarden, mannelijkheid en daling van de geboortecijfers op zich.
De feministische schrijver Rosa Mayreder analyseerde dit verschijnsel in 1904 als volgt:

‘De “ijzeren vuist”, die onder andere omstandigheden allesbepalend was en de wettelijke basis vormde van de (mannelijke) dominantie is volledig achterhaald.’

Mannen die met het oog op de onvoorspelbare veranderingen niets beters wisten te bedenken dan het vasthouden aan achterhaalde morele gedragsregels, waren pijnlijk slecht toegerust voor het snelle leven in de moderne stad:

‘De moderne man lijdt aan zijn intellectualisme als was het een ziekte […] hoe veelzeggend is het niet dat mannen, die zijn opgeleid om alle vragen kritisch te beschouwen, zo lang onkritisch blijven als het aankomt op het analyseren van de mannelijkheid? Mannelijk zijn […] zo mannelijk mogelijk […] dat is waar het om gaat in hun ogen. Ze zijn ongevoelig voor de wreedheid van een nederlaag of de overduidelijke onjuistheid van een daad zolang die maar past binnen de traditionele canon van mannelijkheid.’

Die canon was op zijn retour. Sommige vrouwen wilden openlijk het culturele fundament onder het Westen ter discussie stellen: de relatie tussen mannen en vrouwen, begrippen als eer, eigendom en fysieke moed en het patriarchaat zelf. Zelfs de suffragettes die niet zo ver wilden gaan, rukten op, even daadkrachtig en ambitieus, op terreinen die voorheen aan mannen voorbehouden waren geweest.
Vanuit de mannelijke cultuur werd op deze bedreiging gereageerd door de mannelijkheid in zijn meest traditionele vorm te verheerlijken. Maar al dat geparadeer kon niet verhullen dat er een ‘gamechanger’ plaats had gevonden en het spel uit was (mede door de nieuwe technologie).

1907: Dromen en visioenen

Op 15 juni 1907 startte in Den Haag de Internationale Vredesconferentie waarbij alle aanwezigen maar één ding gemeen hadden. Ze waren geen van allen geïnteresseerd in vredesverdragen. Daar zaten ze, geharde veteranen van de internationale diplomatie, met de opdracht op zak niets weg te geven en vooral niet in te stemmen met welk bindend initiatief dan ook als dat betekende dat de speelruimte van hun regering zou worden ingeperkt. Ze waren uitgenodigd voor een vredesconferentie maar waren klaar voor de strijd. De rest van de vier maanden durende onderhandelingen gingen op aan het op papier zetten van de regels voor het oorlogsvoeren.

Barones (Bertha van Suttner (1843-1914)
Als gravin geboren, stierf haar vader voor haar geboorte, waarna de gokverslaving van haar moeder al snel een einde betekende van het familiefortuin. Als enige overgebleven weg werd ze, voor een vrouw met haar achtergrond, gezelschapsdame ten huize van baron Suttner in Wenen. Omdat vader Suttner een relatie tussen zijn zoon en haar niet zag zitten (ze werden verliefd op elkaar), vluchtte ze naar Parijs waar ze privésecretaresse werd van Alfred Nobel. Edoch, de passie kreeg te overhand en ze vluchtte met de jonge Suttner naar de Kaukasus, waar een vriend van de familie een landgoed bezat, en zij bijverdiendemet het schrijven van artikelen voor Weense dagbladen (hij door Franse Les te geven naast paardrijles). Tijdens de Russisch-Turkse oorlog van 1877-1878 keek ze vol afschuw naar de ellende die de oorlog veroorzaakte in de vorm van gewonde burgers en soldaten. Haar huis in Tiflis richtte ze in als noodhospitaal.

‘Die Waffen nieder!’
Toen de relatie met de rest van de familie Suttner was genormaliseerd, keerde ze terug naar Wenen. Daar stortte ze zich op het schrijven van een autobiografische roman ‘Die Waffen nieder!’ (De wapens neer!). Haar beschrijving van angstige vrouwen en moeders die in onzekerheid achterbleven, soldaten die werden afgeslacht en mensenlevens die werden verwoest. Haar naam was daarmee in één klap gevestigd en er zouden meer dan 30 romans volgen. Tegelijkertijd werd ze daarmee controversieel en belachelijk gemaakt in de pers. Het was mannen komen van mars en vrouwen van Venus maar Suttner liet zich daardoor allerminst uit het veld slaan.

Oorlog als gezond, vitaliserend mechanisme…..
De meeste burgers beschouwden oorlog niet als een tragedie of zelf maar als een noodzakelijk kwaad, maar als een gezond, vitaliserend mechanisme dat nu eenmaal bij de historische ontwikkeling hoorde. Een interpretatie van het gedachtegoed van Hegel: de geschiedenis zien als een voortdurend opstijgen naar verdere verlichting en vrijheid, en die vooruitgang manifesteerde zich in de vorm van een dialectische strijd tussen conflicterende idealen waarbij de ene beschaving ten onderging aan een andere met verder ontwikkelde idealen. De wijze waarop de ‘Weltgeist’ zich uitdrukte. Deze manier van denken zat diep verankerd in de burgerlijke moraal en volgens die logica was een oproep de wapens neer te leggen tegenover de vijand een uiting van lafheid en tegenover de geschiedenis. Het was ook een tijd waarin het sociaal-darwinisme hoogtij vierde. De eerder genoemde suffragettes waren vaak ook vredesactivistes en zagen oorlog als, zoals Rosa Mayreder in dat eerste decennium schreef:

‘de extreemse manifestatie van mannelijkheid, de laatste en afschuwelijkste consequentie van resoluut mannelijk gedrag.’ Linda Gustava Heymann schreef: ‘Het mannelijke destructieve principe is radicaal tegengesteld aan het vrouwelijke constructieve principe, dat is gebaseerd op wederzijdse bijstand, sierlijkheid, begrip en dialoog. In de moderne mannelijke staten werd vrouwen niet alleen de mogelijkheid ontzegd hun diepere natuur te tonen, maar moesten zich ook nog onderwerpen aan het mannelijke principe. Ze werden daartoe gedwongen, ze werden verkracht.’

Alfred Nobel
Nobel had een oprechte belangstelling voor de vrede en internationale arbitrage. Dynamiet was bedoeld geweest voor gebruik bij bouwactiviteiten zoals de aanleg van tunnels, maar de vinding had ook de oorlogsvoering veranderd. Daarom besloot hij zijn kapitaal dat met dynamiet was verdiend in te zetten voor de bevordering van de vrede. Nobel en Suttner bedachten daarom in1892 het plan een prijs uit te reiken in Alferds naam. Toen Nobel stierf liet hij zijn hele fortuin na aan een stichting die prijzen uitreikt op het gebied van de natuurkunde, scheikunde, geneeskunde, literatuur en de vrede. De prijs voor de vrede werd trouwens in 1905 toegekend aan Bertha van Suttner zelf.

Een onwaarschijnlijk vredesheld
De jaren van voor 1914 staan bekend als een tijd van verregaande militarisme, maar waren ook jaren van verregaand wedijveren voor de vrede. Suttners roep werd gehoord door grote aantallen mensen die zich wel degelijk zorgen maakten over de wapenwedloop tussen grote mogelijkheden en walgden van slachtpartijen. In elk land liepen vredesactivisten rond, die vaak (maar niet altijd) ook voorstander waren van vrouwenkiesrecht en socialisme. Het contrast tussen krijgshaftige poses en vredesactivisme was het grootst in Duitsland, waar de grootste vredesbeweging van Europa actief was (en mede opgericht door Bertha von Suttner).

Oorlog als prettig excuus ondanks vredesbeweging
Bijna de hele aanhang van de sociaal-democratische partij (in 1912 kreeg deze 35% van de stemmen) zag oorlog als een prettig excuus voor de burgerij om arbeiders eronder te houden. In september van 1912 verzamelden zich zelfs 250000 man in Berlijn om tegen de oorlog te protesteren. Maar ondanks de romans, pamfletten, lezingen, congressen en acties leek de internationale vredesbeweging niet in staat het oorlogszuchtige tij in de Europese politiek te keren. Eerder in 1898 riep tsaar Nicholaas II alle machten bijeen voor een vredesconferentie in Den Haag, te houden in 1899. Mede omdat de almaar stijgende financiële lasten voor defensie en oorlogsvoering de bijl leggen aan de wortel van de algemene welvaart. De ontwikkeling van de nationale cultuur, de economische vooruitgangen het scheppen van welvaart, worden oftewel lamgelegd ofwel verstoord in hun ontwikkeling. Bertha von Suttner of Karl Marx hadden het niet mooier kunnen zeggen. Maar voor de tsaar zat er uiteraard ook een eigenbelang achter omdat Rusland de versnelde militaire innovaties niet meer kon betalen vanuit een lege schatkist.

Een onvermijdelijke socialistische revolutie?
Tegelijkertijd was er de Poolse jood en industrieel Ivan (Jean) Bloch die na uitvoerige bestudering van recente militaire en technologische ontwikkelingen en hun strategische implicaties de conclusie trok dat e klassieke oorlog op het slagveld – het ene bont uitgedoste leger tegen het andere met gedurfde charges van de cavalerie en heldendaden – achterhaald was. Op basis van de bestudering van talloze statistische gegevens, het nationaal inkomen van verschillende landen en andere kengetalen (tot het bereik en de kosten van munitie etc.), was Bloch ervan overtuigd geraakt dat oorlogen in de toekomst een industrieel karakter zouden krijgen. Oorlogen zouden voortaan draaien om productiecapaciteit, het spoornet en de logistiek van landen. In deze ontwikkeling en dan oorlog gaan voeren, met dergelijke kosten betekende nationale zelfmoord, een algehele ineenstorting en revolutie in haar kielzog. Het vooruitzicht onvermijdelijke socialistische revolutie was genoeg om zelfs de tsaar van een tijdelijk af te brengen van zijn dromen van een glorieuze overwinning.

Verdeelde meningen vredesconferentie
De meningen over de Eerste Vredesconferentie waren verdeeld. Graaf Münster, het hoofd van de Duitse delegatie,

walgde van de aanwezigheid van wat hij noemde ‘ uitschot’ ‘……gedoopte joden zoals Bloch en vrouwelijke vredesfanaten zoals madamme Suttner […] Al dat plebs zit hier, nota bene gesteund door jonge Turken, Armenen en socialisten, openlijk plannen te maken onder de hoge bescherming van Rusland’.

Anderen schetsten een positiever beeld en dachten aan een federatie van Europese staten, of een Volkerenbond? Zou arbitrage niet kunnen uitmonden in de vestiging van een internationaal gerechtshof in Den Haag? Uiteindelijk liep de conferentie vast. Duitsland en Rusland wilden hun leger niet inkrimpen Duitslangkon zijn leger wel betalen). En ook Amerika en Engeland accepteerden geen enkele beperking op hun marine (Jacky Fisher was afgevaardig). Uiteindelijk was het geen vredesconferentie maar een conferentie over de manier waarop oorlog zou moeten worden gevoerd, merkte Suttner op. Ze had gelijk.

Dionysus in de toren
De pacifistische beweging, die tegen de dominante cultuur van oorlog, militair drillen en demonstratieve mannelijkheid inging, was één van de manieren om te komen tot een andere samenleving, een andere manier van leven. Elke samenleving kent zijn buitenstaanders en elke welvarende, verstarde samenleving (vgl. met decennia later, 1968) zijn alternatieve subculturen. – vaak berustend op de morele zekerheden die ze zeggen te verachten. Terwijl Europese en Amerikaanse samenlevingen worstelden met de explosieve veranderingen van die jaren, kwam er een groot aantal alternatieve sociale bewegingen, profeten en modestromingen op, variërend van bewonderenswaardig, vooruitziend en grondig bestudeerd tot excentriek en volslagen dwaas.

Leo Tolstoj
Zo had je Leo Tolstoj (1828-1910) die het geluk had de genoegens van het kunnen combineren van een eenvoudige levensstijl en dragen van boerentuniek met het beheer van een groot landgoed en inkomens uit wereldberoemde romans. Tolstojs visie van een leven in harmonie met de natuur en andere meer vrijzinnige ideeën, sprak veel lezers aan die ingesnoerd waren in de vele beperkingen van de middenklasse.

Een ‘losbandigere’ levensstijl
Tegelijkertijd gingen de nieuwerwetse manieren van leven vaak gepaard met een ‘ losbandigere’ levensstijl gecombineerd met een bont gezelschap van geestelijk leiders, charmeurs en charlatans. Denk aan Raspoetin en zijn invloed op de koninklijke hofhouding. Maar je had ook Vjatsjeslav Ivanov (1866-1949), een briljant classicus die afstand nam van academische wereld om zich terug te trekken in een wereld naar eigen ontwerp, gefascineerd door ongeremde godheid Dionysus en heidense mystiek. In 1905 leefde hij en zijn gemalin in een toren in Sint Petersburg waar de strikte regels van het tsaristische Rusland niet langer geldig waren.

Dionysus en Christus
Dionysus en Christus figureerden opvallend vaak in de visioenen van de predikers van het nieuwe leven. Nietzsche had de Griekse godheid uit zijn mythologische sluier doen ontwaken en zijn extatische visie en irrationele kanten spraken een jonge generatie, die was opgegroeid met rigide noties van discipline, zelfbeheersing, redelijkheid en zelfopoffering, zeer aan. Veelzeggend genoeg waren Duistland en Oostenrijk-Hongarije de epicentra van de golf van nieuwe alternatieve levenswijzen.

Bohémiens en profeten
Vooral in Wenen en München, de twee polen waartussen deze kleine wereld zich manifesteerde, deden profeten van allerlei slag zich spreken. Een van de meest vooraanstaande persoonlijkheden van dit wereldje was gravin Fanny von Reventlow (1871-1918), die tijdens haar korte, moeilijke maar rijke leven heel Swabing (een idyllisch voorstadje van München, de thuisbasis van de Duite bohème) kende en het wereldje even scherp als komisch optekende in haar boek Herren Dames Aufzeichnungen). Ook al was ze van adel, ze zette zich af tegen de conservatieve waarden van haar milieu. Ze schetst in haar boek een vermakelijk beeld van het wereldje in Swabing, en geeft tegelijkertijd een treffend beeld van de mannelijke onzekerheid in een veranderende wereld. De hoofdpersoon Herr Dame verzucht daarin o.a.:

‘Het voelt alsof ik mijn hersenen uit elkaar moet halen en opnieuw in elkaar moet zetten. De manier waarop ze tot nu toe hebben gefunctioneerd en de gedachten en overwegingen die mijn vertrouwd zijn, leiden nu nergens meer toe. Ik wil mijn hersens uitschakelen, ze buiten dienst stellen totdat ik in staat ben me gemakkelijker te bewegen te midden van al deze nieuwigheden.’

Het was niet gemakkelijk voor mannen opgewassen te zijn tegen de taak die hun tijd hun stelde. Herr Dame en de verklede Dionysus met zijn door een vrouwenhand gebroken staf, bewijzen hoe moeilijk ze het hadden.

Radicale blote voeten profeten
Maar München had ook radicalere, ‘Barfuss’ (blote voeten) profeten zoals Wilhelm Diefenbach, een commune van 25 leden om zich heen had, in lange golvende gewaden liep, zich wijdde aan het nudisme en het volgen van een strikt vegetarisch dieet. Dat ‘vertonen in Adamskostuum’, ook al was het op eigen terrein’ leidde regelmatig tot rechtszaken. Hugo Höppener, een volgeling van Diefenbach, zou onder de naam Fidus weer uitgroeien tot een van de beroemdste schilders van Duitsland. Hij zou zijn hele leven interesse blijven houden voor mooie lichamen, nudisme, alternatieve levenswijzen en oude Germaanse riten.

Gust Gräser en diens effect op Herman Hesse

Je had ook Gust Gräser, die afscheid nam van zijn burgersbestaan en met lang haar en een volle baard lopend naar Italië vertrok. Lezingen geven, gearresteerd wordend, pamfletten over het nieuwe leven ronddelend, boeren die hun hoofd voor hem ontblootten en toeriepen ‘Ad venit Christus’. Bijna allemaal te vergelijken met een soort hippiecultuur. Tot zijn vroege volgelingen hoorden Fanny van Reventlow en de jonge Hermann Hesse, die later de Nobelprijs voor de literatuur zou winnen voor zijn romans doordrenkt van zinnen over ontsnappen naar een wereld van fijnzinnige mystiek, voor of voorbij de geestelijke moraal die zijn geest had verdrukt tijdens zijn jeugd als zoon van een streng calvinistische dominee in Zwitserland.

Die Wandervögel
Je had ook een experimentele jeugdvereniging ‘die Wandervögel’, die tienduizenden jonge mensen anatrok. Anders dan scoutingverenigingen met hun nadruk op discipline en overleven, hadden de jonge ‘ trekvogels’ genoeg van de uniformen, het drillen en de discipline. Ze wilden vrij rondtrekken, lange fietstochten maken op het platteland en meer in het algemeen ontsnappen aan het strenge burgerlijke keurslijf. Vrolijk zingend rondom het kampvuur wilden ze een wereld van onbegrensde mogelijkheden intrekken. Maar de beweging bleek ook een licht intellectueel ontvlambaar mengsel en toen de beweging uit elkaar spatte, kwamen sommigen uit bij de milieubeweging en het naturisme. Anderen gingen met meer of minder dwang op in de Hitlerjugend.

Martin Buber & de Zionisten
Je had ook nog de Zionisten. Hun (geestelijke) beweging wortelde in de giftige nationalistische debatten, pogroms, uitsluiting door ‘arische’ medestudenten en Dreyfus-affaire en was een politieke beweging die ijverde voor een eigen joodse staat, zoals andere volkeren hadden. Een opvallende joodse studentenvereniging daarin was ‘Bar Kochba’, genoemd naar de legendarische anti-Romeinse verzetsheld. De profeet op wie deze enthousiaste jongemannen hun hoop vestigden, was de toepasselijk bebaarde Martin Buber (1878-1965), de kleinzoon van een groot Talmoedisch geleerde. Buber was dichter en geïnteresseerd in het weer tot leven wekken de tradities van de chassidische joden, wier nadruk op irrationaliteit nauw aansloot bij zijn eigen belangstelling voor de mystieke tradities van Azië en het Westen. Velen herkenden in Bubers geschriften de mogelijkheid te ontsnappen uit het dubbele getto van het antisemitisme en de ‘buitenlandse’ cultuur, en de innerlijke stem van hun joodse zelf te hervinden. Buber moedigde hen daartoe aan in een lezingenreeks.

Blut und Bodem (bloed en bodem): zowel Duits als Joods
Buber verkeerde met zijn ideeënreeks in onvermoed gezelschap, dat van de Duitse neoromantische nationalisten zoals Paul de Lagarde en Eugen Diederichs, de uitgever van de Duitse boeken van Buber en anderen die de geestelijke wederopleving van het Duitse volk verklaarden uit e adel van zijn oude bloed. De joodse studenten luisterden gretig naar de stem van het ‘oude bloed’ en versterkten de boodschap met aanvullende literatuur van bijv. Friedrich Nietzsche en de voorvechter van het onbewuste ‘elan vital’, de levenskracht, Henri Bergson. Paradoxaal bevrijdde de nadruk op de gemeenschap van ‘Het Volk’, van bloed, bodem en andere irrationele levenskrachten, de joodse studenten niet van de ketenen van assimilatie, maar haalde een Europees en voroal Duits rassendenken van die tijd binnen, dat een directe voorloper van het nationaal socialisme zou blijken te zijn. Het was een soort retoriek die moeilijk was te weerstaan.

Een ‘Ware Gemeenschap’ van vrije geesten & artisticiteit
De cultus van het leven en het idee van een ‘Ware Gemeenschap’, van vrije geesten die niet waren onderworpen aan de regels van de samenleving, en het visioen van ene wedergeboorte van lang verloren waarheden, fascineerde ook vele Duitse kunstenaars. Denk aan Richard Strauss in zijn muziekstukken, Gustav Mahler. Vooral de oerconservatieve dichter en estheet Stefan George (1868-1933) ging volledig op in de cultus voor ‘De Gemeenschap’. Hij was een tirannieke, idealistische aanbidder van de ‘Duitse ziel’, wenste als ‘Meister’ te worden aangesproken en wist een aanzienlijke aanhang te verzamelen tijdens de jarenlange reizen door het land waarbij hij er voor waakte zijn handen niet vuil te hoeven maken aan banale, alledaagse, burgerlijke arbeid. De felheid waarmee de eerder besproken Eulenberg en Moltke werden aangepakt door de pers en rechterlijke macht had ook te maken met de opkomst van alternatieve levensvisies, die in de ogen van veel rechtschapen burgers de fundamenten van de wilhelmistische samenleving ondermijnden. In 1887 had Ferdinand Tönnies beschreven dat de maatschappij altijd geneigd is de charismatische voedingsbodem van kleine gemeenschappen te onderdrukken.

Verontrustende visioenen
Overal waar alternatieve levensvisies botsten met de officiële instituties, dreigden problemen. Zo bleek ook bij het luik ‘Jurisprudenz’, een drieluik van Gustav Klimt waarin Vrouwe Justitia een in de verte teruggetrokken, onbeduidende en onmogelijke figuur is geworden. Een ‘ erotische nachtmerrie in een klamme hel’, in de woorden van carl Schorske . Het verzoek om te schilderen kwam van het ministerie van Onderwijs voor de aula van het nieuwe neorenaissanctistische universiteitsgbouw. De geleerden van de universiteit van Wenen waren woedend en zelfs de progressieve critici waren het met de conservatieven eens over deze aanval op de publieke moraal. Maar de afwijzing van de faculteitsschilderijen leidde tot een heftig publiek debat over e aard en het doel van de kunst. Klimt stond als ‘artiste à scandale’ in het middelpunt van de belangstelling en hij groeide uit tot de leverancier van verdorven mooie beelden en de best betaalde kunstenaar van Oostenrijk-Hongarije.

Isis ontsluierd
Andere alternatieve opvattingen van de werkelijkheid waren bijv. die van Helena Blavatsky (1831-1891), een nicht van de uitstek pragmatische Sergej Witte. Ze had een eigen mystieke verdieping gehad in Tibet, bij Egyptische kabbalisten en vele andere plekken.
In haar hoofdwerk ‘Isis entschleiert’ (Isis ontsluierd, 1877) toont ze zich een hoeder van occulte waarheden. Haar occulte, Indiaas aandiende initiatieleer, de theosofie, trok heel wat volgelingen, vooral in Groot-Brittannië. De wetenschap, zo stelde ze, bood eenvoudigweg een te beperkt perspectief op de wereld. Het sloot de werkelijkheid van de geestelijke wereld uit. Dat was de grote fout van Darwin geweest. Darwin had een groot wetenschapper kunnen zijn als hij zich maar iets opener had gesteld opgesteld. Nu moest zij zijn fouten corrigeren. De fysieke werkelijkheid leidde alleen maar af van de spirituele waarheid.

Blavatski fascineerde en intrigeerde de intellectuelen in London. De mystieke zoektocht van de Ierse dichter W.B. Yeats bracht hem bij haar over de vloer, de fabianist en socialist George Bernard Shaw schreef over haar leven en ontwikkelde mystieke ideeën die dicht bij de hare lagen. De architect Edwin Lutyens was een van haar beschermers en volgelingen. Je had ook Jiddu Krishnamurti (1895-1986), een knappe, maar volgens velen intellectueel achtergebleven jongeling. Krishnamurti trok samen met zijn broer in bij Leathbetter om een speciaal lesprogramma te volgen dat hem zou inwijden in de geheimen van het universum.

In 1911 was de Britse theosofie uitgegroeid tot een beweging van formaat. De Theosofische Vereniging telde 16000 leden en verschillende plaatselijke loges. In het middelpunt stond inmiddels de jonge Krishnamurti, stil en ingetogen in de doffe Engelse omgeving van zijn nieuwe woonplaats. Hij zou zijn roeping trouw blijven en bleef tot zijn door in 1986 actief als spiritueel leraar. Vanaf 1933 was dat los van de Theosofie, op zijn eigen pad. Ook buiten de theosofische kringen bestond er veel aandacht voor mythologie. Je had ook Sir James Frazer die een nuchter boek schreef getiteld ‘The Golden Bough’ in 1890. Hij demystificeerde religie juist als geen ander.

Alternatieve geloven gaan hand in hand met ideeën verandering sekseverhoudingen
De ontvankelijkheid van de middenklasse voor alternatieve geloven ging, zoals zo vaak, hand in hand met ideeën over een verandering in sekseverhoudingen. De activist en voormalig priester Edward Carpenter (1844-1916) belichaamde deze houding met een hoogstpersoonlijke mengeling van homo-emancipatie, nudisme, biologische landbouw, anglicalisme, vegetarisme, socialisme en poëzie. In 1908 publiceerde Carpenter ‘The Intermediate Sex’ waarin hij ook het subversieve potentieel van seksuele en spirituele bevrijding beschreef. Carpenter had ook schrijvers die zich aan hem ergerden, zoals een meer serieuze socialist als George Orwell. Maar de vele erbij horende experimenten van de opkomende artistieke en intellectuele bohème van Groot-Brittannië waren nog maar het begin. De golf van visies, experimentele scholen, artistieke bewegingen en avant-gardistische publicaties zou de Britse cultuur pas na de Eerste Wereldoorlog met volle kracht treffen.

Rudolf Steiner
In Duitsland ging één lid van de Theosofische Vereniging, na een felle discussie, resoluut zijn eigen gang: Rudolf Steiner (1861-1925). Voortbordurend op werk van Friedrich Nietzsche, Arthur Schoppenhauer (wiens werk hij ook uitgaf) en Max Stirner, schreef hij zijn filosofische hoofdwerk ‘Philosophie der Freiheit’, waarin hij een streng, individualistsch en materialistisch wereldbeeld voorstond. Dat veranderde na zijn contact met de Theosofische Vereniging en omstreeks 1899 begon hij zich met mystiek, het ware christendom en geheime kennis bezig te houden. Hij transformeerde van materialistisch tot esoterisch. In die jaren verzette hij bergen werk waarbij hij in 6000 lezingen en tientallen boeken zijn verworven inzichten uiteenzette. Reïncarnatie ging daarbij moeiteloos samen met duivelse tegenstanders van de mensheid.

Steiner: Akashakronieken
Zijn geheime kennis putte hij naar eigen zeggen uit de ‘Akashakronieken’, een mystieke tekst uit India en waar Blavatsky als eerste over had geschreven. Daarbij stichtte hij ook zijn eigen Antroposofische vereniging, ontwikkelde eigen lesprogramma’s, werkte een landbouwprogramma uit dat boeren in staat stelde in harmonie met kosmische krachten te werken, een eigen gezondheidsleer die aanleunde tegen homeopathie, een nieuwe economische theorie, gebouwen ontwerpen, en een eigen dansvorm. En uitgangspunten waarop een gemeenschap van volgers ontstond die tot op de dag van vandaag zijn inzichten delen. Volgens de antroposofische leer waren de sociale werkelijkheid en snelle veranderingen in het werelddeel niet meer dan een bijzaak in de kosmische strijd tussen Christus en machten van het kwaad verpersoonlijkt in Lucifer en de Perzische godheid Ahriman, die probeerden mensen te verlokken tot louter een bestaan en denken in materie, en zich zo meester te maken van hun ziel. De snelle ontwikkeling van technologie, de revolutie in de fabriek en op straat waren niets anders dan Ahriman-bewegingen.

Steiner: vele beroemde volgelingen
Steiner had veel beroemde volgelingen waaronder de nobelprijs winnaar Selma Lagerlöf en de schilder Piet Mondriaan, die de profeet van het 5de evangelie bewonderden. Tegelijkertijd bond die zoektocht naar een hogere waarheid voorbij de rationele werkelijkheid allen die het Duitse volk een grotere rol in de wereldgeschiedenis toedachten. Maar achter de inzichten van Steiner lag een onwrikbare hegeliaanse geschiedfilosofie, een strijd tussen krachten die vroeg of laat culmineert in een hoogtepunt (Europees, Duits Arisch etc.). In die zin was Steiner een kind van zijn tijd. In het denken van Steiner ging een restant van wetenschappelijk positivisme samen met Indiaase mystiek, katholieke rituelen, expressionistische esthetica, nietzscheaanse levenscultus en hegeliaanse geschiedfilosofie. Dit alles met een vleugje Fichte en natuurverering vrij naar Goethe. Dit alles met de eeuwigheid voor ogen en gebrek en humor.

Onbegrijpelijk voor kritische geesten
Voor kritische geesten was de cultus rond een persoon als Steiner onbegrijpelijk. Herman Hesse noemde zijn denken ‘onverteerbaar’. Franz Kafka zag een groot contrast tussen diens leer en de harde werkelijkheid en Albert Einstein zag in Steiners methode niets anders dan domme hocus pocus. ‘De man heeft duidelijk nog nooit gehoord van niet-Euclidische geometrie! Buitenzintuiglijke waarnemingen? Wat een onzin. Je zult toch ten minste één van je zintuigen moeten gebruiken om iets te kunnen waarnemen.’

De school van het leven
Bij een blik op Europa als geheel blijkt hoe ongelijk de interesse in alternatieve visies op het leven en de toekomst was. In Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Rusland was de interesse groot, in Groot-Brittannië al een stuk minder en in Frankrijk liep er bijna niemand voor warm. De opkomst van alternatief onderwijs is in dat opzicht veelzeggend en opnieuw liep Duitsland daarin voorop. Het ongelooflijk invloedrijke boek ‘De eeuw van het kind´van de Zweedse pedagoge Ellen Key verscheen in 1900 en alleen in Duitsland waren er in 1909 ruim 30000 exemplaren van verkocht. Ze stelde

‘dat kinderen recht hebben op een liefdevolle en eerlijke opvoeding zonder hypocrisie, beperkingen en lijfstraffen. Doel van de opvoeding is het kind zodanig zeker te maken van zichzelf dat het tegen heersende gebruiken, meningen of bekende emoties in durft te gaan. Het gangbare onderwijs pleegt letterlijk karaktermoord, vormt kinderen tot lafaards door ze te terroriseren en te vervelen.’

In een wereld waarin de meeste onderwijzers als een soort drilmeester optraden, kwam dat binnen als een kanonschot.

Alternatieve onderwijsvisies (of juist niet)
Maar het leidde wel tot de oprichting van enkele alternatieve scholen zoals die van onderwijshervormer Hermann Lietz. In andere Europese landen kwam het tot soortgelijke initiatieven zoals her Casa dei Bambini van Maria Montessori, de Anarchistische Moderne School in Barcelona van Francisco Ferrer, of de particuliere meisjesschool van Eugenie Schwarzwals (1872-1940) die meer aansloot bij het wereldbeeld van de Weense avant garde.

In Warchau had je het weeshuis Dom Sierot, een project van de wijze en moedige Januusz Korczak. Het weeshuis werd beheerd door de kinderen zelf, die alle beslissingen (variërend van de begroting en het lesmateriaal tot het handhaven van de orde) namen in hun eigen democratische parlement. In 1942 werd Korczak, ondanks dat hem valse papieren werden aangeboden om het land te verlaten, samen met ‘zijn’ kinderen vermoord in Treblinka. Hij had ze niet in de steek willen laten.

In Groot-Brittannië was de situatie veel kalmer. Daar waren vanoudher de particuliere scholen maar daar werd geen nieuw al dan niet utopisch wereldbeeld aangeleerd. Keuze was er verder tussen religieuze scholen, zoals van de quakers of de katholieken. Wat nog het dichts bij de Europese hervormingsbeweging op het vaste land kwam, was Abbotsholme, als antwoord op de pedagogische beperkingen van het strenge victoriaanse onderwijs.

In Frankrijk bestonden geen particuliere experimentele scholen om de eenvoudige reden dat die wettelijk niet waren toegestaan. In 1905 en 1906 beleefde het land de finale van de oude strijd tussen de kerk en de republiek, die uitliep op een bijna volledige knock-out voor de katholieken. Met de wet op de scheiding van kerk en staat verdween het beheer van katholieken op de scholen. Alle scholen in de republiek werden voortaan beheerd en gefinancierd door de overheid en het onderwijs werd voortaan gegeven door gekwalificeerde docenten opgeleid volgens de republikeinse idealen. Voor andere onderwijsvisies was in Frankrijk geen plaats. In zijn algemeenheid konden alternatieve denkvormen onder de Fransen op weinig bijval rekenen. Maar natuurlijk ging niet iedereen hierin mee. Denk aan de legendarische bohème in Parijs, die een magneet vormde voor kunstenaars. Maar dat werd altijd gezien als een esthetisch of intellectueel project.

Tot slot
De zieners van rond de eeuwwisseling hadden met elkaar gemeen dat zij het heden niet alleen in zijn alledaagse manifestatie onbevredigend achtten, maar ook in fundamenteel opzicht. Alleen een volledig nieuw denken over de beschaving zou dit kunnen veranderen. Zij stelden Dionysus tegenover Christus, het leven tegenover de wetenschap, de natuur tegenover het fatsoen, de stem van het bloed tegenover de stem van de rede – en seks tegenover alles wat bevrediging in de weg stond. De bestaande structuren boden niet langer een overtuigend antwoord op de jachtigheid van het leven, op de nieuwe sociale werkelijkheden van de stedelijke, industriële samenleving, het consumentisme en het nieuwe zelfvertrouwen van de vrouw. Er waren nieuwe antwoorden nodig.

1908: Dames met stenen

Zodra ze de kans krijgen, hameren zij [mannen] op hun superioriteit ten opzichte van de vrouw. De stakkers klampen zich angstig vast aan dit idee. Want als vrouwen niet dommer zouden zijn dan zij, wie dan wel?”
– Gretel Meiser-Hess, Weiberhass und Weiberverachtung –

De vrouwen op de barkas afgemeerd tegenover de House of Parliament nodigden de leden van het parlement op het terras uitdagend uit met een bord ‘Hyde Park 21 june’. Het waren vrouwenrechtenactivisten, suffragettes. De uitnodiging liet de parlementsleden koud en keerden terug naar de thee en hun gesprekken over politiek en paardenrennen. Maar de heren liepen een gigantisch spektakel mis. De grootste manifestatie ooi, een onafzienbare mensenzee in het midden van London. Die ‘happening’ deed veel denken aan een officiële edwardiaanse feestdag met één belangrijk verschil: de meeste van de half miljoen aanwezigen, de sprekers, de leden van talloze muziekkorpsen, leden van de ordedienst en organisatoren, waren vrouw – en ze kwamen hun stemrecht eisen.

De gelegenheid was bedoeld om critici van vrouwenkiesrecht onder druk te zetten. De organisatoren, leden van de Women’s Social and Political Union (WSPU), waren uiterst bedreven in het opzetten en uitvoeren van mediagenieke grootschalige evenementen. Niet iedereen die op die zondagmiddag naar Hyde park was gegaan, was de zaak van het vrouwenkiesrecht toegedaan. ‘Velen, misschien wel de meesten, waren gewoon op zoek naar een verzetje’, zoals de suffragette Helen Fraser, een van de sprekers, later optekende in haar dagboek. De meeste mensen waren gewoon nieuwsgierig – niet voor of tegen. Gewoon onpartijdig. Feit was wel dat de demonstratie in Hyde Park de stoutste verwachtingen van de suffragettes had overtroffen. Dat was tegen de ideeën van minister-president Asquith. ‘Vrouwen’, zo beweerde hij,

‘waren gewoon niet geschikt voor de harde werkelijkheid van de politieke macht …Hun natuurlijke plek is gewoon niet het slijk van de politiek maar de huiselijke kring. […] De ongelijkheden […] waartegen we ons moeten verzetten, zijn die van onverdiende voorrechten en kunstmatige onderscheiden [tussen sociale klassen, en] niet de gegeven verschillen in vermogen en functie waarmee de Natuur diversiteit en rijkdom aan de menselijke samenleving heeft verleend.’

Dat was onzin, hadden de suffragettes woedend gereageerd. Niet alle mannen op dat niveau hielden overigens hun victoriaanse oogkleppen op. Maar dat waren uitzonderingen. Zoals Victor Grayson van de Independent Labour Party die droogjes stelde:

‘Het rekenen van vrouwen tot dezelfde grondwettelijke categorie als minderjarigen, idioten en leden van de hoge adel (die allen niet mochten stemmen) lijkt me net zo min mannelijk als rechtvaardig’

Stemrecht en werkende vrouwen
De bijeenkomst in Hyde Park in 1908 kwam voor de Britse suffragettes op een bijzonder moment. De klassieke manieren van pamfletten uitdelen, lobbyen bij de volksvertegenwoordiging, indienen van petities, fondsenwerving, protesteren en vergaderen overal in het land, hadden niet echt gewerkt. De suffragettes zagen zich gesteld tegenover een grotendeels onverstoorbare, onverzettelijke tegenstander. Wat ‘er toe deed’ werd altijd van hogerhand gedicteerd, en niet alleen bij de arbeidersvrouwen. De samenleving verwachtte nu eenmaal bepaalde dingen van vrouwen en dat was een druk waaraan bijna niet te ontkomen viel. Maar de vrouwen van de suffragettebeweging besloten een stap verder te gaan vanuit de gedachte dat nieuwe en meer revolutionaire ideeën geleidelijk de plaats in gaan nemen van oudere en meer onderdanige opvattingen en methoden. Want steeds meer vrouwen realiseerden zich wat vrijheid écht betekende.

Nieuwe actiemiddelen en tactieken -> steeds geweldadiger
Die vrouwen zochten nu hun toevlucht in nieuwe actiemiddelen en besloten van tactiek te veranderen omdat in hun ogen de bescheiden, fatsoenlijke en wettige actiemiddelen niet langer genoeg waren. Steeds meer vrouwengeweld Ze begonnen provocatief te worden en te schoppen naar de politie als ze een mannelijke bijeenkomst verstoorden en stemrecht eisten. Ondamesachtig gedrag gecombineerd met politieke denkbeelden wist de gemoederen van de Britten danig te beroeren. De campagnes van de suffragettes werden steeds gewelddadiger.
In Oxford street gingen er stenen door de etalageruiten, net als door de ruiten van parlementsleden en in 1912 op Downing Street. De vrouwen werden weinig zachtzinnig opgepakt en kozen altijd voor een gevangenisstraf in plaats van een geldboete. Maar de verhalen van politieagenten die dames en fabrieksmeisjes hard aanpakten kwamen wel steevast in de krant en begon de regering nerveus te worden. Weer een maatregel verder besloten vrouwen in hongerstaking te gaan waarbij die vrouwen weer door rubber slangen werden gedwongen te eten, wat uiteraard weer werd gepubliceerd. In die tijd groeiden pogingen van suffragettes het parlement te bestormen uit tot roemruchte spektakels. Hele menigten toeschouwers en journalisten stonden te wachten tot de vrouwen opdoken en minister-president Asquith ontving zelfs een bombrief.
Het werd een guerillastrijd compleet met brandstichting, incidentele aanvallen op regeringsleden (doorgaans met paraplu en niet met bommen zoals in Rusland) en dramatische hongerstakingen. Ook de acties van Leonora Cohen waren in dat kader creatief te noemen. Ze kreeg het o.a. klaar een staaf te gooien tegen een glazen vitrine in de zaal met kroonjuwelen. ‘Waar was dat nou goed voor?’, vroeg de bewaker die haar arresteerde. ‘Dit is mijn protest tegen het verraad van de regering jegens de werkende vrouwen van Groot-Brittannië.’
Toen ze in de gevangenis eten en drinken weigerde, nam de zaak een onheilspellende wending. Ze moest vrijgelaten worden en haar gezondheid was zo aangetast dat ze dagenlang op de rand van leven en dood zweefde. Ze overleefde het en zou uiteindelijk pas in 1978 (!) op 105 jarige leeftijd sterven. Een ander, Emily Wilding Davison, stierf in 1913 een triest einde tijdens een paardenrennen waar ze het paard van de koning tot staan probeerde te brengen. Het was de laatste actie omdat spoedig erna de oorlog alles zou overschaduwen.

WO I: een belangrijke katalysator van veranderingen 
Die Eerste Wereldoorlog zou zowel in Groot-Brittannië als elders een belangrijke katalysator voor verandering blijken. Steeds meer vrouwen deden het werk van mannen in de fabrieken en mijnen, waarmee ze in de praktijk bewezen te kunnen waarmaken wat hen tot dusver formeel was geweigerd. Hierdoor veranderde het opinieklimaat, maar vrouwen moesten nog wachten totdat de vijandelijkheden waren gestaakt. In 1918 kregen Britse vrouwen boven de 30 stemrecht. Gelijk en algemeen kiesrecht werd pas in 1923 ingevoerd, lang nadat dit in Nieuw-Zeeland (1893), Australië (1902), Finland en Noorwegen (1908) en Canada (1917) was gebeurd.

Wortels Britse suffragettebeweging
De Britse suffragettebeweging had zijn wortels overigens niet in London maar in de noordelijke industriesteden (Manchester, Huddersfield, Bradford etc.). Daar konden vrouwen genoeg gewicht in de schaal leggen. Omstreeks 1900 had bijvoorbeeld driekwart van alle ongetrouwde vrouwen in Blackburn, Burnley en Preston eigen inkomsten. Na hun huwelijk hield eenderde van hen haar baan aan. De mijnstreken in Noordoost-Engeland en Wales boden een veelzeggende andere aanblik. Daar namen mannen het meest betaalde werk voor hun rekening en lagen de lonen vaak hoger dan in de fabriek, een patroon dat nog eens werd versterkt door de conservatieve inslag van de mijnwerkers, die hun vrouw liever thuis zagen en die veelal ook de grootste gezinnen van de arbeidersklasse hadden.
Vrouwen die wél werkzaam waren, kregen de ervaring ‘van de werkvloer’ mee en een geest tot onafhankelijkheid en verzet. Ze organiseerden zichzelf in hervormingsbewegingen, verenigingen, coörporatieve winkels en in vakbonden zoals de Women’s Trade Union League en de Co-operative Guide. Hun loon, en vaak ook dat van kinderen van tien jaar of ouder, was onmisbaar voor het totale familie-inkomen. De vrouwen in de textielbranche deden het huishouden en de kinderen er allemaal erbij na een twaalfurige werkdag te midden van luidruchtige machines. En dat alles onder niet aflatende geldzorgen. Dat zag je niet bij de vrouwen van de mijnwerkers. Maar dat wil weer niet zeggen dat het zijn van een suffragette als correct werd gezien:

‘Als een meisje belangstelling blijkt te hebben voor politieke zaken, of er eigen ideeën op nahoudt, dan wordt ze door de meeste vrouwen gezien als iemand die té uithuizig is en die haar huishouden laat versloffen en daarom geen geschikt gezelschap is voor fatsoenlijke dochters en zussen. Als meisjes een verlangen ontwikkelen naar een ander leven of vergaander ideeën, dan wordt hun moeder bang dat zij socialisten of suffragettes zullen worden – een socialist is iemand met losse zeden op het vlak van andermans horloge, beurs en echtgenoot, een suffragette iemand wier huis altijd een bende is.’ Uit: Norris Liddington, Rebel Girls https://www.theguardian.com/books/2006/jul/08/featuresreviews.guardianreview12

Maar ook al hadden ze in het huishouden een lage status, de vrouwen namen hun eigen beslissingen. De campagne voor het vrouwenkiesrecht sloot bijna naadloos aan bij hun discussies en zorgen.

Hanna Mitchel
En er waren uitzonderingen als Hanna Mitchel, die na het krijgen van één kind besloot geen kinderen meer te krijgen.

‘Één ding wist ik toen zeker: nooit zou ik meer een kind ter wereld brengen. Zowel het persoonlijk lijden van de bevalling als het opvoeden van een tweede kind in armoede kon ik niet opbrengen.’

Ze had een echtgenoot die daar begrip voor kon opbrengen en ze raakte betrokken bij de strijd van de suffragettes. Andere vrouwen besloten ook te breken met het patroon dat ze kenden van hun moeders en grootmoeders.

Mary Gawthorpe
Neem ook Mary Gawthorpe (1881 geboren). Haar moeder was op haar 10de in de fabriek gaan werken en haar vader was een conservatieve anglicaan. Het ingetogen fatsoen van huis en haard, kerk en partij begon echter scheuren te vertonen toen haar vader een buitenechtelijke relatie kreeg. Hij raakte het spoor bijster en verloor zijn geloofsijver net zo snel als hij ontdekte dat hij zijn politieke overtuigingen het beste in de kroeg kon uitdragen. Voor haar moeder, een overtuigd geheelonthouder, was dit een geweldige schok. Dat was het moment dat Mary voor het eerst écht de kant van haar moeder koos en nam ze de beslissing zichzelf en haar moeder te bevrijden van de alcoholische vader en echtgenoot.
Ze vond een baan met kost en inwoning in Beeston Hill en omdat ze nu de voornaamste kostwinner was, moest de rest van het gezin haar wel volgen. Haar vader weigerde te verhuizen, wat deel van haar plan geweest kan zijn in een tijd waarin echtscheiding nog altijd een smet wierp op de goede naam van een gezin. Mary vertrok samen met haar moeder en haar broer Jim.

‘We lieten hem achter. […] De klus was geklaard. We hadden vader verlaten.’

Via haar werk op school kwam ze in contact met nieuwe organisaties en ideeën. Bij de Leeds Arts Club ging voor haar een wereld open en hoorde ze van de suffragettebeweging. Ze was meteen enthousiast en besloot dat ze zich voortaan in zou zetten voor het vrouwenkiesrecht. Ze groeide uit tot een van de vooraanstaande figuren in de suffragette-beweging.

Tussen Tolstoj en democratie
Het feminisme in het Rusland van voor de Oktoberrevolutie was zeker een complete mislukking. Het land kende maar een kleine middenklasse. De Russische vrouwen moesten bovendien opboksen tegen de sterk chauvinistische en bevooroordeelde Russische mannen. Verder leefden Russische arbeidersvrouwen vaak in onbeschrijflijk moeilijke omstandigheden.
In steden als Sint Petersburg liepen rond de eeuwwisseling van 1900 tussen de dertig en vijftigduizend prostituees rond, de wijze waarop velen alleen geld konden verdienen in de steden (idem Wenen en Parijs). Deze legale prostitutie was echter nog maar het topje van de ijsberg van armoede en ellende. Een regeringsrapport uit 1906 probeerde bijv. de aandacht te vestigen op het groeiende probleem van de kinderprostitutie, waarbij o.a. bedwelmde kinderen aan dronken mannen werden aangeboden. Rusland was het centrum van een handel van minderjarige seksslaven die zich uitstrekte tot Istanboel en Argentinië.

Reactionaire opvattingen over de rol van de vrouw
Russische feministen zagen zich geconfronteerd met intens reactionaire opvattingen over de rol van de vrouw, ideeën gesteund door het antifeminisme van Tolstoj en zijn aandringen op de totale ondergeschiktheid van de vrouw. Ze konden bijna alleen maar plaatselijk werken en verder gefrustreerd toekijken hoe meisjes en vrouwen werden behandeld als tweederangs burgers. Het enige sprankje hoop kwam van de Bloedige Zondag in 2005 waar, in navolging van het Engelse voorbeeld, Russische suffragettes hun parlement, de nieuwe Doema, probeerden binnen te dringen, waar ze boos werden aangestaard door de openlijk vijandige afgevaardigden, die vonden dat ze belangrijkere zaken aan hun hoofd hadden, en deze vrouwen beschreven als ‘kortharige jongedames met brilletjes, die in de meeste gevallen nogal schraal oogden’.
Een oude boeren afgevaardigde gaf ze het advies om te gaan trouwen. Dan hadden ze een echtgenoot die voor hun zorgde. Verder bleek dat, ondanks dat alle 111 afgevaardigden zich hadden uitgesproken voor het vrouwenkiesrecht, de suffragettes tot de ontdekking kwamen dat zelfs de liberale Constitutioneel Democratische Partij van mening was dat tal van problemen eerder aandacht vroegen voordat ze het algemeen kiesrecht tot prioriteit kon maken.

Repressie als antidote tegen ‘nieuwerwetse ideeën’ & Oblovisme
Toen de overheid langzaam haar macht herwon en repressie inzette, hoorden de ‘nieuwerwetse’ ideeën tot de eerste die in het vergeetboek verdwenen. Terwijl vrouwen zich elders begonnen te organiseren, werd de Russische vrouwenbeweging bijna geheel de kop ingedrukt. Wat daaraan bijdroeg was, wat de historicus Richard Stites het ‘oblovisme’ van de Russische vrouwen noemde: een diepe onverschilligheid en berusting, zelfs onder de vrouwen die welgesteld genoeg waren om niet te hoeven werken. Maar er waren ook vrouwen die er wel in geloofden en hun leven wijdden aan de revolutie.
Toen dat bijna onmogelijk werd, sloten ze zich aan bij anarchistische terroristen en socialisten-revolutionairen. In 1905 werd een vrouw opgehangen wegens betrokkenheid bij terroristische activiteiten en zes anderen zaten voor terroristische activiteiten vast. Maria Spiridonova wist op een perron een van de slagers van de vergeldingsacties van 1906, generaal Loezjemovski, waarna ze ongenadig hard in elkaar werd geslagen en sigaretten op haar bosten werden uitgedoofd. Maar publicaties in buitenlandse kranten hierover leidden tot een internationaal schandaal. Onder de kritische blikken van Europese correspondenten werd ze niet geëxecuteerd, maar veroordeeld tot tien jaar ballingschap, vanwaar ze uiteindelijk triomferend zou terugkeren.

Woedende vrouwen
Er waren verbazingwekkend grote verschillen in aanpak en intensiteit van de verschillende Europese feministische bewegingen. Vrouwen in Finland en Noorwegen konden al vroeg stemmen en actief aan politiek deelnemen.
In Frankrijk was er het wat activisme maar geen doelmatige organisatie en de Dreyfuss affaire trok heel veel aandacht.

Marguerite Durgrand
Maar er was ook Marguerite Durgrand (1864-1836). Ze was een actrice en feministe en stichtte La Fronde, een krant die geheel voor en door vrouwen werd geschreven, gezet en gedrukt en die tot doel had de feministische eisen meer bekendheid te geven. Van het toelaten van vrouwen tot de kunstacademie tot het kunnen dienen in het leger.

Madeleine Pelletier
Madeleine Pelletier (1847-1939) was veel extremer en compromislozer in haar opvattingen dan de Britste activisten. Ze had kortgeknipt haar, droeg een mannenkostuum, eiste volledige politieke rechten, gratis abortus, radicale verandering van het meisjesonderwijs, schreef vele boeken, en was een van de eerste vrouwelijke vrijmetselaars van het land. Maar ondanks types als Pelletier bleef het feminisme een marginale stroming. Dat tegenwerkend patroon was zelfs te zien bij de liberale president Georges Clemenceau. Die was bang dat vrouwen op het platteland weer voor confessionele partijen gingen stemmen en daardoor de fel bevochten scheiding tussen kerk en staat zouden terugdraaien.

Vrouwvijandigheid vanuit de historie
Die houding was ook terug te voeren op de verregaande vrouwvijandigheid van de Jacobijnen en die in Frankrijk lang zou blijven voortleven. Algemeen kiesrecht kwam er in Frankrijk pas in 1944 terwijl vrouwen in het toen nog Franse Algerije zelfs moesten wachten tot 1956. Maar van de andere kant waren er de roem van Marie Curie, actrice Sarah Bernardt, beeldhouwster Camille Claudel (de laatste werd hooguit overtroffen door haar minnaar en mentor Auguste Rodin). In geen ander Europees land speelden vrouwen zo’n prominente rol in het openbare leven en liepen er zoveel vrouwelijke beroemdheden rond die niet aan hun vrijgevochten morele opvattingen en persoonlijke schandalen ten onder gingen, maar daarmee juist bijdroegen aan de glorie van de Franse hoofdstad, zijn mythologie en aantrekkingskracht.

Wat gebeurde in de twee Duitslaige rijken?
In de twee Duitstalige rijken was de situatie geheel anders. Daar liepen nauwelijks strijdbare suffragettes rond zoals in Groot Brittannië en er waren maar weinig openlijk geëmancipeerde vrouwen. Maar ondanks deze schijn van passiviteit waren de Duitse feministen vaak zo ambitieus in hun doelen dat de wereld nog twee generaties moest wachten voordat sommige van hun ideeën in de jaren ’70 weer voor het voetlicht kwamen. Ze stelden in hun traktaten alles ter discussie zoals vrije liefde, homoseksualiteit, geboorteplanning en abortus.

Frau Doktor Anita Augspurg
Zoals Anita Augspurg (1857-1943), die ‘….. walgde van de zelfoverschatting en arrogantie van mannen. Hun galante neerbuigende houding t.o.v. vrouwen, vooral hun echtgenote – ik moest er niets van hebben. Toen ik volwassen werd, zwoer ik dat ik nooit een man mijn persoonlijke vrijheid zou laten inperken – althans voor zover dat mogelijk was in een mannenstaat.’ Toen ze begin dertig was deelde ze een appartement met een andere vrouw, Sophie Goudstikker, en de twee dreven een fotostudio in München die een pleisterplaats van de Münchense bohème werd. De twee vrouwen werden uiteraard al snel als schandaal (‘Skandalweiber’) gezien:

Het feit dat twee vrouwen van begin dertig samenwoonden, een succesvolle zaak hadden en zich onafhankelijk opstelden, twee vrouwen met kort haar – stel je voor in de jaren ’80 van de 19de eeuw – die tal van interessante, opwindende mensen bij hen thuis uitnodigden en openlijk streden voor de vrouwenbevrijding, die sportten, paardreden, fietsen, wandelden en op reis gingen wanneer ze maar wilden, dat zorgde natuurlijk voor de nodige ophef.’

Er was dus in Duitsland een onderstroom van radicaal feminisme en intellectuele agitatie die de grondslagen van de samenleving als geheel wilde veranderen.
Augspurg had al snel door dat rationele argumenten bij de Duitse machtshebbers niet werkte dus koos ze voor provocatie. In 1905 riep ze bijv. demonstratief op tot een boycot van het huwelijk omdat geen enkele zichzelf respecterende vrouw verlies van eigendom en zelfbepaling zou willen. Ze adviseerde samenwonen zonder huwelijksakte. Of ze stortte zich op de zaak van een Zweedse studente die als prostituee werd gearresteerd omdat ze zonder mannelijk gezelschap de straat was opgegaan.
En uiteraard zag ze seks als een vorm van mannelijke onderdrukking, seksuele slavernij waar vooral vrouwen onder gebukt gaan.

August Bebel
Augspurg was een middenklassevrouw en vrouwen uit de arbeidersklasse kampten met heel andere problemen. Zo was er August Behel die de bestseller ‘Die Frau und der Socialismus’ schreef en stelde dat ‘de vrouw al een slavin was voordat de eerste slaaf bestond.’ Het was niet genoeg alleen voor vrouwenrechten te strijden. Ze zag de vrouwenemancipatie als een detail in de grotere klassenstrijd. Socialisme zou uit haar aard de emancipatie van de vrouw tot gevolg hebben.

Feministen in het Habsburgse Wenen
De feministen in het Habsburgse Wenen zagen hun kans schoon het debat nog wat verder op te rekken. De cultuur van het Donaurijk kende, net als Parijs, een ongewoon levendig debat en waren vrouwen prominent aanwezig in het openbare leven. Denk aan Bertha von Suttner en Rosa Mayreder. Uit dat culturele klimaat kwam een vaak radicaal feministisch denken voort, dat niet alleen gericht was tegen de sociale, economische en wettelijke ongelijkheid, maar ook tegen de ideologische vooronderstellingen die eraan ten grondslag lagen.

Grete Meisel-Hess
Zo fileerde de bevlogen schrijfster Grete Meisel-Hess (1879-1922) bijvoorbeeld dubieuze passages in het werk van Nietzsche en Weiniger. Ze stelde ‘Zelfs grote geesten hebben een beperkte ervaring: op dat punt houdt het denken op en begint de oneindige leegte en domheid.’ Vaardig analyseerde ze als filosofe gretig aan de poten van het antifeministische vertoog.
Ze stelde verder:

De Westerse cultuur had de mensheid afgeleid van een natuurlijke benadering van seksuele impulsen vrij van machts- en eigendomsverhoudingen. Hetzelfde systeem dat kinderen humanistische waarden en morele zuiverheid bijbracht, dwong vrouwen tot seksuele slavernij of onthouding. Tegelijkertijd dreef het mannen in de armen van prostituees, die niet alleen een gevaar voor hun gezondheid vormden, maar ook in moreel opzicht niets opleverden. Alle seksuele verhoudingen waren zodoende besmet door de logica van het bezit en de onderdrukking van de vrouw. Zelfs de levensscheppende daad was verworden tot doodse lust.’

Ze zag, net als Rosa Mayreder de oplossing van de ‘seksuele kwestie’ in het ontstijgen van stereotypen wat zou leiden tot een emancipatie van mannen en vrouwen die ieder op hun eigen manier het slachtoffer waren van een schadelijk en immoreel systeem.

Rosa Mayreder: Kritik der Weiblichkeit
In 1905 publiceerde Mayreder ‘Kritik der Weiblichkeit’, waarin ze haar denken over mannelijke en vrouwelijke identiteiten samenvat. Ze stelde dat de overhand van de man de prijs had voor hem van de verminking van zijn gevoel, wat hem dwong – en daarmee de samenleving – tot een blinde verering van een achterhaald soort heldhaftige mannelijkheid. Voor de ‘man-als-krijger’ was ook gewoon geen plek meer in een moderne samenleving, waarin zelfs voor handarbeid vaak niet enorm veel fysieke kracht meer nodig was. Toch werd van mannen verwacht zich te richten op een ideaal waaraan ze niet langer konden voldoen en dat zich tegen hen begon te keren. De beschaving maakte mannen vrouwelijker, doordat ze de levens van mannen en vrouwen meer op elkaar deed lijken. Ze schrijft:

‘De beschaving – bijna exclusief het resultaat van mannelijke intelligentie – is een proces geweest waarbij mannen zélf hebben geijverd voor de vernietiging van de mannelijkheid […] Het kantoor, de werkplaats, de praktijk, het atelier: het zijn doodskisten van de mannelijkheid. Maar het meest monumentale mausoleum is de stad zelf […] alle invloeden van het stadsleven spannen samen om de ziekte op de wekken die het meest indruist tegen de aard van de mannelijkheid zelf: de zenuwinzinking.’

De samenleving is nooit statisch geweest en het evenwicht van vrijheid en macht tussen de seksen is in de loop van de geschiedenis steeds verschoven, van de relatieve onafhankelijkheid van vrouwen in het elisabethaanse tijdperk tot vrijwel complete onderdrukking twee eeuwen later. Maar nog nooit was er zoveel en zo diepgaand veranderd. Die verandering paste niet in de traditionele referentiekaders en kwam niet tot uitdrukking in een nieuw geloof. Maar ze veranderde individuen van binnenuit. Vrouwen kregen nieuwe keuzemogelijkheden. Ze konden betaald werk gaan doen, kregen toegang tot basisonderwijs of hadden de keuze minder kinderen te baren dan hun moeder of grootmoeder had gedaan.

De tegenbeweging tegen vrouwenontwikkeling en toenemende vrijheidsgraden
Uiteraard kwam er een tegenbeweging opgang. Het aantal antifeministische geschriften en verenigingen (sommige actief gesteund door vrouwen) waren legio met als belangrijkste exponent de Duitse psychiater Paul Julius Mobius die zijn inzichten baseerde op metingen van o.a. mannelijke en vrouwelijke schedels. En menigeen gaf zijn loopbaan een zetje door af te geven op de nieuwe ‘onvrouwelijke’ vrouwen.

Otto Weininger
Het felste verzet kwam uit Wenen via de Jood Otto Weininger (1880-1903). Zijn chaotische en haatdragende boek ‘Geschlecht und Charakter’ (1903) werd meteen een bestseller. Hij wees Joden (zelf) en vrouwen aan als de twee belangrijkste vijanden van mannelijkheid en individualiteit. Iets dat hij met een wagonlading statistieken probeerde te staven. Terzijde: Freud had het manuscript gelezen, was erdoor geschokt en raadde Weininger ten stelligste af het te publiceren.
Waar de industriële slavernij van fabrieksarbeid vaak werd gelijkgesteld met ontworteling, diefstal van de eigen identiteit en castratie van mannelijkheid (vgl. dalende geboortecijfers) werden joden door antisemieten weggezet als verwijfde stadsbewoners die viriele boeren van hun akkers weglokten, de fabriek in. Diezelfde angst klonk ook door in de vele argumenten tegen de suffragettes. Typen als Augspurg en Pelletier werden niet als ‘echte vrouwen’ gezien maar als hermafrodieten: vergissingen van de natuur. Ze verstoorden de natuurlijke orde Weininger heeft maar kort de vruchten van zijn ‘succes’ mogen plukken. Als archetypische jood vol zelfhaat en fervent vrouwenhater maakte hij zich grote zorgen over zijn eigen seksuele driften en liep al gauw over van walging voor zijn eigen bestaan. Hij pleegde zelfmoord in een kamer van een huis waar ook Beethoven had gewoond. Weininger was toen 23 jaar…..

Een veranderde werkelijkheid door de voortschijdende techniek
De werkelijkheid was veranderd voor mannen en vrouwen, zoals Rosa Mayreder treffend had geanalyseerd. De oude waarden weerspiegelden niet langer die werkelijkheid, ook al was de heersende elite nog van plan vast te houden aan het krijgshaftige ridderlijke ideaal van mannelijkheid. Antisemieten en antifeministen verwarden zichtbare personen met onzichtbare oorzaken.
Maar mannelijke branie legde het af tegen het menselijke brein M/V. Spierkracht werd steeds meer geassocieerd met slecht betalende baantjes in een wereld die toenemend werd gedomineerd door machines en gespecialiseerde technocraten.
Zowel joden als vrouwen gingen symbool staan voor de mannelijke angst te worden ontmand, te veranderen in de zielloze functie van een machine waarvan het tempo zelfs de sterkste man kon breken. Maar kunstenaars waren weer gefascineerd van het beeld van de androgynie.
Zoals Giorgio de Chirico die in 1913 ongenadig de spot dreef met de angsten van zijn medemannen op zijn schilderij ‘De onzekerheid van de dichter’ en ‘De veranderde droom (1913).

De onzekerheid van de dichter
Afbeeldingsresultaat voor Altered rêve (1913) chirico
De veranderende droom
Afbeeldingsresultaat voor Altered rêve (1913) chirico
En de Fransman André Derain had al eerder ‘Bal des soldats à Suresnes’, een sneu soldatenbal geschilderd.

Bal des soldats à Suresnes
 

Meisjesachtige jongens en jongensachtige meisjes veroveren de verbeelding van schrijvers en schilders zoals in Kokochka’s ‘Die träumende Knaben’ of de novelle van Thomas Man ‘Tod in Venedig’ (1913). In de kunst was de (seksuele) onderdanigheid van vrouwen passé.

1909: De cultus van de snelle machine

Het moet gezegd worden dat […] automobiliteit een ziekte is, een geestelijke ziekte. Een ziekte met de mooie naam: snelheid […] [De mens] kan niet langer blijven stilstaan, hij huivert, zijn zenuwen zijn tot het uiterste gespannen, vol ongeduld gaat hij er weer vandoor zodra hij ergens is gearriveerd. Want daar is het niet zoals elders, elders, elders…
– Octvave Mirabeau, La 628 E-8, 1910

De Franse piloot en ingenieur Louis Bériot (1872-1936) was op zondag 25 juli 1909 in de vroege ochtend de eerste mens die het kanaal overvloog waarvoor hij een beloning van duizend pond, uitgeloofd door de Daily Mirror, in ontvangst nemen. De oversteek had eenendertig minuten geduurd. De vlucht over het Kanaal was een sensatie en de vliegenier werd door een enorme menigte onthaald. Kranten over de hele wereld zetten hem op de voorpagina en ‘Le Matin’ schreef: ‘Engeland niet langer een eiland!’
Blérot was natuurlijk niet de eerste luchtvaartpionier – Otto Lilienthal was in Duitsland opgestegen en de gebroeders Wright daarvoor in de Verenigde Staten – maar Blérot was de eerste die de symbolische mijlpaal van het gemotoriseerde vliegen boven open water en is tussen twee landen haalde. Hij had aangetoond dat vliegtuigen bij helder weer heel wat meer konden dan enkele honderden meters vliegen boven een groot grasveld.

Geweldige mannen
Vliegen had glamour, het was gevaarlijk en onweerstaanbaar. Ook al hadden de goden Daedalus gestraft door zijn zoon Icarus een jeugdige dood te laten sterven door de was op zijn vleugels te laten smelten, nu bijna drieduizend jaar later was het de snelheid van de technologische vooruitgang, niet de mythologie, die de snelheid van de gebeurtenissen zou bepalen. Niet alleen piloten oefenden een magische aantrekkingskracht uit op het grote publiek. Autocoureurs, rallyrijders en fietskampioenen groeiden uit tot nationale volkshelden. Racen was een van de obsessies van die jaren en snelheid het favoriete roesmiddel. En er werd snelheid gemaakt.

Van versleten lappendeken tot ‘made in Germany’
Vooral in het opkomende Duitsland, waarvan de ingenieurs vooropliepen in de wereld. Al in 1903 had de Duitse firma AEG een elektrische locomotief getest die een snelheid van 210,8 kilometer per uur kon halen en daarmee het snelste voertuig ooit was. Een week eerder had rivaal Siemens er een gebouwd die ‘maar’ een snelheid van 206 km per uur kon halen.
In de loop van één generatie had het land zichzelf ongevormd van een versleten lappendeken van feodale staatjes tot een industriële reus, die het tegen elke partij kon opnemen. ‘Made in Germany’ was een mondiaal begrip geworden. Door die toenemende rijkdom konden steeds meer mensen zich in Duitsland een middenklassebestaan veroorloven en hun zonen een vervolgopleiding buiten het beroepsonderwijs laten volgen. De Duitse banken pompten enorme sommen geld in het onderwijs. De universiteiten riepen in de mens- en natuurwetenschappen de meest productieve en originele elite in het leven die de wereld ooit had gekend (Duitsland kende meer Nobelprijswinnaars dan welk ander land ook). Het land kende het dichtste netwerk van theaters en operahuizen, bibliotheken en musea plus een levendige handel in boeken en kranten.

Snelheid wordt belangrijker én beangstigender!
Met deze golf van ontwikkeling werd snelheid steeds belangrijker plus onderhuids beangstigender. Snelheid bepaalde de polsslag van het leven.
Mensen gingen ‘klokken’, en hun productie en hun tijd werd ingedeeld naar de wijzers van de klok en het gillen van de fabrieksfluit. Mensen waren mechanische poppen die taken deden met geestdodende regelmaat. Vrouwen in telefooncentrales zorgden voor snelle verbindingen. Secretaresses namen met hinder woorden per minuut dictaten op van ongeduldige leidinggevenden, de buizenpost kwam op en de telefoon holde de hoffelijkheid van de schriftelijke correspondentie verder uit.

Frederic Winslow Taylor (of eigenlijk Frank Bunker Gilbreth)
De messias van dit evangelie van tijdsbesparing heette Frederic Winslow Taylor (1856-1915), een Amerikaanse ingenieur die zijn leven wijdde aan het rationaliseren van arbeidsprocessen waarbij hij gebruik maakte van de door Frank Bunker Gilbreth ontworpen systeem van bewegingsanalyse.
Taylor stamde uit een milieu van Quakers en had een deel van zijn opleiding in Duitsland genoten. Tijdens de staalcrisis in de jaren ’80 van de 19de eeuw had hij de arbeiders bestudeerd en was tot de conclusie gekomen dat de oude werkwijze –gestuurd door ambachtelijke vuistregels en zelfstandige beslissingen van de arbeider niet langer voldeed (in tegenstelling overigens tot Gilbreth die rationaliseerde én dacht aan de arbeiders).

Taylor schreef:

‘Vroeger stond de mens op de eerste plaats. In de toekomst moet het systeem op de eerste plaats komen.’

Henry Ford
Henry Ford (1863-1947) was de eerste autofabrikant die inzag dat hij meer geld kon verdienen door honderdduizenden goedkope auto’s te produceren tegen een lage prijs. Zijn meest revolutionaire idee was de werkeenheid naar de arbeider toe te verplaatsen in plaats van gespecialiseerde naar elke werkeenheid toe te halen.
De ideeën van Ford en Taylor vonden voor 1914 nog niet breed ingang in Europa, maar ze werden verhit bediscussieerd. Het ‘taylorisme’ werd voor werkgevers synoniem van efficiëntie en voor vakbondsmensen stond het voor uitbuiting.

Europa moet worden ‘gestroomlijnd’
Maar mensen als Louis Renault, de latere staalmagnaat Karl Wittgenstein en de architect Karl Loos togen naar de VS en keerden terug met de overtuiging dat Europa moest worden ‘gestroomlijnd’.
Snelheid was bovendien een alledaagse ervaring geworden. De fiets ging vier keer sneller dan een voetganger en voerde zijn berijder naar een leven vrij van sociale conventies.

Samenhang snelheid en seksuele losbandigheid
Moralisten spraken zorgelijk over de uitwerking van dit anarchistische fietsgevaarte, vooral als vrouwen hun korset afdeden en praktische kleding daarvoor aantrokken: een broek. Het zou zelfs tot onvruchtbaarheid kunnen leiden of nog erger: een generatie van lichtekooien zonder enige vorm van zelfbeheersing.
De samenhang tussen snelheid en seksuele losbandigheid werd nog eens krachtig uit de doeken gedaan door schrijvers als Maurice Leblanc in zijn roman ‘Voici des aigles!’ (Hier zijn de vleugels) en vooral Alfred Jarry in zijn roman ‘Le surmâle (Superman, 1902).

Technologie: een nieuw soort supermens en andere tijd/ruimte ervaring
Technologie en snelheid riepen tegelijkertijd een nieuw soort kunstmatig verbeterde supermens in het leven, de voorloper van de bionische helden van tegenwoordig.
Technologie veranderde daarbij de ervaring van ruimte en tijd. Terwijl ruimte kon krimpen (Einsteins speciale relativiteitstheorie), zette tijd enorm uit. Dat maakte steeds kleinere tijdsintervallen steeds belangrijker. Van de snelheid om artikelen te publiceren in kranten over de hele wereld, luttele uren na een gebeurtenis tot aan sporten die werden gewonne of verloren op basis van tienden van seconden.

Racen tegen de tijd
Vroeger, de jaren voor begin 1900, was het bezoeken van racewedstrijden (o.a. paarden) voorbehouden geweest aan hooggeborenen en andere leden van de bovenklasse, maar de nieuwe racewedstrijden met fietsen en auto’s brachten de opwinding van snelle machines binnen het bereik van een massaal publiek. De eerste Tour de France werd bijv. gehouden in 1903 en het Sportpalast in Berlijn werd in 1906 in gebruik genomen.

En het vastleggen van al die tijden vereiste tijdtechnologie. Maar waar vroeger alleen de rijken zich een horloge konden veroorloven, zorgde de industriële productie ervoor, en de behoefte om op tijd te komen, dat steeds meer mensen zich een zakhorloge konden permitteren.
De eerste stopwatches met wijzers voor tienden van seconden kwamen in 1900 op de markt.

Geest moderne mens is racebaan zonder eindstreep
‘De geest van de moderne mens’, stelde de Franse schrijver Octave Mirabeau, ‘is een racebaan zonder eindstreep.’
Nier alleen schrijvers, zoals ook Marcel Proust, liepen warm voor technologische speeltjes. Een automobieltentoonstelling in Parijs trok in 1903, 500000 bezoekers.
Nu lag de snelheid van die auto’s, gemeten naar huidige maatstaven, niet hoog. In 1904 lag de maximum snelheid in Groot Brittannië op 32 km, terwijl in de Duitse steden niet harder dan 15 km mocht worden gereden.
En met al die technologie en versnelling nam ook de fantasie over rampen een nieuwe vlucht.

De Titan(ic) in 1898
De roman ‘Futility’ van Morgan Robertson uit 1898 draait om een enorm onzinkbaar schip, ‘het grootste vaartuig van de wereld en de grootste prestatie van de mensheid ooit, dat meedoet aan de race om de Blauwe Band voor de snelste oversteek over de Atlantische Oceaan. Onderweg loopt het schip op een ijsberg en blijken er veel te weinig reddingssloepen aan boord te zijn. Robertson had zijn denkbeeldige voertuig de Titan gedoopt. Levens worden opgeofferd ter meerdere glorie van de snelheid. Het bleek een profetisch boek.

Kranten & ‘wereld = functie van de waarneming’
Kranten begonnen ook een ander beeld van de wereld te geven. Dank zij innovaties in druktechnieken was het mogelijk rauwe nieuwsfoto’s af te drukken in plaats van heroïsche plaatjes waarop soldaten er altijd heel heldhaftig en waardig uitzagen.
In de 18de eeuw hadden filosofen een verbaasde wereld voorgehouden dat wat we kennen slechts een functie van onze waarneming is, dat onze enige indrukken waarop we écht kunnen vertrouwen die zijn van de besloten wereld van onze zintuigen – een hoogst verontrustende gedachte in een tijdperk waarin het geloof nog springlevend was.
Een eeuw later, in de jaren ’70 van de 19de eeuw, hadden ondernemende fotografen dit punt nog eens kracht bijgezet door momenten vast te leggen die veel te snel gingen om met het menselijk oog te kunnen waarnemen. In 1886 slaagde de Oostenrijkse fysicus en filosoof Ernst Mach er zelfs in een vliegende kogel te fotograferen. De menselijke zintuigen waren ingehaald en overtroffen door de technologie.

Film verandert manier waarop verhalen worden verteld
Ook camera’s kwamen binnen het bereik van niet professionele fotografen en het ‘snapshot’ was geboren. Maar nergens deed de opwinding van de wereld zich sterker voelen dan in het nieuwe medium van de film. Film kon meer dan alleen vastleggen wat er was. Het medium veranderde de manier waarop verhalen werden verteld. Voor de ongelovige ogen van het publiek kwamen bloemen tot bloei, spon een rups een cocon en werd een vlinder. Wat in de natuur weken nodig had, voltrok zich op de fim in een minuut. ‘De snelheid van de film’, stelde een criticus, ’zorgt voor een ademloos soort opwinding die het melodrama, zoals we dat van het theater kennen, niet kan oproepen.’

De bewegende wereld gevangen
Kunstenaars waren gefascineerd door deze versnelde werkelijkheid en haar talloze mogelijkheden, door haar fragmentatie in duizenden van seconden en even zoveel individuele filmbeelden, de pure energie en seksuele lading die deze technische apparaten teweeg brachten. Tegelijkertijd was die cultus van snelheid en technologie een belangrijk onderdeel van H.G. Well’s pessimistische beelden van monsterlijke toekomstige werelden met machines als aanjager van vernietiging.
Pantserwagens hebben geen moeite met potige helden die loopgraven moeten verdedigen.

Britten meer ingetogen
Andere Britse schrijvers reageerde meer ingetogen zoals de jonge T.S. Eliot die een houding t.o.v. de toekomst had die niets had van een overmatig vertrouwen met bijbehorend enthousiasme.

Russische kunstenaars met ‘verstoren van universum als doel
In het ingetogen, beleefde London was zo’n houding misschien op zijn plaats, maar de aanstootgevende jonge Russische kunstenaars keken daar heel anders tegen aan. Het verstoren van het universum was hun ‘raison d’être’. Majakovski & co deden hun uiterste best ‘een klap in het gezicht van de publieke smaak te geven’, zoals hun gelijknamige manifest uit 1912 beloofde. Zij eisten snelheid, gevaar en vernietiging.

Italianen en het futurisme
Maar de hoofdprijs voor de meest van snelheid bezeten kunstenaars gaat toch echt naar de Italianen, waar de hele beweging, het futurisme, was gewijd aan de verheerlijking van auto’s, snelheid, technologie en geweld.
Het futurisme was het geesteskind van Filipo Tomasso, een Italiaans dichter die zich bij voorkeur in heldhaftige poses liet fotograferen. Hij genoot een groot deel van zijn opleiding in Parijs waar hij bevangen was geraakt door de Franse fascinatie met auto’s, snelheid en technologie. Hij droeg dit ‘evangelie’ uit in zijn vaderland. In zijn ogen was de beweging naar voren de essentie van het leven geworden, voor allen die begrepen, en in de woorden van een andere kunstenaar, Marinetti waren ‘Tijd en Ruimte gisteren gestorven’.
Ze waren tevens fan van een grote ‘mannelijke schoonmaak’ van de talrijke musea, via oorlog, militarisme, de verwoestende daden van de anarchisten…. En minachting voor de vrouw. Toen dit werd afgedrukt op 20 februari 1909 in ‘Le Figaro’ had dat op veel lezers het effect van een godendrank waarbij de oude garde met zijn waarden de wacht werd aangezegd, op een manier die iedereen kon lezen. Niet dat Marinetti en consorten de politiek in wilden maar ze wilden beweging pogen uit te drukken in statische beelden en de ware aard van een onderwerp tonen en de energie die ervan uitging.

Futurisme: experimenteren met vervormde en gefragmenteerde beelden
Futuristische schilders experimenteerden met vervormde en gefragmenteerde beelden die sterk waren geënt op het kubisme. Ze sloegen, tegenstelling tot de statische taferelen van Picasso en de zijnen, de omtrekken van hun onderwerpen aan gruzelementen om de indruk van snelheid en kracht te wekken. Denk aan schilderijen als ‘De dynamiek van de automobiel’, ‘Ritme van een violist’, ‘Snelheid van een motorfiets’ en ‘Abstracte snelheid’ (allemaal geschilderd tussen 1909 en 1914). Of Giacomo Balla’s ‘Dynamiek van een hond aan de lijn’.
Andere futuristen zongen de lof van de dood van het individu en het middenklasseleven als gevolg van de snelheid, zoals Umberto Boccionni (1882-1916) in zijn ‘Geluiden van de straat vallen het huis binnen’ (1911).
Afbeeldingsresultaat voor ritme van een violist futurisme

Ritme van een violist
Afbeeldingsresultaat voor snelheid van een motorfiets futurism
Snelheid van een motorfiets

Afbeeldingsresultaat voor abstracte snelheid futurism
Abstracte snelheid


Pirandello: cameraman als hoofdpersoon

Een andere Italiaan, de Nobelprijswinnaar Luigi Pirandello (1867-1936), was de eerste schrijver die een technicus, een cameraman om precies te zijn, tot de hoofdpersoon van een roman maakte in ‘Dagboek van Serafino Gubbio, cameraman (1915). Gubbio weet dat hij functioneert als een tweederangs machine en dat een slim mechaniek hem geheel overbodig zou kunnen maken. Hij vermoed dat machines wel eens op meer uit zouden kunnen zijn dan alleen zijn baan.

‘De machine is gemaakt om zo te handelen, om te bewegen, het is voor haar nodig onze ziel op te slokken, ons leven te verslinden’.

De slag met de machine is al verloren voor de ongelukkige hoofdpersoon.

‘Reeds beginnen mijn ogen, en ook mijn oren, door de lange gewenning alles te zien en te horen in de vorm van deze snelle, trillende en tikkende mechanische weergave.’

Aan het einde van de roman weet hij niet langer meer waar zijn kichaam eindigt en de machine begint en hij capituleert voor de einde, meedogenloze efficiëntie van de machine.

‘IK ben niet meer. Zij loopt nu. […] Ik maak deel uit van haar mechaniek.’

De Franse schrijver Pierre Loti, schreef een nog treuriger essay getiteld ‘Quelques aspects du vertige mondial’(Enkele aspecten van de mondiale duizeling). Daarin beschrijft een uit het evenwicht gebrachte mensheid, die daardoor een leegte ervaart en dat we, omdat stabiliteit niet langer bestaat, we gedoemd zijn dit leven en daarna rond te razen in die duistere leegte.

Ondanks alles: scepsis over snelheid in Duitsland
Maar waar kunstenaars een open oog hadden voor de mogelijkheden én gevaren van een technische toekomst, werd het idee van snelheid en een allesoverheersend tijdperk in de meest dynamische economie van Europa, het Duitse keizerrijk, juist met grote scepsis bezien. Te midden van al dat geraas waren de toonaangevende schrijvers bij uitstek estheten zoals Thomas Mann, Hugo van Hofmannsthal en de legendarisch gevoelige Rainer Maria Rilke. Deze naast radicaal geëngageerde sociaal kritische kunstenaars als Käthe Kollwitz (beeldhouster/graficus), Gerhart Hauptmann en Frank Wedekind (beiden toneelschrijvers). Als technologie een rol speelde in de kunst, was dat vaak een waarschuwing.

Amerikaanse nervositeit
Niet iedereen bleek evengoed opgewassen tegen de toenemende snelheid van het dagelijkse leven, en dat gold vooral in Duitsland. Nog niet eerder hadden zich zoveel veranderingen in zo korte tijd voltrokken. Tegelijkertijd nam een ziekte epidemische proporties aan bij degenen die in de hoogste versnelling leefden. Velen klaagden over ‘ontredderde zenuwen’, neurasthenie of in 1901 door de schrijver John Girdner ‘Newyorkitis’ genoemd. De symptomen van deze geheimzinnige aandoening waren voor het eerst beschreven door George Miller Beard (1839-1883), een Amerikaans arts met een voorkeur voor spectaculaire behandelwijzen (wijn, cannabis etc. als medicijn). Tienduizenden mensen belandden in psychiatrische ziekenhuizen en sanatoria die als paddenstoelen uit de grond schoten.
Beards werk werd in het Duits vertaald en zijn diagnose vond ingang voor een heel scala aan symptomen die artsen meer en meer waarnemen bij hun patiënten.

Grotere steden en meer neurasthenie
Vanaf einde 19de eeuw groeide het aantal grote steden in Europa gestaag – en daarmee het aantal neurasthenische patiënten. Wat de gevestigde medische orde nog het meest schokte, was dat de ziekte niet aan mannen of vrouwen was gebonden (hysterie) maar dat juist mannen van middelbare leeftijd er net zo makkelijk aan bezweken. Rechters, advocaten, leraren en ingenieurs konden het leven opeens niet meer aan.

Angst niet genoeg te presteren
In de patiëntendossiers was de angst niet genoeg te presteren vaste prik. De kwaal leek zich vooral voor te doen bij de meest succesvolle moderne mensen: mobiel, prestatiegericht, hardwerkend, vaak in het bezit van een universitair diploma. Ook de band tussen seksualiteit (uitspattingen) en neurasthenie was een veel voorkomend item. Neurasthenie trof vooral de hoofdwerkers. Telefoonaanleg betekende bijv. nog meer communicatie en ook de vrouwen die in de centrales de vele verbindingen moesten leggen waren nauwelijks tegen het werk opgewassen. Mensen in de voorhoede van nieuwe technologie – telefonisten, typisten op de nieuwere snellere machines, spoorarbeiders, ingenieurs, fabrieksarbeiders die snellere machines bedienden – en de zakenmensen die het hart vormden van de nieuwe economie waren het meest vatbaar voor ‘extreme oververmoeidheid’. Na 1900 begon overigens ook een groter aantal arbeiders (handarbeiders) te klagen over zenuwuitputting. Een Duitse arts noemde zenuwaandoeningen ‘het pathologische teken van de tijd waarin we leven’. De Amerikaanse arts Margaret A. Cleaves stelde kortweg: ‘Het meeste werk op deze aarde wordt verzet door neurasthenici.’

Neurasthenie: Ook arbeiders en vrouwen
Het was niet dus niet alleen een ziekte van geslaagde middelklas-mannen of arbeiders door de druk van het stukloon en lawaai in de fabrieken. Een groot aandeel van de vrouwen dat onder behandeling was, was bezweken onder de druk van werken, studeren en proberen een eigen plek te veroveren in de wereld. Neurasthenie was een kwaal die licht wierp op de emotionele constellaties van die tijd.

Seks, leugens en vroege cinema
De afgelopen decennia heeft historisch onderzoek naar de positie van de vrouw een geschiedkundige dimensie blootgelegd die lange tijd is genegeerd. Het grote aantal zenuwaandoeningen bij mannen toont echter aan dat de eeuwwisseling ook een lastige tijd was om man te zijn. De mannelijke identiteit werd verscheurd door enerzijds de enorme prestatiedruk en anderzijds de veranderde rol van de vrouw. Het is daarom weinig verbazend dat de angsten waarover veel neurasthenici vertelden altijd een seksuele component kenden. Seks was makkelijker beschikbaar geworden en jongeren hadden vaker een eigen bed of kamer. Studenten gingen vaker op kamers wonen. De toenemende grote steden boden met hun anonimiteit een veelheid aan erotische verleidingen en mogelijkheden en daarmee een reeks van werkelijke (syfilis) en ingebeelde gevaren (gevaar van zelfbevrediging).
Zelfs Freud geloofde dat zijn neuralgische pijnen waaraan hij leed, het gevolg waren van ‘onvolledige gemeenschap’ met zijn vrouw. Terwijl mannelijkheid gold als een deugd, was seks nog altijd een doodzonde. Toch werd van ongetrouwde mannen werd stilzwijgend verwacht dat ze in dat erotische milieu hun vertier zochten en zich na het huwelijk discreter opstelden.
Technologie (met bijv. uitvloeisels als bioscopen en pornografische fotografie) en wetenschap maakten ook een andere verhouding tot de buitenwereld en tot seksualiteit mogelijk en Freuds inzichten waren doorgedrongen tot de zitkamers.

De wereld opwindender/mannen moeten mannelijker zijn als compensatie
De wereld was opwindender geworden. Het dominante kapitalistische arbeidsethos bood mensen meer dan vroeger de mogelijkheid zelf hun lot in eigen hand te nemen, hard te werken. Maar het leek ook, als een compensatievorm, alsof de mannen mannelijker en sterker moesten zijn dan ooit tevoren in een wereld waarin suffragettes opkwamen en vrouwen zich een zekere zelfstandigheid hadden verworven. Mannelijke gevoelens van ontoereikendheid als gevolg van de opkomende vrouw.

Rusland: neurasthenie als positief teken versus amorele wezens
In Rusland werd door mensen die wilden verwesteren, was de kwaal onlosmakelijk verbonden met de moderniteit en daarom bijna een welkom teken. Maar waren er ook die stelden dat beschaving naar het voorbeeld van Parijs en London in Rusland tot amorele wezens geleid, ontaarde stadsbewoners, zoals de schrijver Sergej Aksanov stelde. Die mensen waren schuldig aan

‘een verachtelijk gebrek aan vertrouwen in de eigen kracht, de juistheid van de eigen wil en de zuiverheid van de eigen bedoelingen – deze epidemie van onze tijd, deze duistere geestelijke onmacht die vreemd is aan de eigen gezonde aard van de Rus, wordt ons opgelegd vanwege onze zonden.’

De zogenaamde onmacht van de natie was evenzeer een bedreiging voor Moedertje Rusland als impotentie (letterlijk) was voor de vele mannen die daaraan leden. Hetzelfde debat speelde in het land dat gelovigen in Rusland de meeste afschuw inboezemden: Frankrijk. Ook daar warem voor diverse personen ‘snelle auto’s’, snelheid een teken van ontaarding en moreel tekort.

Frankrijk & neurasthenie
Neurasthenie greep in Frankrijk net zo hard om zich heen als in Duitsland en werd vooral gezien als een moreel tekort als gevolg van het ‘ongezonde’ leven in de grote stad. Gekeken werd met een negatieve blik naar de avant-gardisten, die snelheid en energie juist als erotische kracht waardeerden en neurasthenie, als gevolg van het stadsleven, was een modern egoïsme, van mannen die genot zochten in het broeierige moeras van de natie in plaats van zich te wijden aan het welzijn van de natie. Mannen die, net als masturbanten, hun zaad verspilden, zouden vroeg of laat uitgeput en aan lager wal raken (of syfilis krijgen).

Oostenrijk-Hongarije & neurasthenie
In Oostenrijk-Hongarije kon de aandoening eerder op nieuwsgierigheid rekenen dan op angst. Er leden daar ook veel minder mensen aan. Alleen in de middenklasses van steden als Wenen, Praag, Boedapest en Lemberg kwam de ziekte met enige regelmaat voor. Mede door etnische confrontaties. Schieles portretten, Klimts verontrustende sensualiteit en de erotische verwikkelingen van Arthur Schnitzlers personages, ze gaven allemaal meer of minder blijk van zenuwzwakte, Het leven van Gustav Mahler, en zijn zoektocht naar erotische bevrediging, in de armen van zijn jonge vrouw Alma, leest zelf als een typisch geval van neurasthenie.

Oostenrijk-Hongarije: neurasthenie = cultuur
In Oostenrijk-Hongarije leefde het diepgewortelde besef dat neurasthenie gelijk stond aan ‘cultuur’. De Habsburgse kunst was uitgesproken flamboyant in haar vaak gefascineerde benadering en haar psychologische dimensies. Daarom keerde de meest heftige criticus van die tijd, Max Nordau die identificatie om: ‘de cultuur zélf was het symptoom van ziekte en ontaarding. […] De grote stadbewoner is voortdurend blootgesteld aan ongunstige invloeden, die op den duur zijn levenskracht ondermijnen.’

Groot-Brittannië: aanstellerij & advertenies
In de Britse medische wereld werd weer vooral met een ‘stiff upper lip’ neergekeken op al die aanstellerij. Uitvoerig getheoretiseer over die aandoeningen werd overgelaten aan het vasteland. Ook al werd de ontaarding van de nationale kracht als zorgwekkend ervaren, er bestond geen geduld met buitenlandse kwaaltjes. Tegelijkertijd was er wel publieke ongerustheid en de kranten stonden vol met advertenties voor speciale kalmerende tonica en kuuroorden. In de ondertoon van die advertenties klonken de oude zorgen over seksuele uitputting en algemeen onvermogen veel sterker door dan in de medische overwegingen.

Nerveus Duitsland
De Duitse keizer Wilhelm, fan van technologie, snelheid en media leed, net als miljoenen van zijn onderdanen, ook aan duizeligheid die het gevolg was van zijn snelle leven. Hij was lichtgeraakt, had een korte aandachtspanne en joeg mensen tegen zich in het harnas. Hijwilde voortdurend dat er iets gebeurde en was altijd op zoek naar nieuwe indrukken en gebeurtenissen. ‘De keizer’, schreef de Protestantse theoloog Friedrich Naumann, ‘is de belichaming van de electrische spanning die door ieder van ons werkzaam is.’
Bij de wereldtentoonstelling in Parijs in 1900 had Henry Adams nederig het hoofd gebogen voor het altaar van de dynamo, met zijn stille kracht en snelheid. In Duitsland kregen velen de indruk dat de dynamo het van de mens had overgenomen.

Thomas Mann: Der Zauberberg
‘Der Zauberberg’ van Thomas Mann geeft een mooi beeld van patiënten die in sanatoria terecht kwamen.
Van Thomas Mann komt de beroemde typering van de ‘bijna ondraaglijk nerveuze spanning’ van die jaren. In zijn roman ‘Der Zauberberg ‘ gaat de jonge ingenieur Hans Casdorp zijn zieke neef opzoeken in een sanatorium en blijft vervolgens zelf zeven jaren op een plek, een sanatorium ver in de bergen, met als meest karakteristieke eigenschap dat alle snelheid en tijd zijn opgeschort. Ook de tuberculeuze officier Joachim Ziemsen is er, wiens grootste angst het is voor ‘slap’ te worden aangezien, als iemand die niet in staat is zijn mannelijke plichten ‘beneden in het normale leven’ te vervullen. Het sanatorium is een wijkplaats voor mensen die de wereld niet kunnen bijbenen.

Wie niet meerijdt, loopt het risico overreden te worden.
Mensen die zich niet snel genoeg konden aanpassen, mensen die verlamd werden door de kloof tussen de publieke moraal en hun persoonlijke driften en zij die niet genoeg kracht hadden om zich vast te klampen aan het voertuig van de moderniteit, werden vol schrammen en bulten langs de kant van de weg achtergelaten. De mensheid werd verdeeld in degenen die konden meekomen en anderen die dat niet lukte. De strijd om de ziel van de 20ste eeuw was begonnen. Hij werd aangejaagd door de technologie en gevoerd tegen het recht nieuwe seksuele identiteiten op te eisen.

1910: De nieuwe menselijke natuur

We zijn opgehouden te vragen ‘Wat geeft dit beeld weer?’ en vragen in plaats daarvan ‘Wat voor gevoelens roept het op?’. We nemen aan dat een beeldend kunstwerk meer gemeen heeft met een muziekstuk dan met een ingekleurde foto.
– Clive Bell –

Op een avond in 1923 verscheen een opvallend elegante vrouw met het gezicht van een strenge, bijna klassieke schoonheid voor een groep letterenstudenten aan de universiteit van Cambridge om voor hen een lezing te houden over moderne literatuur. Haar naam was Virginia Woolf en haar boodschap ‘In of omstreeks december 1910 veranderde de menselijke aard’. Die verandering voltrok zich binnenskamers, bij de mensen thuis en in hun hoofd.

‘De verandering is in het dagelijkse leven waarneembaar, zoals, als u mij toestaat een huiselijk voorbeeld te noemen, in het karakter van uw kokkin. De victoriaanse kokkin huisde als een leviathan in de diepten, ontzagwekkend, stil, duister, onpeilbaar; de kokkin [van onze tijd] is een figuur van zonlicht en frisse lucht; zij wipt de zitkamer in en uit, nu eens om de Daily Herald te lenen, dan weer om advies te vragen welke hoed ze het beste kan dragen. Nu vraag ik u: kent u een aanschouwelijker voorbeeld van het menselijke ras om te veranderen […] Alle menselijke verhoudingen zijn veranderd: die tussen meester en knecht, echtgenoot en echtgenote, ouder en kind. En wanneer de menselijke verhoudingen veranderen,  veranderen daarmee geloof en gedrag, politiek en literatuur.’

Tot die tijd hadden, stelde ze, romanschrijvers de wereld altijd min of meer kunnen beschrijven zoals die was met veelzijdige en exacte taal. Maar het was niet langer mogelijk de wereld vast te leggen in eenvoudige zinnen. Conventies, rollen en verwachtingen veranderden zo snel en zo diepgaand, dat het metaforische web van de taal ze nauwelijks meer kon vangen. Het contract tussen schrijver en lezer, een stilzwijgende overeenkomst vergelijkbaar met die van ene beschaafd gesprek, was verbroken en beide partijen bleven in verwarring achter.
Ze stelde verder:

‘Op dit moment lijden we niet aan verval, maar aan een gedragscode die zowel voor schrijvers als lezers acceptabel is als opmaat tot de meer opwindende verhouding van de vriendschap. Het literaire debat van deze jaren is zo kunstmatig – je mag de hele tijd alleen maar over het weer, en over niets dan het weer praten – dat de zwakken worden verleid tot woede  en de sterken tot het vernietigen van de grondslag en de regels van het literaire bedrijf. De tekens aan de wand zijn overal zichtbaar. De regels van de grammatica worden met voeten getreden. De syntaxis wordt overhoop gehaald, zoals een jongen die een weekeinde bij zijn tante gaat logeren en zich daar uit pure wanhoop over de sombere sfeer tijdens de sabbat in het bloembed van de geraniums begint rond te wentelen. […] Wat een verspilde energie!’

De gevolgen van deze heruitvinding van den taal waren tweeledig. Enerzijds zorgde de creatieve energie die aan de woorden werd besteed voor prachtige, uitdagende, kleurrijke geschriften, anderzijds bleef er weinig over om de tekst voort te stuwen, om zelfs de meest ambitieuze lezer een minimum van houvast te bieden.
Het ontwikkelen van de nieuwe verhalende werktuigen, een nieuwe taal en een nieuwe stijl, kostte zoveel moeite dat alle leven uit een tekst verdween, alsof de woorden zélf leden aan neurasthenie.

In of omstreeks 1910 was voor schrijvers alles moeilijk geworden, stelde Woolf. De veranderingen die hadden plaatsgevonden waren te krachtig om er aan voorbij te kunnen gaan, kwamen te snel om geheel te worden verwerkt en hadden de taal zelf achter zich gelaten. Het resultaat was een moeilijke tijd voor de kunst, een soort kunst die van zijn publiek vroeg ‘begrip op te brengen voor het verkrampte, het duistere, het gefragmenteerde, het mislukken’. 

Over copulatie gesproken
Na de dood van haar vader, haar moeder was al 10 jaar daarvoor overleden, besloten de vier kinderen Stephen (de ouderlijke naam van Virginia Woolf) samen te gaan wonen zonder ouderlijk gezag. Dat leidde tot opgetrokken wenkbrauwen maar de Stephens waren vastbesloten hun eigen leven te leiden, los van de beperkingen van het edwardiaanse fatsoen van de hogere middenklasse. Virginia was toen 22 jaar oud en wilde schrijven. Na de dood van haar broer Thoby in 1907, erfde ze van hem een vriendenkring van studenten uit Cambridge die ook na diens dood hen bleven bezoeken in hun bohémienachtige woning, met excentriciteiten en stapels boeken. Daar dronken ze sterke koffie en rookten sigaretten en bespraken elk denkbaar onderwerp, ook de onfatsoenlijke. In dat kader werd de bevrijdende klap uitgedeeld door een van Toby’s vrienden in 1908, zoals Woolf vertelde in een beroemde anekdote.

‘De lange, dreigende gestalte van Mr. Lytton Strachey stond in de deuropening. Hij wees met een vinger op Vanessa’s witte jurk.
‘Sperma?’, vroeg hij.

‘Hoe kon nou iemand zoiets zeggen’, dacht ik en we barstten in lachen uit. Met dat ene woord waren alle terughoudendheid en reserves opeens verdwenen. Het was alsof een vloed van de heilige vloeistof ons overspoelde. Seks drong door tot in onze gesprekken. Het woord lul was nooit lang van onze lippen. We bespraken copulatie met dezelfde opwinding en openheid als waarmee we de aard van het goede hadden besproken. Het is vreemd te bedenken hoe terughoudend, hoe gereserveerd we waren geweest, en hoe lang’.

In 1910 was Virginia achtentwintig. Drie gebeurtenissen in dat jaar deden haar vastberadenheid alleen maar toenemen. In februari raakte ze betrokken bij de eerder beschreven stunt (zie 1906) bedoeld om de ronkende ‘Brittania rule the waves’- retoriek door te prikken. Later dat jaar raakt ze ook betrokken bij de suffragettebeweging.

De derde gebeurtenis was een tentoonstelling van post impressionistische schilders, samengesteld door de schilder en kunstcriticus Roger Fry. Die kunst shockeerde en daalde verpletterend neer op de bedaagde Britse elite en middenklassepubliek dat verknocht was aan de beelden van victoriaanse droomhandelaren.
De algemene voorkeur voor Engelse landschappen werd weggeslagen door de rauwe emotionele intensiteit van Van Gogh, de semi-abstracte grootheid van Paul Cézanne en het primitieve sensualisme van Paul Gaugin. Het effect was buitengewoon en de critici reageerden grotendeels vijandig, noemden de werken ‘hysterisch geklieder’, ‘ontoelaatbare grofheden’ en ‘kinderlijke rotzooi’. Sommige van hun collega’s aan de overkant van het kanaal konden wat meer begrip opbrengen voor de energie die uit deze doeken sprak, zoals de Duitse criticus Julius Meier-Graefe. Hij schrijft in zijn baanbrekende studie ‘Entwickelungsgeschichte der modernen Kunst’:

‘Uw beschaving is uw ziekte, mijn barbarij is mijn genezingsproces. Het Oog van uw beschaving maakt ons bijna allemaal tot vrouwenhaters. De oude Eva, die u in mijn atelier schokte, zal u op een dag wellicht minder afschrikwekkend toeschijnen. […] Alleen de Eva die ik heb geschilderd kan naakt voor ons staan. De uwe zou in haar natuurlijke gedaante schaamteloos zijn en als ze mooi was alleen maar aanleiding geven tot pijn en ellende’.

De Engelse kunstwereld was tot dan toe grotendeels afgeschermd geweest van de nieuwe ontwikkelingen in de Europese kunst en liep feitelijk een generatie achter. Picasso, Klimt, fauvisten en futuristen waren onopgemerkt gebleven.
Virginia Woolf zag zich geconfronteerd met een samenleving die weigerde te accepteren, dat er met de dood van koningin Victoria een tijdperk ten einde was gelopen en dat er iets nieuws gebeurde, dat de mensen op een andere manier tegen de wereld waren gaan aankijken en anders waren gaan leven. Toen op 6 mei 1910 George V de troon besteeg nadat  Edward de Verleider in een hotel in Biarritz zijn laatste adem had uitgeblazen, markeerde deze datum voor Virginia een duidelijke scheiding tussen de oude edwardiaanse dagen en haar eigen dagen, die ze voortaan als ‘georgiaans’ zou betitelen. Waar de kokkin eerst in de kelder had moeten huizen, had ze nu genoeg zelfvertrouwen om uit eigen beweging de zitkamer te betreden en haar werkgever om advies te vragen over welke hoed te dragen – een vraag die ze stelt als onder gelijken, als iemand die naast haar baan en traditionele rol een eigen leven heeft, als iemand die er graag vrouwelijk uitziet, die graag de deur uitgaat – iemand die zich gerechtigd voelt dat allemaal van het leven te vragen en dat nog wel recht in het gezicht van haar sociale meerderen.
Woolf stond daarin niet alleen: Suffragettes vierden actie, mijnwerkers staakten en de Ieren eisten zelfbestuur. Velen zagen in deze ontwikkeling een ontaarding  die bestreden moest worden, anderen zagen die verandering als noodzakelijk met daarbij een nieuwe noodzakelijke manier van waarnemen (en dat de kunst op dit gegeven moest reageren).

Terwijl de Londense kunstwereld in 1910 nog moest bekomen van de schok met de Franse avant-garde uit de jaren ’80, was dit in Europa al weer een tijd van belangrijke nieuwe artistieke ontwikkelingen. In de muziek beleefde de romantiek haar goede nadagen na het overlijden van Tsjaikovski, Bruckner, Brahms, Verdi en Dvorak en het eerste decennium was een vruchtbare periode  in het werk van bekende late romantici: de melancholische klankenwereld van de Fin Jean Sibelus, de tragische heroïek van Edward Elgar of de composities van Max Bruch.

Ze werden allemaal overtroffen door de opera’s van Feruccio Puccini trio La Bohéme (1896), Tosca (1900) en ‘Madamme Butterfly’ (1904). De historische aandacht gaat meestal uit naar verandering, naar breuklijnen, baanbrekende werken en nieuwe ontwikkelingen, maar dat is geen reden voorbij te gaan aan kunst die groots is zonder radicaal te vernieuwen of school te maken.

Tegelijkertijd lagen de Europese boekhandels intussen vol sentimentele pulp, zelfhulpboeken en sciencefiction en voor meer onderscheidende lezers de decadente schrijvers van de 19de eeuw (Wilde, Baudelaire, Maeterlinck) en de recentere harde realistische fictie van Emile Zola, de Duitser Gerhart Hauptmann of George Bernard Shaw.
Dat is de achtergrond waartegen de artistieke revolutie die Woolf schreef, geplaats moet worden.
Het verbeelden en innoveren gaat makkelijke wanneer ideeën over en weer schieten zoals bij Getrude Stein die een netwerk van kunstenaars in Parijs organiseerde of in Duitsland de Münchense Schwabingkring of in Rusland de extatische praktijken in de Toren van Vjatseslav.

Die groepen verschilden wel van elkaar. In Wenen liepen geen kubisten rond, in Berlijn en München geen futuristen en in Sint Petersburg en Parijs werd geen twaalftoonsmuziek gecomponeerd. Er was een uitzondering die iedereen deelde: de eerder besproken eis van Marinetti, gepubliceerd in 1909 in de Figaro, en in het licht van Woolfs bewering belangrijk. Marinetti’s eis was:

‘de  complete vernieuwing van de menselijke zintuigen als gevolg van de grote wetenschappelijke ontdekkingen. De mensen die vandaag de dag gebruik maken van de telegraaf, telefoon, fonograaf, trein, fiets, motorfiets, of het landelijke dagblad (de synthese van een dag uit het leven van de wereld), realiseren zich niet dat de verschillende communicatie-, transport- en informatiemiddelen een verregaande invloed  hebben op de psyche’

De meesten beseften dat inderdaad niet maar er waren wel degelijk enkelen die de tekens aan de wand zagen.
In conservatieve kringen zagen ze een gevaar voor dergelijke ideeën voor de openbare zedelijkheid en de paus stelde dat priesters elke modernisme en bijbehorende waarden moesten afzweren. Kunsten werden een centraal slagveld in de eeuwenoude, maar nog altijd bittere strijd tussen behoudende en vooruitstrevende krachten.
De generatie die was geboren en opgeleid in de jaren ’80 en ’90 werd langzaam volwassen en ontwikkelde een eigen levensvisie, eigen verzet tegen haar vaders, gekeurd door een kindertijd die meer dan ooit in het teken had gestaan van een cultuur van beroepsbestuurders, gestandaardiseerd onderwijs en massaconsumptie. Hun zienswijze wkindertijdschriften hadden gelezen. Hun verbeelding was ervan doordrongen dat er een tijdperk ten einde was gelopen en een nieuwe – beurtelings veelbelovende en bedreigende – tijd voor de deur stond, die alleen nog zichtbaar was in flitsen en fragmenten.

Maar was de menselijke natuur veranderd? Kon die ooit veranderen? Dat waren de belangrijkste vragen waar de avantgardistische kunstenaars zich het hoofd over braken. Ze ontkenden niet dat er iets radicaal nieuws van start was gegaan maar ze maakten er een subtiel en krachtig punt van.
Nietzsche had zijn generatie voorgehouden dat het Christendom niets minder dan een pervers geloof was, dat vrije mensen tot slaven maakte onder het juk van de theologie en de zelfverloochening. Dit was het juk dat kunstenaars maar al te graag van zichzelf wilden afschudden, de knellende banden van een beschaving waarvan het gierende tempo niets anders te bieden had dan een technologische voortzetting onder het oude slavenbestaan. Daarbij hoorde een reis terug naar de diepste patronen, een reis naar het binnenste van de mensheid, een terugkeer naar de bronnen, een zoektocht naar het primitieve, naar rituelen en mythen.

Rituelen, mythen en maskers
Zelfs voor een kunstwereld die nog geschokt kon worden was de woede ongekend die ontstond door ballet van Igor Stravinsky (1882-1971)die al naam had gemaakt met De Vuurvogel en Petroesjka. Het was gemaakt in opdracht van Sergej Diaghilev (1872-1929), die zelf het Ballets Russische gezelschap had opgericht, gefinancierd door de Franse bankier Comte Greffulhe. En dat regelmatig door Europa toerde en liet overkomen naar Parijs.
Het eerste seizoen in 1909 was een succes, niet in de laatste plaats dankzij de briljante, vernieuwende de gedurfde choreografie van Michel Fokine.

Stravinsky had een idee: een ‘oud-Russisch lenteritueel, een offerdans rond een maagd die zichzelf dood danste als een heidens welkom aan het nieuwe seizoen, met ouden mannen en vrouwen in oude kostuums en groepen jongeren die in extatische bewegingen uitbarsten.

In 1912 kreeg de jonge Rus een eerste waarschuwing. Het Parijse publiek vond de muziek schandalig.
Diaghilev had daarna de balletdanser Nijinsky toestemming gegeven een eigen choreografie op de muziek van de Franse componist Claude Debussy (1862-1918) op te voeren, L’après midi dún faune, over een lome middag waarop een Griekse faun een geliefde nimf achternazit van wie hij niets meer dan een achtergelaten sluier te pakken weet te krijgen.
Het was niet het uitstekende acteerwerk waar het publiek zo op lette maar op het ‘laatste liefdevolle gebaar met de sluier’, waarbij Nijinksy zichzelf over de sluier vleide en in alle openheid, voor de ogen van het Parijse publiek, speelde dat hij masturbeerde. De schande! Al tijdens de voorstelling verlieten mensen de zaal en bijna alle recensies waren vernietigend. ‘Een bandeloze faun, van een gruwelijke erotische bestialiteit, met verbijsterende schaamteloze gebaren’. Een en ander had weinig aan de verbeelding overgelaten.

Strawinsky werkte ondertussen als een bezetene door. Hij rondde een hoogst ingewikkeld muziekstuk aan het einde van het jaar af, zijn ‘Sacre’. Hij mocht het dan zelf geweldige muziek vinden, niet iedereen deelde die mening Dirigent Pierre Monteux was meer dan sceptisch en die twijfel werd gedeeld door leden van zijn orkest. Toen was er de première. Het eerste stuk met sierlijke dansers voldeed geheel aan de verwachtingen maar toen de eerste noten van de Sacre klonken was het duidelijk dat er iets ongehoords stond te gebeuren. Kort daarop brak de hel los met boegeroep en gefluit. Mensen die naast elkaar zaten begonnen elkaar op het hoofd te slaan met de vuist, met wandelstokken en alles wat ze bij zich hadden en daarna richtte de woede zich tegen het orkest en de dansers die werden bekogeld, maar gewoon bleven doorspelen. De chaos werd compleet toen mensen in het publiek andersdenkenden te lijf gingen.

‘De Sacre du printemps’ was een revolutionair stuk, niet alleen qua orkestratie en instrumentgebruik, maar in zijn hele opzet. Elke traditionele structuur was losgelaten. Naast de vele negatieve geluiden waren er ook positieve. De jonge luisteraar Jean Cocteau stelde met oprecht enthousiasme vast dat hij zich door te stuk ‘ontworteld’ voelde. Hij schreef:
 
‘Schoonheid voel je in je buik. Genialiteit kan net zo min worden geanalyseerd als electriciteit. Mensen hebben het, of ze hebben het niet. Stravinsky heeft het […] Het Russische gezelschap heeft me geleerd dat je eerst levend moet verbranden voordat je herboren kunt worden.’

Voor de scherpe geest van Cocteau was de genialiteit die hem lostrok uit zijn hoogst burgerlijke identiteit een elektrisch fenomeen, een schok voor zijn zenuwstelsel die al het oude wegbrandde om uit de as een nieuwe cultuur te laten verrijzen.

Stravinsky’s fascinatie voor archaïsche rituelen werd gedeeld door andere kunstenaars, vooral in zijn geboorteland Rusland. Zo ook Vassili Kandinsky. Toen deze in 1889 besloot de rechtsgeleerdheid te laten voor wat ze was en zich voortaan te richten op de schikderkunst, werd de symbolische taal van de sjamanen van het Komivolk, die hij eerder tijdens zijn studie had leren kennen, de drijvende kracht achter zijn werk. Hij kwam uit bij symbolen met een universele zeggingskracht, meende hij. Ze hadden de kracht het collectieve geheugen aan te spreken en te herinneren aan de levenswijze vóór de komst van elektriciteit en de auto, vóór het bestaan van steden, van de beschaving zelf. Kandinsky had zich in Duitsland gevestigd en conservatieve critici reageerden overwegend vijandig op dit soort schilderwerken als ‘afzichtelijk bonte spelletjes van een stel kannibalen’ met de adem

‘van de meest duistere, zondige plekken in de grote stad en toont de ware aard van de kunstenaar die alleen in pathologische termen begrepen kan worden’

Elders was hetzelfde patroon waarneembaar. Londense critici dreven de spot met de postimpressionisten die Roger Fry hen toonde. En in 1905 oordeelde een Parijse criticus over Matisse:

‘Hij heeft een pot verf in het gezicht van het publiek gekwakt.’

Niemand ging echter zo hard en zo ver als Kazimir Severinovitsj Malevitsj (1878-1935), die alle artistieke stromingen van zijn tijd in zich opnam en uitkwam bij het strengste soort abstractie. Voor hem waren de wereld, de verbeeldingskracht en de beeldcultuur van de Russische boeren de toetsstenen voor authenticiteit en een uitweg uit de al te verfijnde beeldtaal van de vorige generatie kunstenaars.

Zijn techniek en stilistische ontwikkeling werd bijna letterlijk weerspiegeld door een schilder afkomstig uit de andere kant van Europa: de jonge Catalaan Pablo Picasso (1881-1973). Waar Malevitsj zijn inspiratie ontleende aan de Russische boerenkunst werd Picasso beïnvloed door Afrikaanse beelden. Hun ruwe gesneden vormen, onregelmatige symmetrie en krachtige simplificatie leken hen het enige antwoord op de overmatig verfijnde esthetica van de burgerlijke smaak. Picasso had geen enkele boodschap aan wat de Afrikaanse beelden in hun eigen cultuur betekenden en symboliseerden en zette ze in voor zijn eigen doeleinden.

In de maskers herkende hij de onveranderde structuur van de menselijke conditie onder wat persoonlijk leek; een individu teruggebracht tot een teken, een vorm ontdaan van elke uniciteit, een nieuwe en diep sceptische visie die hij voor het eerst en volledig laat zien in zijn ‘Les Demoiselles d’Avignon’, dat spreekt met een verontrustende directheid en een bordeel voorstelt waarbij prostituees zich aanbieden naar een klant.
Zowel Picasso als zijn vriend en collega Georges Braque (1882-1963) zag in de techniek van het overvloeien van golvende vormen in schijnbaar archaïsche elementen een krachtig middel zich de werkelijkheid eigen te maken en het leven in de metropool Parijs tot uitdrukking te brengen. Picasso kon het moderne leven tonen door er met ‘oude ogen’ naar te kijken.

Picasso en  Braque gingen verder waar Cézanne was opgehouden. Hun ‘kubistische’ schilderijen pasten nu hetzelfde principe toe op moderne, seculiere voorwerpen. Door ze een gezicht of lichaam vanuit verschillende hoeken tegelijk te tonen, vernietigden ze de formele samenhang van de figuur en elk besef van een specifieke beweging of plaats. Maar door dat te doen, hoopten ze de kern ervan vast te leggen. Vanuit meer kanten waarnemen biedt de mogelijkheid om ‘iets diepers’ te kunnen zien.

Tegelijkertijd bracht de taal van het kubisme een andere boodschap over: in de stad waren mensen samengestelde, versplinterde en weer bijeengeraapte figuren, geen volgroeide entiteiten, maar bijna willekeurige samenraapsels van losse elementen en uiteenlopende gezichtspunten. Braque was daarbij, in tegenstelling tot de heetgeblakerde Picasso, meer de intellectueel. Braque schilderde graag schijnbaar echte stukken hout (hij was de zoon van ene huisschilder en meubelrestaurateur), eerder als een open vraag dan met de bedoeling het oog te bedriegen. Verder was hij gefascineerd door violen, niet alleen vanwege hun ronde klankkast, maar ook omdat deze was ontworpen om te worden gehoord en niet te worden gezien. Het stelde de kunstenaar voor de uitdaging van het vertalen van geluid in beeld. In zijn Homme au violon (1912) reflecteert Braque op deze gedachten.

Deze fragmentatie van identiteiten werd verder versterkt door eigentijdse invloeden zoals de cinema. Met het oprukken van snelle montages en speciale effecten in de film, veranderde de manier waarop mensen tegen verhalen aankeken. Schrijvers en schilders gingen die springerige perspectiefwisselingen uit de film imiteren. Het zelf, stelde Ernst Mach al, is niets meer dan een gestage stroom indrukken en ervaringen.

De Franse schilder Marcel Duchamp (1887-1968) ging nog een stap verder met de menselijke ervaring op zijn baanbrekende ‘Nu descandant u escalier, no. 2’ (Naakt dat een trap afloopt no 2., 1912). Het doek van Duchamp, dat vrouwelijk naakt uiteen laat waaieren in vele facetten, laat zien dat trouw aan de empirische waarneming niet alleen verandert wat er te zien is, maar ook hoe dat vertaald kan worden in gevoelens en ervaringen. Het werk stelt de kijker voor de vraag of het mogelijk is om verliefd te worden op een reeks bewegende vormen en hoe momenten tezamen een ervaring of een persoonlijkheid vormen. Fragmentatie, opwinding, de wisselvalligheid van mode en de dwingende eisen van industriële ontwikkeling gaat daarin hand in hand. Ondanks de stijgende levensverwachting en toenemende keuzevrijheid, had het leven nooit vluchtiger of kwetsbaarder aangevoeld. Voor de vele mensen die deze kwetsbaarheid ervoeren, die een fatsoenlijk bestaan wilden leiden, deed het verleden opeens veel denken aan een beloofd land van stabiliteit en houvast.

De schilder Henri Matisse (1869-1954) was er niet op gebrand de moderniteit onder de loep te nemen of de menselijke vorm uiteen te rafelen en opnieuw op te bouwen, maar ook zijn paradijs, de naakte figuren op zijn ‘Bonheur de vivre’ ademde een verbeeld samengaan van de de sensualiteit van de Griekse goden en e eenvoudige genoegens van het leven in prehistorische tijden.

Over de grenzen
Net als vele andere kunstenaars zag Matisse schoonheid en geluk in de oertijd van de mensheid, een terugkeer naar de wortels, de tijd vóór de opkomst van de beschaving. De beschaving en moderniteit stonden voor snelheid en neurasthenie, voor onzekere identiteiten, zwakke geesten en gezonde lichamen. Matisse droomde erover, andere kunstenaars poogden dat paradijs daadwerkelijk te vinden in kunstenaarskolonies, alternatieve leefgemeenschappen en op buitenlandse reizen waar ze culturen konden bestuderen die nog onbezoedeld waren door Europese invloeden en waar ze misschien de ketenen van de burgerlijke moraal konden afwerpen.

Veel kunstenaars volgden de lokroep van een ‘natuurlijker’ leven in het buitenland, deels in de voetstappen van de pioniers van de voorgaande generatie. Paul Gauguin, een van de sterren van de tentoonstelling van de postimpressionisten in London in 1910, had de Europese kunstliefhebbers de genoegens van het leven aan de stille oceaan getoond. Veel andere bemiddelde mannen kozen voor Noord-Afrika of Zuid-Italië om toe te geven aan hun verboden verlangens. Ze werden niet alleen aangetrokken door een andere houding tegenover seks – homoseksueel of anderszins – in andere culturen tegenover sensualiteit en emoties.  Zoals de Franse schrijver André Gilde het noteert in zijn autobiografische boek ‘Si le gain ne meurt’ (Als de graankorrel niet sterft, 1926):

‘Uit naam van welke God, uit naam van welk ideaal kunt u mij verbieden om volgens mijn natuurlijke aard te leven? En waar zou die aard me heenvoeren wanneer ik hem gewoon zou volgen? Tot op dat moment had ik de Christelijke moraal aanvaard. […] De inspanningen die ik me bij de onderwerping aan die moraal had moeten getroosten, hadden me eigenlijk niet meer opgeleverd dan een grondige verwarring van mijn hele leven.’

Weer anderen gingen naar de eenvoud van het eigen Oosteuropese platteland. Op zoek naar authenticiteit. Daar kwam, via de componisten, Bartók (1881-1945) en Zoltán Kodálsky (1882-1967), een nieuwe muzikale esthetica uit voort: muziek met een scherp randje, die net zo vreemd klonk als de klanken van Stravinsky.
Aan die zoektochten kleefden natuurlijk ook politieke motieven. De politieke inzet van de nationale wederopstanding werd groter, vooral wanneer die gericht was op het herstel van de band met een prehistorisch verleden.

De spanning tussen vervreemding van het stadleven en de nostalgie naar een geïdealiseerd, eenvoudiger verleden deed zich het sterkst voelen onder de geassimileerde joden, die klem zaten tussen de westerse wereld, waarin ze hun uiterste best deden uit te blinken en geaccepteerd te worden, en de schijnbaar tijdloze levenswijze van de ‘sjtetl’, zoals hun oudere familieleden die nog hadden gekend. Het is veelzeggend dat veel joodse kunstenaars en intellectuelen uit die tijd de verhoogde gevoeligheid van de buitenstaander hadden en zich allerlei vragen stelden op het vlak van gebruiken, sociale klasse en oorsprong. Met uitzondering van mensen als Marc Chagall en Martin Buber, deden ze dat zelden onder verwijzing naar het joodse verleden.

De god van de extase
Freud zou later wel over Mozes schrijven maar hij verbond dat aan Griekse mythologische archetypen. Hij was een van de vele intellectuelen die probeerden vers water te putten uit de diepe bronnen van het oude Griekenland, voorchristelijke bestaansmythen. Idem Nietzsche die hoogleraar klassieke talen was geweest en erop hamerde dat het extatische, vaak verwoestende dionysische element meer waardering moest krijgen als tegenwicht voor de kille benadering van Apollo en Athene.

En de Oostenrijkse schrijver Hugo von Hofmannsthal was een van de mensen die zich tot de oude Grieken wendden en hen naar hun eigen evenbeeld herschiepen. Zoals hij voor een toneelstuk voor de Duitse steractrice Getrud Eysoldt terugkeerde naar Sofocles’ tragedie Elektra. Hofmannsthal had  aan de oude mythe een soort vrouw ontleend: gevaarlijk, krachtig en verwoestend gepassioneerd – alles wat vrouwen niet geacht werden te zijn. Het schandalige school in de woede en de lust: de vrouw als zelfbewust handelende in plaats van lijdzaam ondergaande figuur, een vrouw van sterke, ontembare passie. Dit had een ongelooflijke, elektrificerende uitwerking op het publiek. Hofmannsthal staat erop dat het oude Griekenland niet de smetteloze utopie was waar de 19de eeuw zo aan hing, maar een veel duisterder oord, zoals hij duidelijk maakte in zijn toneelaanwijzingen.

 Het verpletterende effect van het stuk werd versterkt toen de componist Richard Strauss (1864—1949) Hofmannsthal vroeg de tekst te bewerken tot een opera. Toen die in 1909 in Dresden in première ging, leidde dat tot een enorm schandaal. De critici waren woedend over de roekeloosheid van de kunstenaars de pervertering en vervorming van de verheven beelden van deze vrouwen door deze ‘moderniserende’ bewerkers. Het was de ultieme angst van de man dat hij aan de kant werd gezet, overbodig was geworden.

Het mythische monster dat de ordelijke verschijning van de beschaafde mens bedreigde, werd vaker in de kunst als thema gebruikt. Maar de nieuwe generatie wilde niet alleen het hele lichaam tonen, maar ook de duistere uithoeken van de menselijke geest.

Niemand ging verder in deze herinterpretatie van de Griekse mythologie dan Gustav Klimt, wiens Griekse godinnen een gevaarlijke erotische lading uitstraalden. ‘Alle kunst is erotisch’, verkondigde hij en zijn drieluik voor de aula van de universiteit van Wenen had tot woedende reacties geleid. Het ging lijnrecht in tegen alles wat een openbare instelling geacht werd te vertegenwoordigen. Bij zijn poging het primitieve in het moderne te tonen, schrok Klimts schaamteloze blik – van sater en filosoof tegelijk – nergens voor terug. In zijn kunst wordt de toeschouwer tot medeplichtige van de schaamteloze kunstenaar, zoals in zijn portret van de negenjarige Mäda Primavesi (1912) die veel ouder en uitdagender wordt neergezet. De sluier van de conventionele moraal is weinig meer dan een extra zintuiglijke prikkeling voor diegenen die hebben geleerd hem te doorzien, om zacht, naakt vlees te ontwaren onder het wit gesteven fatsoen.

Maar of in en rond december 1910 de menselijke natuur nu echt veranderde? Een groot deel van de Europese avant-gardisten antwoordde met een resoluut ‘nee’! De menselijke natuur is niet veranderd en zal ook niet veranderen. Ze was alleen tijdelijk op een dwaalspoor beland door het christendom en 2000 ontkenning en verzet tegen Eros en alles wat authentiek en onbeheerst is aan de menselijke geest. De nieuwe generatie kunstenaars probeerde die onveranderlijke kern terug te veroveren.

Een kern die in de verdrukking was geraakt door de leer van kerkvaders en hun legitieme, zij het seculiere opvolger van de burgerij, zoals Max Weber (1864-1920) op briljante wijze duidelijk maakte. Een burgerij van hardwerkende, deskundige mensen, maar voortdurend gekweld door seksuele angsten en ‘neurasthenische’ perioden, die bij Weber zijn productieve capaciteiten zodanig hinderden maakten dat hij zich gedwongen zag een briljante universitaire carrière op te geven. En dat gold vooral bij de Protestanten (lees: de Protestantse ethiek). Succes in zaken werd gezien als een bewijs van goddelijke genade.

Tegelijkertijd werd het toegeven aan menselijke zwakheden en zwelgen in weelde en luxe afgekeurd als onmatigheid en decadentie. Hun kapitaal moest worden geïnvesteerd en blijven groeien. Arbeiders konden worden uitgebuit, want het feit dat zij in ellendige omstandigheden verkeerden, wees er sterk op dat de goddelijke genade hen toch niet deelachtig was. Het idee wees ook op ascese, op onderdrukking van emoties in naam van een hoger doel. Het is eenvoudig in te zien hoe Freuds analyse voortborduurt op die van Weber’s onderdrukking van natuurlijke driften. Redding, zo leerde de psychoanalyse, lag in het zich bewust worden van deze ontkende impulsen en die een plek geven in het grotere geestelijke geheel. Dit was  ook een terugkeer naar de bron, naar het beeld van de mensheid van voor de onderdrukking, van de mens voor de zondeval.

Terug naar Virginia Woolfs beeld van de kokkin. Voor Woolf was het menselijke karakter gewoonweg veranderd, omdat het begon terug te keren naar een natuurlijkere, oudere vorm van expressie.
Rauwe, dissonante klanken, extreme passies, ruw gemodelleerde figuren en starre maskers waren nodig om het pantser van de burgerlijke persoonlijkheid en zijn door geboden en verboden ingesnoerde instincten bloot te leggen en te doorboren. De menselijke aard zou daardoor niet zozeer veranderen als wel worden bevrijd, wat een maatschappelijke revolutie zou betekenen.

1911: Volkspaleizen

‘Hier komt de Nieuwe Mens, zichzelf demoraliserend met een half-penny-krantje.’
– George Bernard Shaw –

‘De werkelijkheid verbleekt bij de dromen van een koortsachtige verbeelding.’
– Emile Durkheim –

De zoektocht van archaïsche authenticiteit in de kunst was de obsessie van een paar briljante enkelingen. Intussen betraden miljoenen mensen een tijdperk van ongekend gemak en opwinding, van dingen die voorheen onbereikbaar voor hen waren geweest. Enkele intellectuelen mochten dan dromen over een herbronning van de cultuur in oeroude wortels, de meeste van hun tijdgenoten waren juist op zoek maar een manier om juist te kunnen deelnemen aan de kapitalistische samenleving: genoeg te eten, een beter dak boven het hoofd, een fatsoenlijke baan, een goed inkomen, een pak, een auto en nieuwe soorten vermaak. En vermaak kregen ze, nergens toegankelijker dan in de snel opkomende filmtheaters, uiteenlopend van omgebouwde cafés tot ware paleizen, zoals bijv. de omgebouwde paardenrenbaan in Parijs, waarvan de opwinding bij de opening werd vastgelegd door de schilder Louis Abel-Truchet op zijn ‘De glans van goedkope dromen: de Gaumont Palace bioscoop’.

León Gaumont: een van de grootste spelers in de Franse cinema 
León Gaumont was samen met zijn concurrenten, de gebroeders Pathé de grootste speler in de Franse cinema. De voornaamste attractie was beweging, maar daar was het nieuwe snel vanaf. Het publiek vroeg om films met een verhaal, spannendere films.

De laatste film van de avond 
De vroegere stomme films komen ons tegenwoordig nogal vreemd voor met hun theatrale acteerwerk en snelle pasjes. Maar toch was die versnelde manische sfeer van de eerste films datgene dat mensen omstreeks 1910 te zien kregen. Dat versnelde lopen kwam omdat bioscoopeigenaren de films sneller afspeelden om zo veel mogelijk bezoekers binnen te kunnen halen. In veel bioscopen was de laatste film bericht om zijn extra houterige karakter door de inmiddels verveelde medewerker die de film draaide (handmatig) om zo snel mogelijk naar huis te kunnen.

Pathé-Frères: een van de grootste concurrenten van Gaumont 
De opkomst van Pathé-Frères, de grootste van de twee concurrenten van Gaumont, is exemplarisch voor de beginjaren. Ze hadden eerst Edisons fonograaf besteld en vervolgens zijn kinetoscoop gekopieerd, en de listige broers verkochten er daarvan in 1905 200 camera’s en projectors per maand plus 12000 meter film per dag, in 1906 40.000. Daarnaast waren ze bezig met het oprichten van een wereldwijd distributienetwerk voor hun films. Van elke Pathé film werden in 1908 alleen al 200 kopieën naar de VS verscheept.

Nickelodeons In die VS waren ‘nickelodeons’ (goedkope buurtbioscopen, 199 stoelen, 12-18 voorstellingen per dag, 7 dagen in de week) intussen uitgegroeid tot een populair verschijnsel, een anarchistische, harde industrie die bijna van de ene op de andere dag was opgekomen. In Europa waren deze kleine geïmproviseerde bioscopen alweer aan het uitsterven. Er verrezen grote en groots ingerichte volkspaleizen, een toegangspoort tot de wereld van glamour en verlangen, met helden in penibele situaties en sterren in de sociale stratosfeer.

Sterren
Een van de eerste sterren die tot de verbeelding sprak op het witte doek was Max Linder (1883-1925), het archetype van de Franse snaakse schelm, wiens avonturen over de gehele wereld vol verwachting tegemoet werden gezien. De vrolijke persoon in de film deed zijn uiterste best om te slagen in het leven, maar werd omringd door chaos. Een nieuw soort ster was geboren.

Sarah Bernhardt
Wie in de 19dde eeuw een glim wilde opvangen van de legendarische Sarah Bernhardt (1844-1923), ‘La divine’, moest een kaartje kopen voor een duur theater. Wie haar na de eeuwwisseling wilde zien hoefde alleen maar te wachten tot een nieuwe film van haar uitkwam. Haar roem bood haar fans alles wat ze wilden en og niet eerder was een ster zó zichtbaar geweest als Bernhardt, wiens persoonlijke leven, nukken en grillen samen met andere verrukkelijke ingrediënten van haar mythologie, haar tengere figuur, vorstelijke levensstijl en talloze affaires, breed werden uitgemeten. Mannen in affaires die allemaal een bijrol speelden in de legende van de grote ‘tragédienne’. , de grote ambassadeur van Frankrijk, de belichaming van de Franse kunst, van de acteerkunst, van de schandaligste en grootste soort vrouwelijkheid.
George Bernard Shaw was minder over haar te spreken en schreef: ‘Als theatercriticus kon ik nooit eerlijk zijn over Sarah B., omdat ze zo op mijn tante Georgine leek.’ Maar de meeste journalisten liepen weg met haar.

Afbeeldingsresultaat voor Sarah Bernhardt
Foto: Sarah Bernhardt, de kunst van het verleiden

Een nieuwe cultuur, en voorbij de unieke ervaring
Roem op het niveau van Linder en Bernhardt was het symptoom van een nieuwe cultuur die in hoog tempo de publieke sfeer en de aard van de persoonlijke ervaring aan het veranderen was. Tot aan de komst van de massamedia (film, krant, grammofoon etc.) was elke ervaring uniek geweest. Voor een acteur of orkest was de ene dag de andere niet. De nieuwe media veranderde de houding van mensen ten opzichte van hun ervaring. Op grammofoonplaten klonken sterren elke keer hetzelfde. Het was niet langer noodzakelijk naar een operagebouw te gaan met alle sociale bagage die daarvoor nodig was van dien. Thuis kon ook.

Tijd tot stilstand
Zelfs de tijd kon tot stilstand worden gebracht in momentopnames via de eenvoudige Brownie camera van George Eastman in 1900 en enkele jaren later Kodak. De golf van dergelijke makkelijke camera’s veranderde alles en iedereen kon nu worden gefotografeerd. Persfoto’s verschenen in kranten met soms een oplage van een miljoen. Foto’s maakte de wereld tot een kleiner, sneller oord en toonden tegelijkertijd de betovering van een moment dat in volle vaart was neergezet.

Nieuwe ontwikkelingen, een bedreiging? Uiteraard beklaagde sommigen dat en het zagen als een bedreiging. De Franse priester abbé Mugnier verzuchtte in zijn dagboek:

‘Men is tegenwoordig niet langer thuis bij zichzelf. En het wordt almaar erger.’

En Louis Haugmard analyseerde het effect van film op toeschouwers en kwam tot een opmerkelijk vooruitziende conclusie:

‘Het medium film zal de verrukte toeschouwers leren niet langer zelfstandig na te denken. […] En zo komen we steeds dichter in de buurt van die onheilspellende dagen dat alleen nog de schijn en illusie zullen regeren.’

De leden van de maatschappelijke elite konden razen en tieren wat ze wilden, maar de overgrote meerderheid van de mensen omarmde maar al te graag de democratisering en mondialisering van de manieren waarop ze zich vermaakte en informeerde, van hoe ze dacht en wat ze mooi vond.

Avant-garde: beperkt publiek
De avant-gardistische kunstenaars maar door een paar duizend mensen wereldwijd werden gehoord en, als een groter publiek er al iets van zag, werd die kunst niet begrepen. De overgrote meerderheid van mensen in het Westen, degenen die het zich konden veroorloven hun eigenkeuzes te maken, leefde in een omgeving die was bedekt met de mantel der geschiedenis, dat wat de gemoedelijke sfeer van vervlogen tijden uitademde. Zo werd bij meubilair vaak teruggegrepen op oude stijlen en de Europese middenklasse bezag het werk van moderne ontwerpers als Charles Rennie Mackintosh (Glasgow) en Adolf Loos (Wenen), met argwaan, waarbij ontwerpers ook nog eens dingen vorrmgaven die massaal moesten worden geproduceerd.

Adolf Loos: hekel aan de Weense cultuur van façades  
Loos had een uitgesproken heken aan de Weense cultuur van façades en het ophouden van de schijn, zowel op emotioneel vlak als de architectuur en verklaarde elke versiering tot misdaad. De angst voor het boze oog maakte plaats voor functionaliteit, mechanisering, productieprocessen en –kosten: een andere, industriële wereld. Maar ook al produceerde bijvoorbeeld de fabriek van de gebroeders Thonet alleen al in 1912 meer dn twee miljoen meubels, vooral stoelen, toch drongen dde zuivere lijnen van Thonet, ondanks hun fraaie vormen en comfort maar mondjesmaat door in de huiskamer van de gewone man. Veel mensen bleven de voorkeur geven aan de deftige aanblik van historische citaten.

Volkspaleizen: het warenhuis ale nieuwe formule 
Maar de spullen die goedkoop werden geproduceerd, hadden afnemers nodig en dat leidde tot een nieuwe formule: het warenhuis. De ‘grande magasins’, verkoopkanonnen, waren niet zo maar winkels, het waren complete winkelervaringen die pretendeerden alles te bieden wat een consument zich maar kon wensen met grote verzendlijsten voor hun catalogussen. In 1905 introduceerde Harrods een telefonische besteldienst die 24 uur per dag bereikbaar was en Muir & Mirrielees in Moskou verzond zijn waren door het hele Russische rijk.

Warenhuis Dufayel, eerste warenhuis met aanbetaling
Het warenhuis Dufayel was anders dan de andere warenhuizen: klanten hoefden alleen een aanbetaling te doen van twintig procent van de totale aankoopsom. De rest van het bedrag konden ze dan voldoen in wekelijkse termijnen tegen een betaling van achttien procent. Omstreeks 1900 had de firma drie miljoen klanten in de boeken staan en drieduizend administrateurs in dienst om het systeem draaiende te houden. De winkels sloten aan bij de smaak van rijken en verkochten producten die de schijn wekten van welvaart en succes.

Georges d’Avenel: hoezo verloedering?
De historicus Georges d’Avenel (1855-1939) maakte het tot zijn levenswerk dit fascinerende verschijnsel en zijn sociale implicaties te bestuderen. De zelfbenoemde estheten, die de verloedering betreurden, zagen het verkeerd, vond hij:

‘Eke keer dat de industrie haar bereik vergroot, wordt het leven van een groot aantal individuen verrijkt; ze maakt het mogelijk dat de bleke, denkbeeldige maar zoete schijn van weelde zelfs de mensen met de meest bescheiden middelen bereikt. Die vulgarisatie is het werk van onze eeuw: ze waarderen dat enorm.’

De Sears-catalogus: meest gelzen boek in Amerika (samen met de bijbel) 
Ook al kende deze schijn van welvaart en individualiteit geen sprankje individueel genie, toch stond dat nieuwe, in massa geproduceerde geluk, voor vooruitgang. En postorderbedrijven met hun catalogi maakten het zelfs de meest afgelegen wonende boerenfamilies mogelijk deel te hebben aan de zegeningen van de consumptie-industrie. Samen met de bijbel was de Sears-catalogus het meest gelezen en verspreide boek in Amerika. De laatste werd zelfs gebruikt voor reken- (prijzen) en taalonderwijs (spellen productnamen).

Massaproductie, cijfers en ontmenselijking
Maar deze nieuwe consumentenwereld (met zijn statistieken en waarschijnlijkheidsberekeningen) standaardiseerde niet alleen de productie, maar ook de consumenten. In deze moderne wereld waren mannen en vrouwen in de eerste plaats cijfers en pas in de tweede plaats individuen. Ontmenselijking als gevolg van de gemechaniseerde productie zou een van de hoofthema’s van de 20ste eeuw aan worden. Lees bijv. Upton Sinclair’s ‘de jungle’ uit 1906 die het harde leven beschrijft van recente immigranten in de vleesindustrie van Chicago. Of de film ‘La charcuterie mécanique’ uit 1895 van Louis Lumière. Deze laat het proces van het slachten van varkens tot worsten omgedraaid zien en de steeds ingewikkeldere verhouding tussen individu en massaproductie.

Tegen de ‘americanisering’
Het gemechaniseerde gemak en het leven van het individu leken min of meer tegenover elkaar te staan en hele horden keerden zich tegen de ‘amerikanisering’, de vulgariteit en de neergang van de goede smaak. Andere mensen keken naar onderliggende problemen zoals het streven naar effectbejag (bijv. zoveel mogelijk kaatjes verkopen voor een film) en maximale amusementswaarde.

Maurice Talmeyr: een commercieel fantasiebeeld
De werkelijkheid maakte daarbij plaats voor een commercieel fantasiebeeld, zoals Maurice Talmeyr (1850-1933) schreef. Zoals bij een koloniale tentoonstelling waar hij alleen maar ‘leegte, zotternij, groteske vervormingen en feitelijke onwaarheden’ zag.

Vermaakt worden en leven als de gegoede burgerij
Voor Talmeyr stond de wereld van de massaconsumptie per definitie gelijk aan een wereld van economisch gemotiveerde leugens en zou het ook bizar zijn iets anders te verwachten. De meeste mensen wilden vermaakt worden en hun dagelijkse zorgen even van zich afzetten – en ze wilden reizen. De industriële samenleving bood hen daartoe steeds meer gelegenheid, want naast doorbetaalde vakantiedagen ontstonden er ook steeds meer en goedkopere spoorverbindingen. De gegoede burgerij was al eeuwenlang de stad ontvlucht om aan de zomerse hitte en de dreiging van besmettelijke ziekten te ontkomen. Nu keerden honderdduizenden mensen enkele dagen of wekenlang de drukte van de stad en hun krappe woning de rug toe. Overal in Europa kwam de reiskoorts op maar nergens zo opvallend als een Groot-Brittannië met zijn wijdvertakte spoornet en vele kuststeden. Hoe aangenaam die reisjes ook waren, de invasie van grote volksmassa’s werd door sommige mensen ook wel gezien als een aantasting van de goede manieren. Maar ze was onlosmakelijk verbonden met de andere ontwikkelingen van die tijd, zoals George d’Avenel opmerkte:

‘…. maar de glorie van de Vooruitgang is juist dat ze deze opeenhoping van mensen mogelijk heeft gemaakt, door iedereen in staat te stellen naar het Bois de Boulogne te komen, terwijl dat vroeger te ver weg lag.’

De wereld als geheel leek dichterbij te komen en de consumptiemaatschappij met zijn gedrang, snelheid en drukte van de stad, industrieel geproduceerde gebruiksgoederen en aanverwant vermaak van ‘brood en bioscopen’, was een van de sleutels tot het tijdperk van de massa.

Andere identiteitsconstructies worden belangrijker
Waar sinds het begin van de beschaving zich traag ontwikkelende traditionele structuren – streek van herkomst, geloofsovertuiging, gilden en standen – bepalend waren geweest voor iemands identiteit, werden nu andere constructies belangrijk, daarbij geholpen door de verstedelijking en de massamedia. In zijn nieuwe leven zou iemand, die bijv. van het platteland naar de stad ging, een identiteit kunnen vormen op basis van zelfgemaakte keuzen en dwingende keuzen van religie of andere traditionele vormen overstijgen.

De industrie als motor achter nieuwe keuzen
De motor achter deze keuzen, de industrie met haar in massa geproduceerde goederen, had in het dagelijkse leven van de mensen even subtiel als krachtig een plek weten op te eisen. Velen konden zich nu een zekere mate van luxe veroorloven en in catalogi en warenhuizen een persoonlijke keuze maken. Alleen al door hun dagelijkse leven te leiden, traden ze toe tot een volledig gemondialiseerde economie, als de laatste schakel in de keten: ze lazen daarbij dezelfde kranten, aten hetzelfde vlees en dronken dezelfde melk.

Nieuwe stammen
Maar het wereldbeeld, hoop, binding en verlangens van mensen waren in een generatie veranderd. Politieke ideologieën verspreidden zich via grote partijcongressen en kranten, tallozen werden lid van een vakbond, vrouwenorganisaties kwamen op en conservatieve partijen. Jongeren sloten zich aan bij sportclubs en verenigingen, als de Duitse ‘Wandervögel’ en veroverden de wereld in losse clubjes die hun eigen plan trokken. De jeugdcultuur was in opkomst, een eigen ‘coole’ wereld met eigen kleding en gewoonten. Maar vooralsnog werd aan de jeugd niet of nauwelijks waarde gehecht en de industrie liet hen links liggen. Zoals Stefan Zweig schreef:

‘Iedereen die vooruit wilde in zijn loopbaan, moest zich op allerlei manieren proberen ouder voor te doen. Kranten adverteerden met middelen om de baardgroei te versnellen, jonge artsen van 24 of 25 droegen imposante baarden en zetten, ook al hadden hun ogen dat helemaal niet nodig, een gouden bril op, alleen om bij hun patiënten de indruk van ervaring op te wekken. Je schafte je een lange zwarte mantel aan en streefde naar een bedaarde gang en zo mogelijk een klein ‘embonpoint’ (corpulentie), om deze nastrevenswaardige volwassenheid te laten zien, en wie eerzuchtig was deed zijn best althans uiterlijk afstand te nemen van de in geur van onsoliditeit (geen stevigheid, degelijkheid) staande jeugdperiode.’

Nieuwe stammen – > nieuwe identiteiten – > nieuwe rituelen
De nieuwe stammen hadden nieuwe rituelen nodig, nieuwe manieren van samenleven en openlijke manifestaties van cohesie en macht zoals de communistische 1 mei vieringen of…… voetbalwedstrijden. Alleen al in Groot-Brittannië stonden erin 1910 12000 voetbalclubs en 300.000 spelers geregistreerd bij de Football Association. Eeen FA-finale trok 100.000 toeschouwers maar ook andere strijdperken, zoals Wimbledon of cricketwedstrijden trokken grote menigten. Rond de eeuwwisseling waren er in Londen 25 kranten geheel gewijd aan sport. De nieuwe stammen waren een belangrijk kenmerk van de nieuwe sociale orde. Overal kwamen nieuwe identiteiten op, waarbij de meeste mensen ergens belandden tussen hun traditionele gemeenschap (gebaseerd op geloofsovertuigingen, streek van herkomst en lokale gebruiken) en de nieuwe – deels gekozen, deels opgelegde – moderne stedelijke gemeenschap in.

Vooral voor vrouwen nieuwe keus
Vooral vrouwen bood de massasamenleving veel keus met fatsoenlijke, goedkope en vaak gemakkelijker zittende kleding. Ze konden zich nu manifesteren als de gelijke van de manen hun onafhankelijkheid tonen en vieren door aan sport te doen. Fietsende vrouwen in wijde broeken, voor velen nog altijd een schandalig verschijnsel, waren een van de iconische motieven van de pers.

Dominantie van seks in reclames van die tijd
Maar wie de advertentiepagina’s bekijkt in Franse, Oostenrijkse en Duitse kranten voor mannelijke lezers staat verbaasd over de dominantie van seks. Condooms, ‘interessante foto’s, erotische literatuur, middelen tegen impotentie, tonica voor haar- en baardgroei, pillen en elektrische gordels ter verhoging van de viriliteit, seks en de cultus van mannelijke kracht waren op straat veel zichtbaarder dan ze een decennium eerder waren geweest. Dergelijke advertenties waren minder gangbaar in Groot-Brittannië waar zaken wettelijk sneller werden gezien als onzedelijk.

Consumptiegemeenschappen
De nieuwe consumptiegemeenschappen, de nieuwe stammen waren zowel gebaseerd op angsten als op dromen. De kern van de angsten lag daarin dat de onbegrensde mogelijkheden, die het hart van deze nieuwe gemeenschap van zelfgekozen stammen vormden, de plek innamen van de vroegere – wellicht ongeliefde, maar ook duidelijke –identiteit.

Ideologieën kunnen worden gekozen

Ideologieën konden worden uitgekozen zoals mensen een nieuwe woninginrichting uitkozen. Maar dat leidde tot morele onzekerheid. Geconfronteerd met meer keuzemogelijkheden dan ooit, en blootgesteld aan een kakofonie van beloften en uitdagingen, kregen mensen het gevoel dat ze niet langer een persoon uit één stuk waren, dat er niet langer één perspectief bestond van waaruit zij de wereld – of de wereld hen – kon beschrijven. Talloze leden van de sociale klasse met de meeste keuzevrijheid, de burgerij, konden e last niet aan, leden aan zenuwzwakte, werden neurasthenisch. Er lag een subtiele paradox onder: waar de massaproductie niet alleen het lidmaatschap van een (andere) stam mogelijk maakte, maar ook persoonlijke, individuele keuzen onderstreepte als uitingen van persoonlijke voorkeuren en smaak, bekeek de industrie mensen juist niet als individuen, maar als typen, gemiddelden. Marketing en reclame moesten de kloof dichten. Ze koppelden volmaakt anonieme producten aan gezichten en gaven de spullen een persoonlijk voorkomen, wat huiselijke warmte mee.

George Simmel: gefragmenteerd leven
Een van de scherpste waarnemers van verwoesting, transformatie en constructie was George Simmel (1858-1918), een financieel Duits-joodse wetenschapper die geen professor mocht worden omdat hij bij zijn ‘Habilitation’ een oudere Duitse professor had tegengesproken. Hij bracht vervolgens zijn werkzame leven door aan de rand van de gevestigde academische wereld en publiceerde een reeks boeken en artikelen die hem internationale erkenning opleverde. In zijn ‘Fragmentcharakter des Lebens’ (1916) schreef hij:

‘Voor de karakterisering van het leven als gefragmenteerd is veel te zeggen. […] vaak wordt het individuele leven als gefragmenteerd ervaren, alsof het op een verborgen niveau of voor een goddelijk oog een volmaakt geheel zou zijn […] waarvan talloze delen afbrokkelen, zodra het in onze empirische werkelijkheid overgaat.’

In de moderne samenleving was er geen intellectueel die zich aan dit gevoel van afbrokkeling, het uiteenvallen in fragmenten, kon onttrekken. Ondanks de stijgende levensverwachting en de grotere keuzevrijheid hadden veel mensen het gevoel dat hun leven vergankelijker en kwetsbaarder waren dan ooit tevoren. Velen die zich niet tegen de nieuwe eisen opgewassen voelden, blikten terug naar de schijnbare stabiliteit van het verleden als was het een beloofd land.

Kunsternaars reageerden anders
Kunstenaars, zo liet het vorige hoofdstuk zien, reageerden daar anders op, maar er bestaan ook parallellen tussen de avant-gardistische kunst en de populaire cultuur uit die tijd, getuige de veel nieuwe vlot vertelede zwart verhalen in de ‘nickelodeons’ en de opkomende stripfiguren als vertel en kunstvorm. Voor 1914 drongen die stripfiguren nog niet echt door tot Europa, die vaak reflecties boden op het eigen hectische leven. Door de groei van het nieuwe leken oude spullen opeens waardevoller. Het behoud van het culturele erfgoed was opeens belangrijker geworden. In Brittannië via de National Trust (1895), in Duitsland via de Dürerbund (1902), in Frankrijk via de Patrimoine National en Oostenrijk (1911) via de Staatsdenkmalamt.

Technologie stuurt dromen van de mens
Meer dan ooit stuurde de technologie de dromen van de mens. Schrijvers en ingenieurs wedijverden met elkaar en de film riep tegelijkertijd een nieuw ras van halfgoden op. Grote Franse filmbedrijven gingen naar het zonnige zuiden omdat ze daar konden werken met natuurlijk licht in plaats van kwetsbare en kostbare filmlampen. In 1911 trok de Amerikaan Davod Horsley om diezelfde reden naar een dorpje dat Hollywood heette, en opende aar zijn studio aan de stoffige, bijna verlaten, maar veelbelovend klinkende Sunset Boulevard.

1912: Van goede komaf?

Een man die in elk opzicht kerngezond is, kan gewoon niet slecht of gemeen zijn; zijn daden zullen per definitie goed zijn, dat wil zeggen, goed aangepast aan de evolutie van het menselijk ras.
– Hug Ribbert –

Zevenhonderd mannen en vrouwen, van feministen en filosofen tot eminente natuurwetenschappers, van over de hele wereld waren samengekomen op de universiteit van Londen om lezingen en discussies bij te wonen met het doel meer te weten te komen over een idee dat over een idee dat de meesten van hen beschouwden als de sleutel tot een betere toekomst: de genetische verbetering van het menselijke ras. Voorzitter van het congres was majoor Leonard Darwin, de voorzitter van de Britse Eugenetics Society en tevens de zoon van de bedenker van de evolutietheorie. Tot de erevoorzitters behoorden o.a. de minister van Marine, Winston Churchill, Alexander Graham Bell (uitvinder van de telefoon) en de Duitse eugeneticus en voorvechter van de superioriteit van het blanke ras, Alfred Ploetz. Er werden wetten over eugenetica, gedwongen sterilisatie, aangenomen in het parlement en tallozen spraken zich over de hele wereld uit. Wetenschappers zagen eugenetica als de redding van het menselijke ras.

George Mendel: erfelijkheidswetten
Twee wetenschappelijke ontdekkingen gingen eraan vooraf: de experimenten van de Oostenrijkse monnik George Mendel (1822-1884) die concludeerde dat de erfelijke informatie in twee informatiestrengen werd doorgegeven (dominant en recessief). Recessieve kenmerken kwamen alleen voor als die twee informatiestrengen samen voorkwamen, terwijl anders alleen de dominante informatiestreng naar boven kwam. Toen hij in 1866 zijn inzichten publiceerde, werden ze genegeerd (ook door Charles Darwin, terwijl Mendel hem het geheim tot zijn evolutietheorie bood). Dat veranderde toen de bioloog William Bateson (1861-1926) eindelijk de implicaties ervan doorzag.

August Weismann: op celniveau overerven
De andere baanbrekende ontdekking stamde van een van de erevoorzitters van het congres: de zoöloog August Weismann (1834-1914). Waar de Franse zoöloog Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829) beweerde dat eigenschappen werden aangeleerd of opgelegd door de omgeving en dan werden doorgegeven aan latere generaties, stelde Weismann dat op celniveau (grofweg op DNA-niveau) de binnenste kern van elk individu van elk individu werd doorgegeven aan de volgende generatie zonder verder te worden beïnvloed door de ervaringen van ouders of later verworven kenmerken. Dit kon namelijk alleen het bestaan van onvruchtbare dieren verklaren zoals werk- en soldaatmieren, waarvan de ouders hun specialisme nooit aan hen konden hebben doorgegeven.

Thomas Hunt: hoe kunnen organismen zich aanpassen?
Maar hoe konden organismen zich dan aanpassen en hoe kon de evolutie betere en nieuwere soorten voortbrengen. Dat bleek toen Thomas Hunt Morgan (1866-1945) aan de hand van fruitvliegjes liet zien dan de genetische code van levende wezens kon muteren. Zo konden sommige populaties verbeteren en andere verzwakken. Mutatie als de grote schepper en gelijkmaker van de natuurlijke wereld. Bedenk overigens dat in die tijd het DNA als dubbele helix nog niet was ontdekt. Vóór de ontdekking van een genetische code, bleef het mechanisme van overerving schimmig. Waren de eigenschappen van een individu erfelijk of van de omgeving. Eigenschappen konden worden ‘waargenomen’ maar het was bijna onmogelijk ‘nature’ van ‘nurture’ te onderscheiden.

Francis Galton: het erven van talenten
Francis Galton (1822-1911) had onderzoek gedaan naar het voorkomen van getalenteerde persoonlijkheden – wetenschappers, kunstenaars, hoge ambtenaren, leiders etc. – in vooraanstaande families. Toen bleek dat velen van dezelfde families stamden, trok hij de conclusie dat hun aangeboren talenten beter waren dan die van de rest van de bevolking. Maar als dat zo was dan moest dit potentieel worden gekoesterd en beschermd tegen de minder genetische kwaliteiten van de lagere klassen, wiet hogere geboortecijfers de macht van hun meerderen bedreigden. Dit klassieke geval van een post hoc, ergo propter hoc –rederening, klinkt onsn tegenwoordig vreemd in de oren, maar vormde het fundament onder Galtons loopbaan.

De post hoc ergo propter hoc (daarna en derhalve daarom) denkfout is gebaseerd op de foutieve theorie dat omdat een ding na een ander ding gebeurt, de eerste gebeurtenis automatisch de oorzaak is van de tweede gebeurtenis. Post hocredeneringen vormen de basis voor heel wat bijgeloof en verkeerd geloof.

Zijn keuze voor de Engelse bovenklasse was alleen ingegeven door praktische overwegingen, stelde hij, omdat o.a. in Frankrijk de Revolutie en de guillotine het nageslacht van edelere rassen op hoogst betreurenswaardige wijze hebben uitgedund. Door dit zo te stellen toonde Galton een van de belangrijkste politieke implicaties van de eugenetica: de idee van de schepping van een nieuw en sterker soort aristocratie. Maar niet alle eugenetici geloofden dat de adel de hoeder was van een superieur genetisch reservoir. Velen waren socialisten en het idee van een heersende klasse stuitte natuurlijk op politieke grenzen die in de daaropvolgende jaren uitgebreid zouden worden bediscussieerd.

Groot-Brittannië: een zwakke natie als spookbeeld
De angst dat Groot-Brittannië aan het veranderen was in een zwakke natie was een spookbeeld dat vooral na de Boerenoorlog de kop opstak. Een stelletje boeren met geweren bleek een geduchte tegenstander en gelbleken was dat in een industriestad als Manchester 403 van elke 1000 rekruten om medische reden ongeschikt waren voor militaire dienst. Jack London, een Amerikaans schrijver en journalist, deed ‘veldonderzoek’ in het Londense East End en schetste hun erbarmelijke leefomstandigheden. London’s beeld werd bevestigd door de filantroop Charles Booth, die na een rondleiding door de achterbuurten over de inwoners schreef:

‘Deze mensen leiden het leven van wilden. […] Zij zijn de verslagen figuren die over straat strompelen en daar de bedelaar of de bullebak uithangen. Ze doen niks nuttigs, ze scheppen geen welvaart; ze maken vooral dingen kapot.

Eugenetica als ‘recept’ voor sterke rassen
De reproductie van dergelijke mensen kon een halt worden toegeroepen door de eugenetica. Die, zo hield Galton tijdens een van zijn vele lezingen een enthousiast publiek voor, zou ‘in het nationale bewustzijn ingang vinden als een nieuwe religie’ en ervoor zorgen dat ‘de mensheid wordt vertegenwoordigd door sterke rassen’. Één van de bewonderaars van Galton was toneelschrijver George Bernard Shaw, die schreef: ‘Er is geen excuus om te weigeren onder ogen te zien dat alleen een eugenetische religie onze beschaving nog kan redden van het lot dat alle eerdere beschavingen beschoren is geweest.’ En de assistent van Galton, Karl Pearson, schreef dat de ideeën van zijn baas steeds vaker als gezond verstand werden gezien: ‘Ik hoor zeer respectabele getrouwde dames uit de middenklasse, wanneer hun kinderen ziek zijn, verzuchte: “Ach, dit is geen eugenetisch huwelijk.”’ Ook Winston Churchill stelde, bij zijn benoeming tot minister van Binnenlandse Zaken in 1910 in het geheim voor honderdduizenden trouwe maar minder fortuinlijke onderdanen van Hare Majesteit te steriliseren.

Ernst Haeckel: de regels van de natuur…
De meest betekenisvolle ontwikkelingen van de schijnbaar rationele utopieën vond plaats op het snijvlak van wetenschap en filosofie en de tweede profeet van dit nieuwe wereldbeeld was de Duitse anatoom en schrijver van populair wetenschappelijke boeken Ernst Haeckel (1834-1919) met als zijn succesvolste werk ‘Die Weltenrätsel’. Haeckel was fan van Charles Darwin. Haeckel was uit een heel ander hout gesneden dan Galton of zijn idool Darwin. Hij was naar goed Duits-romantisch voorbeeld, met Goethe en Von Humboldt als zijn intellectuele beschermheiligen, een nauwgezet wetenschapper, die de resultaten van zijn onderzoek inzette voor een diepgaander begrip van de wereld, uitgaande van het idee dat alle materie voortvloeit uit dezelfde universele geest. De ware taak van de mensheid, zo dacht Haeckel, was het leren leven in overeenstemming met de regels van de natuur….. die overal met voeten werden getreden door de cultuurbarbaren die op dat moment aan de macht waren. Hij schreef in ‘Die Lebenswunder’ (1904):

‘De hogere cultuur die we nu pas echt tegemoet treden, zal steeds voor ogen moeten houden alle mensen zo mogelijk een gelukkig d.w.z. een bevredigend bestaan te garanderen. De vervolmaakte moraal, vrij van religieuze dogma’s en gegrondvest op de onwrikbare kennis van de natuurwetten, leert ons dat de oude wijsheid van de gouden regel […] in de woorden van het evangelie ‘heb uw naaste lief als uzelf’’. Veel barbaarse zeden en oude gewoonten, die vandaag de dag nog onontbeerlijk gelden, oorlog voeren, naar de kerk gaan, etc. zullen verdwijnen. […] De vervolmaking van de techniek op basis van nieuwe vindingen in de scheikunde en natuurkunde zal alle levensbehoeften bevredigen; de kunstmatige synthese van eiwit zal iedereen voldoende te eten bieden. Een verstandige hervorming van het huwelijk zal tot gelukkigere gezinnen leiden.’ De wetenschap dwong hem de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. De oplossing leek hem zo voor de hand te liggen: de politiek, schreef hij, was niets anders dan toegepaste biologie.

Ernst Haeckel: een betere, zuivere samenleving…..
Maar Haeckel schreef ook in het verlengde van de tijdgeest in de wetenschap in 1904, en de mogelijkheid/geloofsovertuiging een betere, zuivere samenleving te scheppen: ‘Rationeel gezien kan het doden van een kreupele zuigeling geen moord worden genoemd, zoals onze moderne wetboeken willen. In plaats daarvan moeten we het accepteren en goedkeuren als een verstandige maatregel, zowel voor de betrokkenen als voor de samenleving.’

Wetenschap begint aan politiek te raken
Daarmee begon de wetenschap aan de politiek te raken en een van Haeckels volgelingen, Wilhelm Schallmayer (1857-1919) was daarvan een van de grote voortrekkers. Als alles uiteindelijk om evolutie draait (en selectie), dan lag de waarde van het individu alleen in zijn nut voor de soort. Schallmayer twijfelde er niet aan of de beschaving werkte de natuurlijke selectie tegen en dat leidde in zijn ogen tot ‘een zodanige neergang van de gemiddelde erfelijke kwaliteiten van een volk dat zijn kracht nodig voor de strijd om het bestaan vermindert.’

Alfred Ploetz: rassenhygiëne
Het was in hun ogen tijd voor maatregelen, zoals geschetst door die andere leerling van Haeckel, en tevens erevoorzitter van het eugeneticacongres in Londen, Alfred Ploetz (1860-1940). Hij was tevens oprichter en onvermoeibaar activist van de Deutsche Gesellschaft für Rassenhygiene., en in die tijd zeker niet extremer dan andere publicisten die populaire artikelen en boeken schreven. De ondertoon daarvan werd door de uitgesproken racistische geneticus Theordor Fritch als volgt opgeschreven: ‘Wie probeert de gedegenereerden en verloederden te behouden, beperkt de ruimte voor de gezonden en de sterken, onderdrukt het leven van de gemeenschap als geheel, vermenigvuldigt de zorgen en de lasten van het bestaan en ontneemt het leven zijn licht en glans.’ Kortom, een harde opstelling tegenover degenen die onder het gemiddelde blijven…..

Een nieuwe mannelijkheid?
Er bestaat een duidelijk verband tussen het eugenetisch denken en de eerder besproken sociale kwesties. Een dalend geboortecijfer, vooral in de middenklasse, wekte de angst te worden overspoeld door mensen lager op de sociale ladder en plaatste vraagtekens bij de mannelijkheid van de echtgenoten die minder kinderen voortbrachten. Daarbij was de relatie tussen man en vrouw voldoende ter discussie gesteld om het spookbeeld te wekken van een decadente sociale orde, waarin de mensen hun plaats niet langer kenden, zoals de natuur die hun had toegekend.

Zwakke massa’s in een kunstmatige slaap…
Het angstbeeld van decadentie, verzwakking en onmannelijkheid stak overal de kop op. Daarachter ging een door machines aangedreven dystopie schuil, waarbij de zieke en zwakke massa’s in een kunstmatige slaap werden gesust door de massamedia en het industrieel afvlakken van alles wat van waarde was. Het gevoel dat er industrieel, politiek en intellectueel aan de toekomst moest worden gebouwd, werd breed gedeeld. De eugenetica was één van de aspecten van deze ‘social engineering’, en leek een oplossing te bieden voor deze angsten.

Lombroso: biometrische metingen en criminaliteit
Ook de onderzoeken/biometrische metingen van bijv. de Italiaanse psychiater Cesare Lombroso (en krachtig onthaald door o.a. de Franse psychiater Émile Laurent), om te proberen te definiëren ‘wie een geboren crimineel was’ passen in dat kader. Een andere deskundige, een gepensioneerde legerarts, loofde de efficiëntie van executies omwille van een ‘heilzaam’ neveneffect: ‘Het elimineren van een krankzinnige verwekker van toekomstige kinderen en is zodoende een belangrijke factor bij de verbetering van ons ras […] door het vermijden van potentieel bedorven [vicées] concepties.’

Socialisten: een gezonder proletariaat door eugenetica
Niet alleen conservatieve elementen interesseerden zich voor de eugenetica. De socialisten aller landen hadden al eerder eugenetica voorgesteld om een gezonder proletariaat te creëren. Dit tamelijk verrassende vergezicht kende in Frankrijk een vertegenwoordiger in de pedagoog en activist Paul Robin (1837-1912) die tegelijkertijd ook uiterst liberale pedagogische ideeën had. In een weeshuis dat hij een tijdlang leidde waren lijfstraffen taboe, jongens en meisjes kregen er samen les en volgden colleges over meer theoretische aangelegenheden. Verbaasde bezoekers kregen te zien hoe alle gevestigde ideeën overboord waren gegooid en dat het weeshuis er schoon en de jongens en meisjes er toch netjes, vrolijk en zelfverzekerd uitzagen. Robins hervormingsideeën gingen zijn superieuren uiteindelijk toch te ver. Na 14 jaar dienst ontsloegen ze hem in 1894. Rond de eeuwwisseling raakte hij steeds meer gefascineerd door de eugenetica. Samenlevingen, zo meende Robin, konden het zich niet meer veroorloven zich met een grote last van zwakken en vervreemden op te zadelen. Hun te proberen helpen leidde nauwelijks tot een merkbare verbetering van hun ellendige levensweg, schreef hij. Ook hij meende dat verregaande maatregelen nodig waren. Voor de ergsten was sterilisatie noodzakelijk.

Robin: inperken aantal geboorten & vrouwelijke zelfbeschikking
Robin, die altijd seculier was gebleven, verbond nog een gevolg aan deze noodzaak van het inperken van het aantal geboorten: de loskoppeling van seksueel genot van de voortplanting en openlijk het gebruik van anticonceptie aan te bevelen. Daarmee legde hij een bijl aan de basiswaarden van het Franse fatsoen van die tijd en ondersteunde het feminisme daarmee. Hij schreef:

‘Elke vrouw moet vrij over haar lichaam kunnen beschikken en bijvoorbeeld in geval van zwangerschap zelf kunnen bepalen of ze het kind wil houden of niet. De vrijheid van de vrouw is de conditio sine qua non voor rgeneratie. De bevrijding van de vrouw, vrijheid bij wet, moreel, in de publieke opinie […] zal de werkelijke regenerator van de mensheid zijn.’

Robin bleef rationalist tot het bittere einde. Toen hij in 1912 voelde dat zijn laatste tijd was aangebroken, en hij zelf tot de zwakken ging behoren, nam hij een hoge dosis morfine in, ging daarna notities maken over de symptomen van de vergiftiging tot het moment at hij zijn bewustzijn verloor.

Thuis bij de Kallikaks
Bewoners van het land van de onbegrensde mogelijkheden hadden geen last van bange voorgevoelens maar bevolkingsplanning kreeg er wel de nodige aandacht, onder andere van Andrew Carnegy en John D. Rockefeller. Met hun steun ko de vooraanstaande Harvard bioloog Charles Davenport (1866-1944) in 1904 het Eugenetics Records Office oprichten, een laboratorium voor onderzoek naar erfelijkheid en natuurlijke variatie waarbij erg veel nadruk op wetenschappelijke bewijsvoering werd gelegd. Onder in relatie tot IQ (standaardtest van Henry Goddard (1866-1957)). Goddard bracht zijn werk in de praktijk door de stamboom te analyseren van een jonge vrouw die bij hem onder behandeling was. De zwakzinnigheid van deze vrouw, genaamd Deborah Kallikak, herleidde hij tot het gestoei van een van haar mannelijke voorouders met ‘het naamloze zwakzinnige meisje’, dat volgens de arts de oorzaak was van de geestelijke problemen in de familie over meerdere generaties. Zijn boek ‘The kallikak Family: A Study in de Heredity of Feeble Mindedness’ (1910) werd door collegawetenschappers als een sensatie onthaal. Ernstige gevallen van zwakzinnigheid lieten naar Goddards idee rationeel gezien maar één optie: sterilisatie. Alleen zo kon, ook kijkend naar alle migratieontwikkelingen richting de VS, een zuiver Amerikaans superieur ras in het leven worden geroepen.

Amerikaanse sterilisatiewetten
Mede door de druk van wetenschappers, instemming van een vooraanstaand politicus als Theodore Roosevelt en lobbywerk van een rijke zakenman als John Harvey Kellog, ontstond er rond 1900 een gunstig klimaat voor het in de wet opnemen van Goddards ideeën. Uiteindelijk zouden in verschillende Amerikaanse staten decennialang sterilisatiewetten van kracht blijven voor ‘verstokte criminelen, idioten, verkrachters en imbecielen’. De laatste gedwongen sterilisatie werd in 1983 uitgevoerd in de staat Oregon.

Rusland: iedereen is hetzelfde
In Rusland was de situatie volkomen anders. Daar was het voornaamste probleem voor de Russische burgerlijke denkers dat zij door een autocratisch bewind, gelegitimeerd door de Russisch-Orthodoxe kerk, werden weggehouden van de macht. In die situatie kreeg een andere strategie de overhand. In plaats van meer controle op de onderklasse en zijn reproductie, volden de onderdanen van de tsaar er meer voor aan te tonen dat alle wezens waren voortgekomen uit hetzelfde slijm.

Rusland: groot enthousiasme voor Darwinisme
In Rusland was bovendien door de intellectuelen en wetenschappers het darwinisme met groter enthousiasme ontvangen dan de eugenetica. In de woorden van de socioloog Nikolaj Micheilovski:

‘Bij alle volken schrijft de traditie de mens een min of meer hogere afkomst toe. Darwin heeft absoluut gelijk wanneer hij stelt dat de folkloristische legende van een goddelijke of deels goddelijke oorsprong van de mens een illusie is., en bovendien niet erg vleiend voor de menselijke soort. Wat oneindig veel vleiender is voor de menselijke soort, is het idee dat hij is voortgekomen uit de diepte van de natuur. Dat is feitelijk het enige gezichtspunt waarbij er sprake is van vooruitgang. Volgens alle andere perspectieven is de mens gevalle en heeft hij zijn voorouders te schande gemaakt

Rusland: voorloper in onderzoek (o.a. Pavlov)
In veel opzichten lagen de Russen qua onderzoek en methoden voor op hun westerse collega’s. Een van de laboratoria werd o.a. geleid door prof. Ivan Pavlov (1859-1936), die met zijn befaamde Pavlovreactie (onderzoek bij honden) wereldfaam verwierf. Het behaviorisme was in Rusland een belangrijk onderzoeksgebied.

Rusland: Kropotkins kritiek op Darwin
De meest opmerkelijke criticus van Darwin was de in ballingschap levende Russische anarchist Aleksejevitsj Kropotkin (1841-1921). Hij was mede door zijn vele verkenningen in de natuur getuige van veel vormen van wederzijdse bijstand, van een op gedeelde belangen gebaseerd altruïsme in de wilde natuur en samenleving. Dat werd een belangrijk uitgangspunt in zijn sociale filosofie die hij in 1912 publiceerde. De natuur leerde hem dat dieren het meest succesvol zijn als ze zich organiseren ten bate van gemeenschappelijke belangen en waarin individuele strijd tot een minimum is teruggebracht.

Kropotkin niet populair op eugeneticacongres
Kropotkin stelde tijdens het Eerste Internationale Eugeneticacongres:

‘Wie is er waardevoller voor de soort? Arbeidersvrouwen die zo goed en kwaad als het gaat kinderen grootbrengen, of dames uit hogere kringen die kosten nog moeite spaarden om vooral géén kinderen te krijgen’

Zijn opmerkingen vielen uiteraard niet in goede aarde bij de aanwezige afgevaardigden die toch al onaangenaam verrast waren door Arthur Balfour, een van de meest prominente persoonlijkheden van het koninkrijk, voormalig premier en volgens Austen Chamberlain ‘de scherpste politieke denker van zijn tijd’. Balfour stelde:

‘Het idee dat het mogelijk is een volmaakte samenleving te creëren louter en alleen doorbepaalde omgevingsfactoren en stambomen en de gezondheid van de verschillende elementen van die samenleving in ogenschouw te nemen – dat is naar mijn vaste overtuiging een hoogst oppervlakkige opvatting over een hoogst ingewikkelde materie.’

Havelock Ellis: wat voor een eugenetische toekomst te creëren….?
Zo waren er meer critici van het eugenetische denken zoals de seksuoloog Havelock Ellis. Die stelde de netelige vraag wat voor toekomst de eugenetici wilden creëren.

‘Dieren worden voor specifieke doeleinden gefokt door een superieur dierenras, niet door hunzelf. […] Het is belangrijk om, laten we zeggen, goede sociologen groot te brengen; dat behoeft inderdaad geen betoog. Maar kunnen we er ook zeker van zijn dat zij, als ze eenmaal zijn grootgebracht, ons werk ook zullen prijzen?’

Max Nordau: géén ‘kunstmatig fokken’
De in een eerder besproken Max Nordau (zie 1906) stelde dat we het principe van ‘kunstmatige fokken’ niet kunnen toepassen op de mens omdat er geen enkele maatstaf bestaat voor fysieke en intellectuele volmaaktheid. Maar de vele nieuwe eugenetische verenigingen dachten daar anders over. De tijd was rijp voor actie, zo leek het, niet voor zorgvuldige redeneringen.

Profeten en angsten (Nietzche als ‘aardbeving’)
Galtons benadering was heel Angelsaksisch met zijn nadruk op utilitarisme en statistische analyse maar veel van zijn aanhangers bekeken zijn gedachtegoed vanuit Nietzsches ‘Also sprach Zarathustra’. ‘Voor mijn generatie, was hij de aardbeving’, schreef de Duitse expressionistische dichter Gottfried Benn (1886-1956), waarbij Nietzsches opstandige houding tegenover autoriteit en de christelijke moraal een enorme aantrekkingskracht had uitgeoefend op de generatie van het laatste decennium van 19de eeuw. Denk aan Nietzsches opmerkingen over de slavenmoraal van de kerk en zijn kapitalistische erfgenamen, ontwrichtende veranderingen in de man-vrouw verhouding, het overstijgen van geestelijke beperkingen van het bestaan als consument in een geïndustrialiseerde samenleving en het verwerpen van niet-wezenlijke zaken.

Nietzsche: verkeerd begrepen én verkeerd uitgelegd
Nietzsche legde precies de vinger op de zere plekken van zijn tijd. Het ware leven en echte menselijke waarden, zo stelde Nietzsche, liggen niet in de onderwerping aan een mensenhatende god van het lijden, maar de wil tot macht. Nietzsche leek een ideale profeet voor de eugenetica en later ook voor alle vormen van totalitarisme, maar nergens in zijn boeken geeft hij enig blijk van enige bewondering voor eugenetici en had over het algemeen niets dan minachting voor het rationalistische optimisme van Galton en de zijnen. Nietzsches ‘Übermensch’ heeft niets raciaals og gewelddadigs. Het duidt gewoon een individu aan, dat het, dat het banale zelfvernietigingsnarcisme van de ‘Herrenmensch’ op de vlakten heeft overwonnen en die de zuivere levenskracht nastreeft voorbij het dogmatische denken. De Übermensch is geen heerser maar een zoeker, wiens grootste uitdaging erin ligt zichzelf te overwinnen.

Racisten en mystici
Zodra het debat buiten de wetenschap werd voortgezet, waren het talloze profeten, filosofen en zieners van allerlei slag die juist in de wetenschap op zoek gingen naar bruikbare losse feiten, theorieën en manipuleerbare ideeën zoals die van Nietzsche.

Blavatsky en Steiner
De bekendste, die ook heden ten dage nog bestudeerd worden, zijn Helena Blavatsky (theosofie) en Rudolf Steiner (antroposofie). Nu had Steiner ook wel discutabele inzichten zoals dat hij het een culturele aanfluiting vond mensen uit Afrika op te nemen in Europa. Iets waarvan hij stelde dat het leidde tot een culturele regressie. Het voortbestaan van het joodse denken en de joodse religie zag hij als een vergissing in de wereldgeschiedenis, en kende in zijn ogen geen rechtvaardiging meer in het denken en handelen van begin 20ste eeuw.

Midden-Europa: visioenen met een raciaal tintje
In Midden-Europa hadden de utopische visioenen vaak een politiek en raciaal tintje. Te midden van de kakafonie van stemmen en culturele tradities leek raciale zuiverheid een oplossing en erfelijkheid het aangewezen instrument. Ras, dat vooreerst nog een veelomvattend begrip was, zou snel een beperktere betekenis krijgen, die het tot een wapen in het arsenaal van revolutionair gezind rechts zou maken.

Guido von List: aanprijzer van arisch denken
Zo was er de schrijver Guido von List (1848-1919) die in zijn boeken het arische denken aanprees en de grote strijd tegen de ‘Herdenmenschen’, de donkere rassen en de joden. Hij gaf een eigen interpretatie aan de ideeën van Blavatsky en geloofde (net als Steiner) dat de Duitse beschaving een oeroude missie had. Dit nadat List op zijn eigen manier Oudgermaanse runen had bestudeerd.

Guido von List: Christendom verstikt
List verkondigde verder dat het Christendom de menselijk geest had verstikt door hem te vervreemden van het extatische en het sensuele, van de ware spiritualiteit. Het doel van elk weldenkend mens kon in zijn ogen niet anders zijn dan het terugeisen van het nationale, raciale fundament onder zijn cultuur, zoals dat sprak uit de Germaanse mythologie. Joden daarentegen, zag hij als de geboren aanhangers van het internationalisme en daarmee vanaf het begin als de vijand van elke poging een cultuur te wortelen in de nationale bodem.

Jörg Lancz von Liebensfels: degenererende bestiale betrekkingen
Een leerling van hem, de uit het ambt gezette priester en antisemiet baron doctor Jörg Lancz von Liebensfels, opereerde op het snijvlak van wetenschappelijke ketterij en manicheïsche mystiek. Hij beweerde dat het superieure arische ras door bestiale betrekkingen in het oude Babylonische rijk had geleid tot het ontstaan van niet-blonde, niet noordelijke rassen. 

Box: manicheïsme
Het manicheïsme was een gnostische religie, waarbij de verwerving van gnosis het kernthema was. De grondlegger was Mani (216-276). Het ontstond korte tijd na andere religieuze bewegingen waarin gnosis ook het kernthema was, zoals de gnostiek, hermetisme en min of meer gelijktijdig met het mandeïsme. Mani heeft meerdere invloeden in zijn leer verwerkt, maar in de eenentwintigste eeuw is er consensus op het vakgebied dat de belangrijkste wortels van het manicheïsme in de christelijke gnosis liggen. Gnosis (γνįæ¶σις) is het Griekse woord voor ‘kennis’. De essentie daarvan is het verwerven van het inzicht in de oorsprong, huidige situatie en de bestemming van de mens. Het centrale thema is, dat de mens afkomstig is uit een goddelijke wereld en in zijn aardse situatie een goddelijke kern in zich heeft die afkomstig is uit die wereld. Die kern is verstrikt geraakt in de materie of in het kwaad in de stoffelijke wereld. Demonische krachten, soms ook geïnterpreteerd als hartstochten of het noodlot, trachten die kern gevangen te houden in zijn lichamelijk omhulsel. Wie de werkelijke situatie kent en dus ook weet heeft van zijn goddelijke kern en van de mogelijkheid tot terugkeer naar de goddelijke wereld heeft gnosis.

Rassendenken breder verspreid
Het onbehouwen rassen denken was niet voorbehouden aan een handvol vreemde persoonlijkheden zoals de bovenstaande. De gerenommeerde patholoog Hugo Ribbert of het Weense parlementslid en filosoof Bartholomäus von Carneri, een persoonlijke vriend van Ernst Haeckel, hadden inzichten die meer of minder in dezelfde richting wezen.

Eugenetica en rassendenken en zorgen/ wetenschap i.p.v. religie
De intellectuele hoekstenen van het eugenetische denken en rassendenken sloten niettemin aan bij bepaalde zorgen van die tijd. Het traditionele geloof had aan belang ingeboet (denk aan de scheiding van kerk en staat in 1905) en de wetenschap nam steeds vaker de plaats in van religie als het belangrijkste paradigma voor een goed begrip van de wereld. Tegelijkertijd schiepen de banaliteit en anonimiteit van het leven in de stedelijke consumptiemaatschappij de behoefte aan nieuwe modellen, die een antwoord boden op alle veranderingen en op het verdwijnen van de oude zekerheden. Nieuwe theorieën geworteld in de wetenschap, moesten een verklaring gaan bieden voor misschien zelfs wel de meest fundamentele verandering: die tussen mannen en vrouwen resp. mannelijke en vrouwelijke sociale rollen.

Darwin
Dankzij Darwin konden de wereld, zijn onvolmaaktheid en bestemming, worden verklaard in termen van seks en het werd benut als tegenwerking vanuit zogenaamde ‘natuurlijke rollen’ tegen personen als Bertha von Suttner die streden voor gelijke rechten. De afvlakkende uitwerking van het gedemocratiseerde onderwijs en vermaak plus de opmars van het socialisme vonden een antwoord in de veronderstelde dreiging van de ‘lagere’ rassen die een hogere (Europese) cultuur overnamen.

Ras boven individu
Ook het individualisme kon vooralsnog worden onderdrukt door de behoeften van het ras boven het individuele geluk te plaatsen. Eugenetici en rassentheoretici deden iets vreemd. Bij hun ontwaken in een onttoverde wereld probeerden ze degenen die ze verachtten het recht op leven te ontnemen.

1913: Wagners waan

‘Tegenwoordig ziet de mensheid […] haar ontwikkeling veel te ontstuimig versnellen, zoals een val in de afgrond ook steeds harder gaat’
– Pierre Loti, in Quelques aspects du vertige mondial (1917) –

Op 4 september 1913 pleegde Ernst August Wagner, eerzuchtig schrijver en plichtsgetrouw hoofd van een lagere school in het Zuid-Duitse Schwaben, enkele gruwelijke moorden. Hij slachtte in de vroege ochtend zijn vrouw en vier kinderen met knuppel en mes af. In de avond stak hij in Mulhausen, waar hij enkele jaren eerder had lesgegeven vier huizen in brand en schoot iedereen die zich op straat vertoonde neer. Vóórdat hij zich had overgegeven aan zijn bloedige razernij was hij naar alle maatstaven een gewoon zelfs voorbeeldig burger geweest, een Duits succesverhaal.

Wagner: een psychiatrische invalshoek
Zijn levensverhaal had echter ook anders verteld kunnen worden. Hij had zijn vader op 2-jarige leeftijd verloren en zijn moeder probeerde een winkel op te zetten, wat mislukte en had troost gezocht in de armen van talloze mannen. Haar gevoelige zoon had dit alles vaan nabij meegemaakt en had daar sterke ambivalente gevoelens over vrouwen, vertrouwen en seks aan overgehouden. Toen hij vanwege ‘extreme prikkelbaarheid’ een tijd lang niet in staat was te werken, vertrok hij naar Zwitserland, wanhopig proberend tot zichzelf te komen en zijn levenslust te hervinden. Bij zijn terugkeer was hij echter geen steek opgeschoten , bevredigde zijn seksuele leven met dieren, las veel, ging om te pogen te ontspannen naar kroegen en leefde in een droomwereld. Toen een van de dochters van een kroegbaas zanger van hem werd, werd hij voor straf verbannen naar een kleinere school en voelde zich tegelijk verplicht te trouwen met de jonge vrouw die zijn kind droeg. Hij minachtte haar, net als zijn collega’s, leerlingen, iedereen. Om te ontsnappen aan de eenvoudige sleur van het abc aanleren, las hij meer dan ooit.

Wagner: een bibliotheek van honderden titels
Na zijn misdaad trof de politie een bibliotheek aan van honderden titels. Variërend van de oude Grieken, Shakespeare, en de klassieken, tot aan werk van Nietzsche. Hij had ook toneelstukken geschreven. Hij was tegelijkertijd berucht voor zijn opvliegende karakter en zijn grootheidswaanzin, droeg opzichte kledingen en had, zonder dat mensen dat wisten, een pistool bij zich. Hij was ervan overtuigd dat mensen hem achter zijn rug bespotten en begon de moorden jarenlang van tevoren te beramen.

Wagner voorpaginanieuws
De gruwelijke moord was voorpaginanieuws in heel Duitsland en daarbuiten en de Franse krant ‘Paris Midi’ zag er een kapstok in om de oude vijand Duitsland een vaag uit de pan te geven: ‘Voor wie de pech heeft als Duitster geboren te zijn, is het leven al gauw vreselijk.

Wagners gedachten/gevoelens: seksualiteit als oorzaak
Wagner werd overgebracht naar een inrichting waaruit bleek bij uitvragen dat hij niet alleen wreed was maar ook erg geneigd zijn gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. Hij onthulde o.a. dat zijn eerste plan veel ambitieuzer was geweest en hij alle mannen in Mühlbach had willen ombrengen (en het gezin van zijn broer). Hij schreef in een van zijn brieven:

‘Er zijn veel te veel mensen op aarde. De helft daarvan zou onmiddellijk moeten worden doodgeslagen. Ze zijn het voer niet waard , zo verrot is hun lijf. Van alle menselijke scheppingen is uitgerekend de mens de slechtste. Als ik daarvan niet weerhouden werd door een blik op mijn eigen jammerlijke zelf, dan zou ik u zeggen hoe diep mijn afschuw is van al die lelijke, ellendige zieke mensen. Waar komt al die ellende vandaan? Dat kan, naar mijn mening, ook niemand u beter zeggen dan ik. Het komt door de seksuele onnatuurlijkheid. De huidige generatie lijdt aan haar seksualiteit. Het is heel gemakkelijk met de vinger naar mij te wijzen; ieder van u doet er beter aan eerst aan zijn eigen geknoei te denken.’

Het uitmoorden van zijn gezin zag hij van daaruit als een daad van genade voor zijn kinderen. Met het uitmoorden van de mannen van Mülbach had hij de schande van het gedwongen trouwen en overplaatsing willen uitwissen. Seksualiteit of ‘niet-seksualiteit’. bleek een duidelijke relatie te hebben met morele zuiverheid in zijn beleving. Zoals hij schreef:

‘Als ik het seksuele element uit mijn leven wegdenk, ben ik van alle mensen die ik ken verreweg de beste geweest…..zelfverachting en boosheid hebben me grauw gemaakt….Ik ben het vleesgeworden lijden…..Ja, wanneer ik aan het offerlam op Golgotha denk, dan kan ik alleen maar glimlachen’

Zeker was dat Wagners eigen bewaarde gebleven geschriften een collectie aforismen bevatten die het midden houden tussen krankzinnige tirades en buitengewone rake observaties, die overlopen van de weerzin tegen eigen seksuele verlangens:

‘De hoofdoorzaak ligt bij de seksuele zonde, de seksuele tegennatuurlijkheid’

Daarbij beleefde hij zijn seksuele behoeften als ‘lust’ en ‘een ziekte’. Wanneer hij zicht niet wentelde in zelfhaat, was hij in zijn dromen een Romeins keizer, meer nog een kosmisch monster. Hij schreef in een rauwe seksuele beeldspraak:

‘Ik zou willen dat ik een reus was, net zo groot en sterk als de massa van het universum. Dan haalde ik een gloeiende paal tevoorschijn om het lichaam van de aarde te doorboren….. Hoor je me niet, ouwe Jehova?….. Overal is een grote sanering van de mensheid nodig….zo moet ook alle drek bij de mens worden verwijderd….. Benoem mij tot executeur en zelfs de kleinste bacil zal niet langer kunnen ontkomen……Beter en beter begrijp ik het mysterie van het bloedoffer. Het loutert en reinigt ons van alle zonde.’

Wagner was alles behalve blind voor zijn eigen zwakheden, en sloot zichzelf niet uit van deze universele aanklacht. ‘Ik sta bovenaan mijn eigen dodenlijst.’ Op zijn rustigere momenten toonde hij zich een uitstekend analyticus van zijn eigen toestand:

‘Het gevoel van onmacht leidt tot gespierde taal. Het meest ontstuimige geschal klinkt uit de hoorn die paranoïde heet.’

Wagner verbleef nog 25 jaar in de inrichting en schreef o.a. een drama met de toepasselijke titel ‘Waan’. In latere jaren maakte hij een heel normale indruk en verklaarde dat hij alleen vol afschuw kon terugkijken op zijn daden en krankzinnigheid.

Rechter binnenstebuiten
De waanzin houdt zijn tijd een lachspiegel voor. Sommige elementen worden grotesk vervormd, terwijl andere helemaal lijken te verdwijnen. In het geval Ernst Wagner ging seksuele angst gehuld in alle kostuums die zijn tijd maar te bieden had, variërend van het eugenetisch uitwieden van de zwakken en de zieken, een pseudo-nietzscheaanse machtscultus alsmede een seksueel geladen opvatting van de wetenschap (elektriciteit met haar positieve en negatieve, mannelijke en vrouwelijke polen – Wagner duidde vrouwen ook wel aan als ‘negatieve’ mensen).

Het ‘geval’ Daniel Paul Schreber
Een ander beroemd psychiatrisch geval was Daniel Paul Schreber, zoon van een succesvol en beroemd kinderarts en zelf een succesvol en ontwikkeld man, in 1893 op relatief jonge leeftijd (51) benoemd tot president van de rechtbank van Leipzich en die negen jaar daarvoor een zenuwcrisis had doorstaan toen hij in het parlement wilde komen en dat niet lukte.

Schreber: memoires van een zenuwzieke
Nu, in zijn nieuwe baan, vond hij dat hij nog harder moest werken om zich te bewijzen en keerden de klachten terug. Al snel belandde hij in een psychiatrische kliniek en werd afgeschermd van elk contact met de buitenwereld. Daarin zakte hij weg in een bovennatuurlijke wereld met visioenen, gefluisterde boodschappen en periodieke aanvallen van grote onrust. Hij begon te schrijven over zijn geloof, lijden en wereldbeeld aanvankelijk alleen om zijn vrouw te laten begrijpen wat er in hem omging, maar daarna ook met het oogmerk van publicatie, ‘Memoires van een zenuwzieke’ (1903). Hij werd door een rechter vrijgesproken omdat hij niet als een bedreiging werd gezien. Zijn onthullingen zijn des te fascinerender, omdat ze de poging zijn van een hoogst rationele, zeer precieze man om zijn hallucinaties en ervaringen te analyseren.

Schreber: Freuds analyse ‘dominante vader’ 
Toen Schreber de kliniek mocht verlaten, was hij ervan overtuigd dat hij vrouw aan het worden was. Het dragen van vrouwenkleding was dan ook niets anders ‘zijn vrouwelijkheid te verzorgen’. Er is veel geschreven over het geval Schreber, niet in de laatste plaats door Freud, die stelde dat de verhouding tussen Schreber en zijn sterke vader een rol speelde bij Schrebers ziekte. Daar kan een een kern van waarheid inzitten. In Schrebers hallucinaties zijn aanwijzingen te vinden voor mishandeling door zijn vader. Die was er als pedagoog en kinderarts van overtuigd dat kinderen moesten worden gedisciplineerd om hun onbeschaafde aard in te tomen. ‘Het kind mag niet de indruk krijgen dat zijn wil ertoe doet’, schreef hij. Zo werd zijn zoon regelmatig op een bepaalde manier vastgebonden om recht te leren zitten.

Streber: geobsedeerd door seksueel onvermogen & mannenzwakte
Verder was Schreber, net als Ernst Wagner, geobsedeerd door zijn eigen seksuele onvermogen. Zijn wereld was een seksuele wereld maar van een geheel andere aard dan Wagner. Waar Wagner hallucineerde over almachtige mannelijkheid, was Schreber de andere kant opgegaan en zich teruggetrokken in wat hij beschouwde als een waarachtiger en eenvoudiger identiteit: een vrouwenlichaam. Mannen zijn over het algemeen bepaald niet indrukwekkend in Schrebers geschriften. Hij dacht dat hijzelf en anderen in deze tijden van veranderende mannelijke identiteiten als man niet kon overleven. Veranderen in een vrouw leek de beste oplossing. Opvallend bij hem was, net als in andere patiëntendossiers, het overweldigende punt van de seksuele angst en ‘deviantie’ (masturbatie, homoseksualiteit) als bepalende factor van de kwaal van veel patiënten. Van de rustzoekers in Thomas Mann ‘Der Zauberberg’ tot de opstandige suffragettes: seks en zenuwzwakte speelden onveranderd mee onder het oppervlak.

De grote beïnvloedingsmachine
Twee Duitse mannelijke krankzinnigen vormen natuurlijk alles behalve een representatieve steekproef op het vlak van krankzinnigheid. Wat ging er door het hoofd van een vrouw die de weg kwijtraakte?

Vrouwen/feministen en seksuele angsten: de casus ’Natalja A.’
Filosofiestudenten Natalja A. laat zien dat ook haar hallucinaties leken te duiden op seksuele angsten, zoals dr. Tausk optekende. Deze casus vertoonde opvallende overeenkomsten met geschriften van andere vrouwen zoals die van Lida Gustave Heymann. Het was een gevoel van opgesloten te zitten in een doodskistachtige machine, die vanaf een andere plek werd bestuurd, waarbij elke aanraking een walgelijke afleiding was van haar eigen bezigheden zoals denken, lezen en schrijven. Waar mannen zich impotent en stuurloos voelden, merkten vrouwen als Natalja A., en de vroegere feministen dat ze niet konden ontsnappen aan de gezichtsloze dwang die elk aspect van hun leven beheerste. Een andere psychiatrische patiënt, Robert Gie, maakte tekeningen van de machines die hem aanstuurden: een perfect tijdsbeeld.

Apachen en andere vandalen
Met het oprukken van de nieuwe industriële samenleving in het Westen, een samenleving gebaseerd op professionele deskundigheid (ingenieurs, chemici, ambtenaren, statistici, artsen, advocaten etc.), werden degenen die in deze nieuwe rationele orde niet konden of wilden meekomen, problematisch. Naast neurasthenie vormden in de publieke verbeelding ook de groei van de misdaad een bron van voortdurende zorg. De wereld leek steeds gevaarlijker te worden en vooral jonge misdadigers werden met het jaar roekelozer en gewelddadiger. Daarin was geen bende of gruwelverhaal geliefder bij de sensatiepers dan dat de spectaculaire apachen die door de straten van Parijs schuimden. De apachen en hun bendeleiders vormden een los samenraapsel van rivaliserende jeugdbendes, pooiers en al wat daarbij hoort. Ze waren berucht om hun gewelddadige roofovervallen en bendegevechten midden in de Franse hoofdstad. In ‘hun’ straten in de Marais en de wat verder gelegen arbeiderswijken, durfde de politie zich in 1902 nauwelijks te vertonen en ’s nachts leek de stad van hen. Het waren ‘rebelse’ groepen die niet pasten in de industriële discipline en nieuwe culturele standaarden.

Een nieuwe Parijse bende: Bonnot
In 1910 werden de oorspronkelijke apachen, tenminste in het oog van het grote Franse publiek, voorbijgestreefd door een nieuwe Parijse bende, waarvan de leider Jules Bonnot (1876-1912) algauw bekendheid verwierf als de meest gewelddadige misdadiger van Frankrijk. Bonnot, die ironisch genoeg eerder tijdens zijn veelbewogen ‘loopbaan’ als chauffeur van Arthur Conan Doyle (schrijver van verhalen over de detective Sherlock Holmes en zijn assistent Dr. Watson) had gewerkt, was geknipt voor de rol van volksvijand nummer één. De overtuigde anarchist en mecanicien, die auto’s sta om ze te gebruiken bij zijn bloedige vervallen, was de ideale belichaming van de publieke angsten. Maar op 28 april 1912 was het spreekwoordelijk geluk van de bende op en werden ze omsingeld door 15 politiemannen, algauw versterkt door lokale bewoners met jachtgeweren. De politieprefect Louis Lépine liet ook nog eens een heel artilleriereglement compleet met zwaar machinegeweer aanrukken. Het nieuws van het beleg deed als een lopend vuurtje de ronde in Parijs en later in de middag stonden er dertigduizend toeschouwers. Bonnot werd gedood en tegen die tijd waren ook bijna alle leden van zijn benden gedood of gearresteerd. De laatste twee voortvluchtigen, twee jongemannen van begin twintig, werden in mei doodgeschoten.

Een briefje in de zakken
In de zakken van één van de criminelen werd een briefje gevonden door de publiciteitsbewuste Octave Garnier:

‘Onze vrouwen en kinderen zitten in achterbuurten op elkaar gepropt, terwijl duizenden grote huizen leegstaan. Wij bouwen paleizen en we leven in krotten. Arbeider, ontwikkel je leven, je intelligentie, je kracht. Jij bent het schaap, de smerissen zijn de honden en de bourgeois zijn de herders. Jij betaalt met jouw bloed voor de luxe van rijken. Onze overheerser is onze vijand. Lang leve de anarchie!’

Apachenroem over heel Europa
De roem van de appachen verbreidde zich over geheel Europa en werd synoniem met een nieuwe, buitengewoon gewelddadige vorm van misdaad die in Wenen evenzeer de kop opstak als in Sint Petersburg of London. Maar was daarmee ook sprake van een nieuwe misdaadgolf? Daar bestaand geen duidelijke bewijzen voor mede omdat statistieken destijds niet wezen op het aantal gepleegde inbraken maar op het aantal arrestaties en veroordelingen. Die zijn deels ook te wijten aan een efficiënter politieoptreden, een veranderende strafmaat en een algehele toename van de bevolking. Over het algemeen was er in Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland zelfs een daling van het aantal diefstallen, terwijl het aantal geweldsmisdrijven licht steeg.

Rusland als uitzondering
Op deze regel bestond één spectaculaire uitzondering ook al zijn de cijfers ook hier wat geflatteerd en in absolute aantallen nog bescheiden: Rusland en vooral Sint Petersburg. Daar zorgde een golf van ‘vandalisme’ ervoor dat na het donker alleen de allerdappersten zich nog op straat waagden. Er was een duidelijke forse toename van het aantal misdaden door jeugdbendes waarbij geld werd geëist van voorbijgangers die hun leven niet meer zeker waren als ze niets hadden. De daders waren soms niet ouder dan 12 jaar en zeker niet alleen maar arbeiders. De sociale herkomst bleek divers: van overheidsklerken, telegraafbedienden, metaalarbeiders, drukkers obers, etc. Zelfs op het platteland toonden boeren schrikbarend weinig respect voor hun meerderen.

‘In het dorpje N . liep een adellijke dame rustig over straat toen een lokaal bekende vandaal op haar afstapte en haar begon lastig te valle door te zeuren over haar zakdoekje. Toen ze hem dat weigerde, duwde hij haar tegen de grond, hield haar klem met zijn knie op haar borst en trok haar kleren uit tot ze volkomen naakt op straat lag. Terwijl zich een menigte om hen heen verzamelde, riep hij: ‘Jongens, moet je me die intelligentska toch eens kijken!’ Daarna stond hij op, gaf haar een klap tegen het hoofd en liep weg alsof er niets aan de hand was.’

De wetenschap van de misdaad
Toch sloot alleen al de indruk van een dramatische stijging van jeugdgeweld en anarchistische dreigingen maar al te goed aan bij de angsten van die tijd: een ooit grootse beschaving werd ondermijnd door ‘ontaarde elementen’ en de wetenschap wilde dat helpen begrijpen, beheersen en voorkomen.

Lombroso en de geboorte van de criminologie
De criminologie werd geboren en de Italiaanse antropoloog Cesare Lombroso (1835-1909) werd algemeen gezien als de geestelijke vader van de nieuwe onderzoekdiscipline. Lombroso zocht naar de correlatie tussen de meest uiteenlopende factoren en het plegen van misdaden variërend van het weer, geloof, geboortecijfer, alcohol en de prijs van alcoholische dranken (in Frankrijk leidde elke prijsstijging tot een daling van het aantal moorden), immigratie etc.

Lombroso: evolutie kan achterwaarts of voorwaarts gaan
Maar hij meende dat de hoofdreden elders lag. De evolutie kon zowel achterwaarts als voorwaarts gaan. Hij stelde ook dat er geboren misdadigers bestaan, mensen in hun diepste aard aan misdaad toegewijd.

Lombroso: in welke mate is misdaad erfelijk?
Hij bleef onderzoeken of en in welke mate misdaad erfelijk was. Hij meende dat het meten van de schedelomvang (en vorm van het hoofd) hem in staat zou stellen een strikt wetenschappelijke typologie van het kwaad op te stellen.

Lombroso: waardige behandeling van criminelen Tegelijkertijd streed hij als positivistisch wetenschapper voor een waardige behandeling van criminelen. Geboren misdadigers dienden opgesloten te worden, maar droegen geen schuld aan hun aard. In zijn ogen moest de houding van de maatschappij tegenover misdaad zijn gebaseerd op kennis en dat een samenleving nooit op wraak uit mocht zijn. Doel was het ontwerpen van verlicht en gefundeerd beleid en programma’s gericht preventie van misdadig gedrag. Zelfs het mogelijk uitwieden van misdadigers voordat ze waren geboren.

‘Wat voor andere conclusies zouden we kunnen trekken dan dat e meest afschuwelijke en barbaarse misdaden een fysiologische, atavistische oorsprong kennen? Het zijn dierlijke instincten die weliswaar tijdelijk kunnen afstompen onder invloed van onderwijs, de omgeving en de angst voor straf, maar ze kunnen zo weer de kop opsteken als gevolg van veranderende omstandigheden zoals ziekte, het weer, imitatie van andere misdadigers en een vergiftiging van het sperma als gevolg van een te lange periode van onthouding. Dit is ongetwijfeld de rede waarom ze zich voor het eerst manifesteren in de puberteit […] en bij individuen die een celibatair of geïsoleerd leven leiden, zoals priesters, herders en soldaten.’

Lombroso schreef zonder haatgevoelens. De natuur was in zijn ogen onsterfelijk en de cultuur was niets anders dan een bloem op de mestvaalt van de geschiedenis. Lombroso was zelf joods en daarom extra gevoelig voor de domheid en wreedheid van vooroordelen. Een hele generatie wetenschappers bouwde voort op zijn werk. Vooral de Duitse eugenetici stortten zich vol overgave op de biologische oorsprong van misdaad.

Lombroso: genialiteit is een vruchtbare vorm van krankzinnigheid
Lombroso was gefascineerd door alle soorten deviantie, van misdaad en krankzinnigheid tot aan genialiteit aan toe. Dat laatste, zo stelde hij in zijn lijvige boek ‘Het menselijke genie’ (1889, was niets anders dan een gelukkige, vruchtbare vorm van krankzinnigheid. Geniën waren in zijn ogen een speling van de natuur, die een bepaalde bijzondere vaardigheid hadden gekregen ten koste van andere vaardigheden. ‘Net zoals reuzen de prijs voor hun lengte en spierkracht betalen met onvruchtbaarheid en een relatief lage intelligentie, zo betalen de reuzen van het denken met hun psychosen voor hun grotere intellectuele kracht.’

Genialiteit en krankzinnigheid geassocieerd met geweld en uitsluiting
Genialiteit en krankzinnigheid zijn lange tijd vergezeld geassocieerd met en vergezeld gegaan van geweld en uitsluiting. De romantische stroming in de kunst was natuurlijk al vanaf het begin doordrongen geweest van het idee van vervreemding van de samenleving en de traditie, toch was het aantal literaire gevallen van krankzinnigheid in de 19de eeuw frappant.

Kunstenaars: relatief weinig aandacht voor krankzinnigheid
Bij de overgang naar de 20ste eeuw, een periode gedomineerd door verschijnselen als neurasthenie en seksuele onzekerheid, een tijd waarin veel mensen duizelig werden van de vloed van verandering die hen dagelijks omspoelde, zou je verwachten dat kunstenaars krachtig uitdrukking zouden geven aan dit gevoel van desoriëntatie. Maar rond krankzinnigheid hing vooralsnog een oorverdovende stilte. Met een enkele uitzondering zoals de antiheld in Andrej Bely’s roman ‘Petersburg’, of de roemruchtige Kurtz in Joseph Conrads ‘Heart of Darkness’, wat kan worden gelezen als een studie in krankzinnigheid.

Alfred Kubin: mannelijkheid op zijn retour
In de etsen van de Oostenrijker Alfred Kubin (1877-1958) is daarbij ook e mannelijke kracht op zijn retour. Zijn mannen ogen als dunne, dorre schepsels, kromgebogen, oude koningen voor onder een kap schuilende onderdanen, bizar vervormd en onbeduidend. Op de prent ‘Wahnsinn’ wordt het hoofd van een bebaarde, bleke patiënt in een lang gewaad, vanachter open gebeiteld door een schim. De mannelijke macht leidt naar de afgrond.

Alfred Kubin: Vrouwen zo mogelijk nóg afschrikwekkender
Maar waar de dominantie van de man afschrikwekkend was vanwege gemechaniseerd geweld, toont Kubin de erotische aantrekkingskracht van de vrouw als zo mogelijk nog afschrikwekkender en verpletterender. Vagina’s als mannelijke angst en poort tot monsterlijke vruchttbaarheden. Met de zekerheid van een dromer vangt Kubin de belangrijkste krachten van zijn tijd in beelden. Zo ook het toneelstuk ‘Mörder, Höffnung er Frauen’ van de schilder Oskar Kokocschka waarin mannen net vrouwen vechten en alle personages zijn bevangen door een ongeneeslijke koorts die, zo wordt te toeschouwer duidelijk, niets anders is dan de erotische impuls zelf.

Verdrijving en vervreemding voorbij het politieke en conventionele
In de literatuur waren er tekenen van de angst voor radicale verdrijving en vervreemding, die verder gingen dan het conventionele of politieke. De hoofdpersoon in Arthur Schnitzlers novelle ‘Leutnant Gustl’ ondtekt dat hij ’s nachts met zijn dromen alleen is gelaten. De meest intense literaire visie op krankzinnigheid en geweld is te vinden Roberts Musils ‘Der Mann ohne Eigenschaften’. Musils hoofdpersoon Ulrich is de ogenschijnlijk onaangedane waarnemer van zijn eigen dwaasheid en die van de wereld. Zijn koele rationaliteit staat tegenover een ander personage, dat het contrapunt vormt met de onbewogen rede: de bijlmoordenaar Moosbrugger die een prostitué heeft afgeslacht en zijn terechtstelling afwacht. Musil had naar alle waarschijnlijkheid gelezen over Ernst August Wagner toen hij aan dit boek werkte. Maar hij had ook inspiratie geput uit het verhaal van Cristian Voigt die in 1911 voor de rechter kwam en ter dood werd veroordeeld.

Sommige kunsteraars: krankzinnigheid dichter bij huis
Enkele andere kunstenaars zagen krankzinnigheid als iets dat dichter bij huis was gekomen, werkelijker was geworden. De decadentie van het ‘fin de sièncle’ had een evenknie gekregen in e vorm van zijn zieke, boosaardige evenknie: ontaarding. Mensen die toegaven dat ze overgevoelig waren, stonden al met één been in de kliniek. De decadente dichter werd nog geaccepteerd, maar tegen de bizarre uitspanningen van zenuwwrakken en erfelijk belaste monsters werd heel anders aangekeken. Kunstenaars opereerden daarbij als agressieve beeldenstormers. Met pen en penseel bestreden ze de tijdgeest, vierden ze de barbaarse levenskracht van mensen in primitieve samenlevingen, óf zongen ze de lof van een toekomst van nietsontziende helden en machines.

Thomas Mann over familie-ontaarding
Alleen een bijzonder zelfbewuste schrijver als Thomas Mann deed het weer anders. In zijn roman ‘Buddenbrooks’ beschrijft hij zijn eigen familiegeschiedenis als een verhaal over ontaarding. De hoofdfiguur daarin, Hanno Buddenbrook, doet niets liever dan wegdromen bij de opera’s van Wagner, oceanische klankbeelden die hij aanziet voor open zeeën waarop zijn voorvaderen hun handelsschepen lieten uitvaren. Hanno was een evenknie van de bekende dichter Rainer maria Rilke, die zich opwierp als de bard voor iedereen die de wereld niet aankon.

Volkshelden Alhoewel in de avant-gardistische kust waanzin en radicale marginalisering weinig weerklank vonden, in de populaire literatuur waren ze niet weg te denken. Het moordmysterie en het misdaadverhaal, scheppingen van de 19de eeuw, kwamen tot grote bloei.

Arthur Conan Doyle: Sherlock Holmes

‘Sherlock Holmes’ bezorgde de Schotse arts Arthur Conan Doyle een status van grote beroemdheid. In zijn detectives rende de keurige inspecteur Lestrade van Scotland Yard altijd achter de feiten aan omdat Holmes hem weer voor was geweest. Britse misdaadschrijvers hadden nooit veel vertrouwen gehad in de politie. Misdaden werden in Groot-Brittannië opgelost door gentlemen.

Maurice Leblanc: Arsène Lupin
De populaire Frase romanheld Arsène Lupin was een held van een heel ander kaliber. Hij stal van de rijken en verdeelde de buit onder de armen. Lupin had humor, was vindingrijk en kende een heel Frans gebrek aan respect voor autoriteit. Hij was niet uitsluitend een schepping van schrijver Maurice Leblanc (1864-1941) maar ook geïnspireerd op een van de volkshelden van die tijd, de anarchist Marius Jacob (1875-1954) die bekend stond om zijn gedurfde, fantasievolle misdaden en zijn charmante ridderlijkheid en gevoel voor humor. Toen deze eens in het huis van een kapitein aan het inbreken was, kwam hij erachter dat zijn slachtoffer de Frans schrijver Pierre Loti was. Hij legde alle spullen weer terug op hun plek en liet een briefje achter:

‘Binnengekomen bij vergissing. Ik kan niets wegnemen bij iemand die van zijn pen leeft. Werk verdient het beloond te worden. P.S. Bijgesloten tien franc voor het gebroken glas en het beschadigde rolluik.’

Jacobs kruistocht tegen onrechtmatig verkregen particulier eigendom liep ten einde toen een politieman bij een achtervolging werd neergeschoten. Hij werd in 1903 gearresteerd en schreef daarna o.a. in zijn verdediging:

‘Zij die alles produceren, hebben niets en zij die niets produceren, hebben alles. […] Kortom, ik vond het verachtelijk te capituleren voor de vorm van prostitutie die loonarbeid heet. Bedelen is vernederend, de ontkenning van alle waardigheid. Elk mens heeft recht op deelname aan het banket dat leven heet. Om het recht op leven wordt niet gebedeld, het wordt genomen’.

Maar zijn welsprekendheid kon de rechters niet mild stemmen, werd veroordeeld tot levenslange verbanning, maar in 1927 vrijgelaten. Hij bleef zijn anarchistische ideeën trouw, maar pakte het wat rustiger aan. De stijlvolle en waardige meesterdief Jacob mocht dan een ideaal voorbeeld zijn voor Arsène Lupin, maar de verschrikkelijke Fantomas (voor het eerst verschenen in 1910) was een sadistische moordenaar die allerlei breed gedeelde angsten belichaamde en steevast wist te ontkomen aan zijn tegenstander, politie-inspecteur Juvé. Zijn leven werd ‘beëindigd’ doordat schrijver Marcel Allain hem doodleuk liet aanmonsteren op de Titanic.

Duitsland: liever Karl May en sentimentele romans
De Duitse bestsellerliteratuur kende trouwens géén schurken van eigen bodem. De voorkeur ging uit naar avonturenromans à la Karl May, of sentimentele liefdesromans zoals die werden geschrevn door denimmens populaire Hedwig Courts-Mahler met bouquet-reeks achtige romans, 208 in totaal.

Opvallend voor die tijd: verlichte houding psychiatrie en rechtspraak
Algemeen opvallend is bijv. dat een zaak als die van Ernst August Wagner, niet alleen vervreemding illustreert omstreeks 1910, maar ook de opvallend verlichte houding van de psychiatrie en de rechterlijke macht. Wagner mocht zijn leven onder medisch toezicht voortzetten en groeide zelfs uit tot een soort beroemdheid onder psychiaters. Wagner kreeg een ambtenarenpensioen en wijdde zich aan zijn literaire werk en aan een omvangrijke briefwisseling met verschillende bekende persoonlijkheden uit e literaire en medische wereld. Hij stierf een natuurlijke dood in Winnetal in april 1938.

1914: En het einde is de dood

‘De dokken van Londen zijn enorm. Men verliest er elk gevoel voor proportie als men mijlenlang over de rails langs de schepen aan het Albert Dock raast, langs de rij scheepsrompen die zich eindeloos uitstrekt als in een droom. En dan is het Albert Dock nog maar één van de dokken van de Londense haven. Hier wordt de moderne wereld compleet fantastisch. Ik heb dit onwerkelijke karakter van onze wereld niet meer zo duidelijk gevoeld sinds ik voor de slachthuizen van Chicago stond.’
– Dagboeknotitie van graaf Harry Kessler, 6 juni 1903 –

Op 28 juli 1914 stond Henriette Caillaux voor de rechtbank in Parijs. Ze was de echtgenote van Joseph Caillaux, op dat moment opnieuw Franse minister van Financiën. Ze had op 16 maart, op klaarlichte dag, de hoofdredacteur van ‘Le Figaro’ Gaston Calmette, vermoord door hem van dichtbij vier keer in de borst te schieten. Het was een bijzondere zaak omdat minister Caillaux maandenlang het slachtoffer was geweest van een hetze in de pers. Het ging dus niet alleen over moord maar smerige zaakjes, over het gevecht om politiek overleven. Caillaux was een van de nieuwe technocraten die door waren gestoten naar machtige posities en een affaire had gehad, waarbij hij was betrapt. Hij had de situatie gered door te scheiden van zijn eerste vrouw en te trouwen met Henriette. Ze had veel charme wat zijn gebrekkige gevoel voor humor compenseerde. Samen waren ze graag geziene gasten. Niemand wist dat ze eerst een buitenechtelijke relatie hadden gehad en in 1911 werd Caillaux minister-president, precies zoals hij het had gepland.

Duitsland: geen koloniaal akkoord zonder hun inbreng 
Maar in 1911 zat het de Duitse regering dwars dat Frankrijke en Groot-Brittannië het op een koloniaal akkoordje hadden gegooid. De Fransen en de Britten hadden elkaar vrij spel gegeven in resp. Egypte en Marokko. De Duitsers wensten niet te worden genegeerd en stuurden een kanonneerboot naar de Marokkaanse havenstad Agadir (idee was van de Duitse minister van buitenlandse zaken, Alfred von Kiderlen-Wächter). In Marokko waren al Duitse bedrijven actief en er woonde ook Duitse staatsburgers.

De Panther als Britse tegenreactie
De Admiraliteit van de Britten stuurden de ‘Panther’, een schip van bescheiden afmetingen. Op het moment dat de Panther voor anker ging in de baai van Agadi, haastte een enkele Duitser,. Herr Wilberg zich door de verzengende hitte naar het strand al waar het Duitse schip hem oppikte. Dit werd door de Duitse kranten beschreven als een heldendaad omdat ‘Duitsers in veiligheid waren gebracht’. Ondanks zijn bescheiden afmetingen veroorzaakte de Panther wel eersteklas deiningen. Tussen Parijs en Berlijn werd koortsachtig onderhandeld en het vuur sloeg al gauw over naar de overzijde van het kanaal. De Britten waren vastbesloten de Fransen bij te staan maar de Duitsers waarschuwden de Britten zich er niet mee te bemoeien. Winston Churchill, de minister van marine, bracht de Britse oorlogsvloot in paraatheid voor een mogelijke preventieve aanval op de ‘Kriegsmarine’.

Duitslandse misrekening
De Duitse kanselier Kiderlen-Wächter ging inzien dat hij zich had misrekend. Hij nam genoegen met Frans grondgebied in equatoriaal Afrika als ‘compensatie’ voor het opgeven van de Duitse aanspraken op Marokko: honderdduizend vierkante kilometer giftige moerassen en grasland zonder enig praktisch nut.

Frans onderhandelingssucces dank zij Joseph Caillaux
Het Franse succes aan de onderhandeltafel was te danken aan de sluwe, mar weloverwogen instructies van minister-president Caillaux, vanuit Parijs. Caillaux was ook zakenman en wist dat Frankrijk het nooit tegen de Duitsers kon winnen en ze Duitsland bovendien harder nodig hadden dan omgekeerd. Maar de conservatieve pers bleef erop hameren dat niet Duitsland maar Frankrijk de verliezende partij waren geweest en voelde zich ‘verraden’. Caillaux moest in 1912 aftreden en werd een jaar later weer minister van financiën. De Agadir affaire leek verleden tijd.

Politieke afrekening (m.b.v. de media)
Maar de conservatieven waren het ‘verraad’ nog niet vergeten en zette twee lijnen in om voorgoed met Caillaux af te rekenen. Een via de hoofdredacteur van ‘Le Figaro’ die madam Caillaux benaderde met een stapel compromitterende brieven. In weerwil van de journalistieke conventies in die tijd, publiceerde Calmette fragmenten, om te beginnen met politieke passages en later liefdes aspecten. Calmette zette een volwaardige karaktermoord op. Henriette begon te vrezen dat haar man de hoofdredacteur tot een duel zou uitdagen, dat hij misschien zou worden gedood én dat het geheim van hun buitenechtelijke begin publiek zou worden.

De strategie voor de rechtbank: Vrouwen als zwakke, emotionele schepsels
Het proces tegen haar was een sensatie. Luttele minuten nadat Joseph Caillaux had gehoord van de daad van zijn vrouw, nam hij ontslag als minister en vanaf dat moment maakte hij zich sterk voor haar verdediging. De strategie die hij volgde met de topadvocaat die hij had ingehuurd was eenvoudig. Vrouwen, zo kreeg het hof te horen waren zwakke, emotionele schepsels die gemakkelijk overspannen reageerden. De felheid waarmee de pers haar echtgenoot had aangevallen, had het wankele evenwicht in haar vrouwelijke geest verstoord en ze was tot haar daad gekomen uit verkeerd begrepen loyaliteit, een ‘crime passionel’ in de volste zin van het woord. De strategie werkte voortreffelijk. Henriette verliet de rechtbank als een vrije vrouw en stortte zich in de armen van haar man. Frankrijk was verrukt en geschokt tegelijkertijd.

De tijd komt samen in de zaak Caillaix-Calmette
In de zaak Caillaux-Calmette kwamen veel zaken van die tijd samen: de zorgen van de Fransen of ze wel tegen de Duitsers opkonden, de machinaties van de politiek, de rol van de massamedia, de opkomst van politieke technocraten, koloniale geschiedenis en wapenwedloop. En niet te vergeten het feit dat madam Caillaux zich niet schikte in de rol van passieve echtgenote, maar in plaats daarvan het initiatief nam een machtig man te vermoorden. Het was de perfecte moord van die dagen.

De volgende moord: Jean Jaurès
Maar een volgende moord kwam eraan. Drie dagen na de vrijspraak van Caillaux werd Jean Jaurès, de voornaamste verdediger van kapitein Dreyfus, en voorzitter/hart van de Parti Socialiste Unifié neergeschoten in een café. De kranten stonden er vol van zodat er maar weinig ruimte was voor die andere moord op aartshertog Frans Ferdinand in het verre Sarajewo (als ogenschijnlijke trigger voor WOI). 

Maalstroom van tomeloze krachten
Vijftien jaren waren er verstreken sinds de wereldtentoonstelling, vijftien jaren waarin de wereld radicaal was veranderd. Sommige van die veranderingen zoals groeiende steden, spoorwegen en fabrieksschoorstenen waren zonneklaar. Andere waren minder opvallend maar des te ingrijpender. Maar de moderne wereld was al een feit voordat de eerste Duitse soldaat de Belgische grens was overgestoken. De roes van de moderniteit bracht gevaar met zich mee (ongelukken, terroristische aanslagen etc.), het angstige gevoel voort te razen zonder duidelijke richting met twee motieven die bij alle veranderingen een basale rol speelden: machines en vrouwen, snelheid en seks.

De dynamo… (en het schrikbeeld van de ontaarding)
De jaren na 1900 waren eerst en vooral dynamisch. Alles leek vandaag groter en sneller dan gisteren. Maar bij deze dynamiek bleef het schrikbeeld van ontaarding en verval de Europeanen achtervolgen. Eugenetici waarschuwden voor verval van het ras, conservatieve publicisten voorspelden het einde van de beschaving. Nog niet eerder was er zoveel reden tot optimisme en nog niet eerder keken de mensen met zoveel zorg naar de toekomst.

Christelijke soldaten in het aards paradijs?
De Europeanen begonnen ook meer te twijfelen aan de waarden en de prestaties van de macht. Anders dan de victorianen waren ze er niet zo zeker meer van dat ze als christelijke soldaten recht op het paradijs af marcheerden. De Wereldtentoonstelling van 1900 was symptomatisch voor het gebrek aan vertrouwen in een nieuwe wereld en voor een behoefte vindingen van morgen te hullen in een jasje van gisteren. Meer dan ooit stond ook het programma van de Wereldtenstoonstelling zelf ter discussie wat de angst en onzekerheid weergaf van een samenleving in onzekerheid.

Boerenoorlog en dood Victoria: effect op zelfvertrouwen en zekerheden
De Boerenoorlog en de dood van koningin Victoria sloegen een deuk in het zelfvertrouwen en morele zekerheid van het grootste rijk ter wereld. De onthullingen over het schrikbewind in de Congo brachten schade toe aan de gedachte dat Europeanen een beschavingsmissie hadden. Terwijl de sociale realiteiten met de dag leken te verschuiven, brokkelde de oude pijler van stabiliteit, de oude heersende klasse van Europa, gestaag verder af door de opkomst van nieuwe technologie. Ook in de snel veranderende en uitdijende omgeving van de steden was ook zekerheid een zeldzaamheid. Fabrieksproducten verdrongen oude ambachtelijke producten en identiteiten werden steeds vaker op aangeven van de industrie gedefinieerd. Verreweg de meeste mensen werden consumenten.

Arbeiders organiseren zichzelf
Nieuwe sociale werkelijkheden ontstonden ook door arbeiders die zichzelf gingen organiseren in vakbonden en politieke partijen met aanzienlijke politieke macht en uit op maatschappelijke omwentelingen. Bij afnemende zekerheden ontstond behoefte aan nieuwe referentiekaders. Nieuwe groepen hanteerden de taal van de wetenschap als manier om zich van anderen te onderscheiden en zich superieur te wanen.

Grote meerderheid gaat voor amusement
Maar de grote meerderheid besloot zichzelf te gaan amuseren. Waar het christendom de mensen ooit beelden van geloof, hoop en liefde had ingeprent, begonnen het witte doek en warenhuizen de kerk te verdringen als droomfabrieken. Dáár was een seculiere industriële wereld te zien, maar dan wel een die mooi, betaalbaar en amusant was. Al in 1910 winkelde, wie zich dat kon veroorloven, zijn existentiële zorgen weg. De hoofdstroom van de westerse cultuur – het christendom, de Verlichting – leek te zijn uitgemond in de betekenisloosheid van het leven als consument, de wreedheid van het kapitalisme, de anonimiteit van de metropool en het morele bankroet van de samenleving als geheel.

Echte basis morele vernieuwing buiten de Christelijke beschaving
Velen, zoals kunstenaars als Picasso, waren het erover eens dat de echte basis voor morele en esthetische vernieuwing alleen nog buiten de christelijke beschaving kon worden gevonden. In Afrika (Picasso, Braque, Gilde), Zuid-Amerika (Aby Warburg), bij de pioniersmentaliteit van de Verenigde Staten (Adolf Loos, Henry Adams), in de voorchristelijke heidense Europese plattelandsbeschavingen (Bartók, Kodály, Kandisnky) of in de klassieke oudheid (Nietzsche, Freud, Klimt, Strauss, Hofmannsthal).

Futuristen gaan juist voor snelheid
De futuristen hadden daar juist géén interesse in, en gingen voor moderne machines, snelle auto’s en geweren. Hun held was niet de soldaat maar de jachtvlieger of de fietser, bij wie spierkracht en lichaam versmolten met een snel(lere) machine: een vroege versie van de bionische man.

Bijna ongemerkte verandering tussen rol seksen
De groei van de industriële samenleving en de veranderingen in de verhouding tussen de seksen op het gebied van de seksualiteit vonden bijna ongemerkt plaats. Wel zichtbaar waren de suffragettes waarmee de bevrijding van de vrouw zijn intrede deed in het politieke debat. Ook subtiel, maar niet minder opvallend, overal in Europa kregen vrouwen elk jaar minder kinderen. Het kwam daarbij bij de beschouwers kennelijk niet op dat dit een teken van toenemende sociale vaardigheid kon zijn en een beslissing die huwelijkse partners gezamenlijk namen.

Mannen in het defensief & meer duels
En naarmate vrouwen assertiever werden en nieuwe rollen leken op te eisen voor zichzelf, gingen de mannen in het defensief. Tussen 1900 en 1914 vonden meer duels plaats dan in de dertig jaar daarvoor, liepen meer mensen in uniform over straat, waren er kerels met grote snorren, bodybuilders met grotere spierbundels en slagschepen met grotere kanonnen en een Titanic als symbool voor rampspoed bij snelheidsrecords willen breken. Feministische schrijfsters legden met hun analyses de mannelijke onrust en patriarchale machtsstructuren van de samenleving ongenadig bloot. En maar weinig mannen hadden de moed, en een zodanig vooruitziende blik, de kwaliteit van die analyses te erkennen (Bernard Shaw, Arthurn Schnitzler, August Bebel).

Een samenleving van verwijfde mannen en mannelijke vrouwen
Veel mannen zagen het als het begin van het einde van de beschaving: een samenleving van verwijfde mannen, mannelijke vrouwen werd als onnatuurlijk gezien. Ze eisten een terugkeer van de krijgshaftigheid en het geloof uit de voorbije eeuwen. Afrika werd gezien als een plek van seksuele vrijheid voor mannen en harems met gewillige vrouwen. Des te verontrustender was het te moeten toegeven dat er koloniale wreedheden werden begaan die de realiteit van bijna slavernij en misbruik wegrukten uit het rijk van symboliek en deel werden van politiek debat.

Dieptepsychologie, seksualiteit en afweermechanismen
Daarbij kregen politieke en sociale kwesties sterke seksuele connotaties, variërend van regelrechte angst over zaken als masturbatie, homoseksualiteit, potentie en geestelijke aandoeningen. Freud had er namen aangegeven als sublimatie en repressie (dieptepsychologische afweermechansimen/ copingmechanismen) bij mensen die niet bereid waren hun diepste verlangens onder ogen te zien.

Op drift in tijd en ruimte
Met de dynamo kwam ook Einstein die tijd en ruimte samenvoegde tot een vierdimensionale tijdruimte. Spoorwegen veranderden het leven en opeens kwamen kuststeden die eerst ver weg lagen binnen de persoonlijke ruimtelijke sfeer en werden vakantiesteden. De vaste ruimte en het unieke moment hielden op te bestaan. Optredens werden op langspeelplaten vastgelegd en konden nu op elk moment overal worden gehoord terwijl de eeuwen daarvoor iemand bij een optreden aanwezig moest zijn en het te ervaren. Kunstenaars als Picasso en Braque toonden voorwerpen en gezichten vanuit meerdere perspectieven tegelijk en de moderne mens deed honder keer zoveel zintuiglijke indrukken op als een 18de eeuwse kunstenaar. Het robotachtige zelf werd werkelijkheid en mensen voelden zich deel worden van machines. Het verlies van de heelheid van het zelf, van een persoonlijkheid met duidelijk afgebakende grenzen en een kern, dat mensen in hun sociale leven ervoeren, werd versterkt door de wetenschap. In plaats van voort te bouwen op de onwankelbare basis die de positivistische 19de eeuwse wetenschap leek te beloven, lieten wetenschappers in hun meest geavanceerde onderzoek en theorievorming juist alle zekerheid varen (kwantummechanica) terwijl volgens de ervaring de wereld Newtoniaans is.

Wetenschap holt elk besef van richting uit
De wetenschap holde ook elk besef van richting of zin uit. Meer kennis ging hand-in-hand met een zwakker besef van welke kant uit te gaan. William James stelde kortweg dat de waarheid datgene is dat werkt. Bertand Russel verklaarde dat het begrip waarheid zelf berust op een misvatting. Ernst Mach hamerde erop dat een zelf niet bestaat. En ook Henri Bergsons vitalisme (behoud van instinct en ervaring) kon het tij niet keren. De geruststellende zekerheden van het Duitse idealisme, Kant en Hegel, sloegen stuk op het rad van onzekerheid. Nietzsche bleef over maar zijn inzichten werden verschillend geïnterpreteerd en daardoor geen gezaghebbende erfenis om op voort te bouwen.

Avant-gardistische versplintering
Avant-gardistische kunstenaars weerspiegelden dit persoonlijke uiteenvallen: Figuren werden versplinterd, hoofden gefragmenteerd en het ene perspectief naast het andere geplaatst. Musici als Mahler riepen hetzelfde gevoel op door de ene melodie de andere te laten onderbreken. De meest elementaire ‘gegevenheden’ van het menselijke leven – tijd en ruimte, fysieke integriteit en persoonlijke identiteit – was hun stabiliteit ontnomen in het veranderende tij van techniek en consumentisme. Vooral bij de oude standen deed het verlies van authenticiteit, van uniciteit en onbetwiste identiteit zich duidelijk voelen.

De cultus van de redeloosheid
De nieuwe wereld na 1900 was er een van de rede, van experts en wetenschappers, statistici en ingenieurs. Daarbij had de rede vanaf Descartes, Hume en Kant de plaats van het geloof ingenomen maar kon dat niet meer helemaal waarmaken nu de samenleving van de rede een onzekere toekomst tegemoet ging. Rationaliteit wekte argwaan en duizeligheid op, een irrationele respons. De redding werd gezocht in de instincten, in oerkrachten en een zoektocht naar oude zekerheden, mystieke waarheden, een fascinatie met het onbewuste en angstig vertoon van mannelijkheid en kracht. Rede werd beredeneerde redeloosheid. Die redeloosheid had altijd al een rol gespeeld in de westerse samenleving als drijvende kracht in de Griekse tragedies, middeleeuwse verhalen en als spirituele doel in de middeleeuwse mystiek. Nu werd het zowel een politieke kracht als een onderdeel van de massacultuur. Dreyfus-haters kozen voor de redeloosheid in weerwil van overweldigend bewijsmateriaal en kunstenaars raakten gefascineerd door archaïsche instincten.

Nietzsche en Freud
De profeet van deze redevrije tegencultuur was Friedrich Nietzsche. Zijn verheerlijking van de Dyonisische wil en ultieme zelfoverwinning werd door een hele generatie jonge Europeanen als een evangelie gelezen. Nietzsche deed o.a. de moraal van zijn tijd af als een slavenmoraal. Met het versnellen van de verandering leken de rede en het instinct steeds meer van elkaar te vervreemden. Elke vorm van instincten met in laatste instantie seksualiteit en de slagvelden lagen langs seksuele grenzen. Het vraagstuk van de redeloosheid leek in de onderstroom een seksueel vraagstuk. Het was het genie van Sigmund Freud dat hij dat in die tijd inzag en het seksuele, irrationele en onbewuste een centrale rol gaf in de psychologie. De vele uitdrukkingen daarvan waren goed in Wenen te zien (zie ook de doeken van Egon Schiele).

Franz Kafka
In het nabij gelegen Praag begon ook een jonge Franz Kafka te speuren in de dimensies van het mythische in het persoonlijke, van de diepe structuren die schuilgaan onder een schijnbaar alledaags oppervlak. Kafka’s centrale mythe is bijbels terwijl Freud zijn inspiratie ontleende aan het oude Griekenland, maar hun projecten lijken op elkaar en kennen dezelfde insteek.

De rationaliteit veroordeelde zichzelf en organiseerde zijn eigen oppositie
De rationaliteit veroordeelde zichzelf waarbij het doel was door middel van een gewelddadige grote ommekeer terug te keren naar een middeleeuwse harmonie met het lot centraal, gebaseerd op een diepere spirituele kern, het exacte tegendeel van moderne stammen. De opstand van de redeloosheid was een opstand tegen de moderniteit zelf. De opstand plaatste het idee van een oude en onveranderlijke kern van de mens zelf tegenover de instabiele identiteiten van de stadsbewoners en kwam tot uiting in de mannelijke reacties tegen het vroege feminisme en in een reactionistische politiek. Tegelijkertijd probeerde de opstand weer niet de klok in elk opzicht terug te draaien en liet zich zien in het futurisme, avant-gardistische kunst, ‘wetenschappelijke’ rassentheorieën en in de mystiek. De cultus van de redeloosheid was belangrijk voor een breed scala van schijnbaar onvergelijkbare bewegingen variërend van het abstracte modernisme tot het fascisme.

Tot slot: een wereld van verschillende snelheden
Vóór 1914 stonden het leven, de gevoelens en gedachten van veel mensen in het teken van de razendsnelle intrede in de wereld van de industriële massaproductie. Ondanks Virginia Woolfs bewering over de menselijke natuur, dat in of omstreeks 1910 de menselijke aard was veranderd (zie hoofstuk over 1909), was niemand rond 1910 volledig ‘modern’- net zo min als iemand dat vandaag de dag is. Verschillende perioden, tijdslagen, bestaan naast elkaar in een wereld met plaatsen met verschillende ‘levenssnelheden’. Ook in de kunstwereld waren er verschillende werelden. Picasso gaf niets om muziek en had nog nooit van Schnitzler gehoord. Stravinsky ging nooit naar het theater behalve om professionele redenen. 
Tegelijkertijd lopen mentaliteiten en identiteiten vaal dwars door generaties heen, creëren samengestelde en gefragmenteerde zelfbeelden, en dit is op zich een onlosmakelijk onderdeel van het modernisme.
De identiteiten van Man en Vrouw werden continue verscheurd tussen oude loyaliteiten en nieuwe aspiraties, tussen nostalgie en sociale werkelijkheid. Ze waren van voorbijgaande aard en werden geplaagd door kwetsbaarheid, verval en onmacht en moesten altijd weer worstelen met de voortdurend wisselende sociale realiteiten.
De veranderingen vonden te snel plaats. Mensen hadden het gevoel vast te zitten in een onbestuurbare auto en de versnelling zonder een duidelijke richting deed hen duizelen. Een duizeling die zich overal deed voelen, los van culturele en ideologische scheidslijnen. In vele opzichten kwamen in de 20ste eeuw alleen maar de dromen en nachtmerries uit, die voortkwamen uit de creatieve onrust van de jaren 1900-1914.
In Robert Musils roman ‘Der Mann ohne Eigenschaften’ overdenkt de hoofdpersoon Ulrich de tijd waarin hij leeft:

‘Was er nu wel of geen Balkanoorlog? Er vond wel een of andere interventie plaats; maar of dat oorlog was, Hij wist het niet precies. Er waren zoveel dingen die de mensheid bewogen…..er gebeurde veel, het was een bewogen tijd, die rond eind 1913 en begin 1914.’