Inleiding in de filosofie (deel I).

Uitgebreide samenvatting Open Universiteit-cursus: Inleiding in de filosofie. Deze is opgesplitst in twee hoofddelen. Elke week vanaf 1 september 2016 gaat aan deze samenvatting een volgende les uit deze cursus worden toegevoegd. Dit is deel I ( de eerste 23 lessen). 

De totale samenvatting van deel I, vind je op:
https://www.stuvia.com/doc/347930/open-universiteit-filosofie-deel-i.pdf 

De totale samenvatting van deel II, de lessen 24 t/m 42, vind je via deze link:
Voor de samenvatting van de totale cursus (alle lessen van deel II), ga naar:
https://www.stuvia.com/doc/347931/open-universiteit-cursus-inleiding-in-de-filosofie-deel-ii

Les 1: Wat is filosofie?
Wat filosofie is laat zich niet of nauwelijks door een definitie vastleggen. Ze heeft geen eigen kennis-object. Filosofie wordt wél gekarakteriseerd door de wijze waarop ze bepaalde vragen stelt. Dat kan bij talloze onderwerpen (objecten). Die vragen richten zich vooral op vanzelfsprekendheid, fundamenten en vooronderstellingen die aan ons gebruikelijke wereldbeeld ten grondslag liggen. Het woord is afkomstig uit het Grieks en is een samenstelling van de woorden ‘philia’, liefde of vriendschap, en ‘sophia’, wijsheid.
Bij wijsheid onderscheiden de Grieken een theoretische (wetenschap) – en een praktische weg (ethiek/wat is een goed en zinvol leven / In de antieke filosofie dacht men: ‘wie het goede kent, zal het goede doen’).
Immanuel Kant (1724-1804) ziet een rode draad. Vplgens hem draait het in de filosofie om de volgende vier hoofdvragen:

  • Wat kan ik weten?
  • Wat moet ik doen?
  • Wat mag ik hopen?
  • Wat is de mens?

Deze vragen drukken een gevoel van verwondering uit en dat doet een filosoof: zich verwonderen. Filosofische vragen zijn vaak van een kinderlijke eenvoud waarbij er een weerstand is om gelijk pasklare antwoorden te geven. Ze nodigen juist uit tot expliciet en systematisch onderzoek waarbij verschillende scholen verschillende onderzoeksmethoden hanteren.
De mogelijkheid van ware kennis werd door de sceptici en cynici in twijfel getrokken, door de sofisten en retorici werd zij niet nastrevenswaardig geacht. Niet waarheid was van belang maar overtuigingskracht waarmee een standpunt werd verdedigd.

Nieuwe filosofische tradities?
Herhaaldelijk is geprobeerd in de geschiedenis om een streep te zetten onder bestaande filosofische tradities. Decartes (1596-1650) en Wittgenstein (1889-1951) zijn voorbeelden. Kenmerkend is dat wordt geprobeerd verschillende onderdelen van de traditie in een nieuwe samenhang te plaatsen.

Een echter traditie vereist ook het bestaan van geschreven filosofische teksten waarin bepaalde uitgangspunten worden uiteengezet, bekritiseerd en verdedigd. Zonder geschreven teksten zou de filosofie niet kunnen bestaan.

Een filosoof is niet zozeer ‘de denker’ van Rodin: een man die zijn hoofd met de hand ondersteunt’. Tegenwoordig is dat iemand die achter zijn laptop zit, met een bibliotheek binnen bereik. Lezen en schrijven zijn een wezenlijk onderdeel van het werk van een filosoof. Papier maakt een vluchtige gedachtegang duurzaam resp. maakt het mogelijk correcties aan te brengen en een idee uit te werken. Die teksten zijn vaak paradoxaal: van de ene kant pretenderen ze voor iedereen van belang te zijn, maar hanteren tegelijk een woordgebruik dat voor de gewone sterveling niet is te volgen.

De Middeleeuwen: filosofie en theologie
In de Griekse en Romeinse oudheid werd nog geen onderscheid gemaakt tussen filosofie en wetenschap. In de Middeleeuwen werd filosofie uitsluitend gebezigd in samenhang met religie. Daar waren drie denkrichtingen bij te onderscheiden:

  • De filosofie kon de ‘hoogste waarheid’ die in de bijbel was geopenbaard op een eigen rationele manier bereiken. Filosofie stond op de dezelfde hoogte als theologie.
  • Filosofie kon geen zelfstandige bijdrage leveren aan het inzicht in de waarheid. Dat kon alleen door het geloof. Filosofie is daarbij enkel een ondergeschikte hulpwetenschap.
  • De domeinen van filosofie en theologie zijn volkomen gescheiden, zodat er een ‘dubbele waarheid’ zou kunnen bestaan. Enerzijds de geloofwaardigheid en anderzijds de filosofische en gemeenschappelijke waarheid.

In de moderne tijd na de middeleeuwen en de renaissance (na ca. 1600), begonnen de verschillend vakwetenschappen zich geleidelijk los te maken van de filosofie waardoor in de 17de eeuw de moderne mathematische natuurwetenschap ontstond. Filosofie speelde daarin de rol van de theoretische grondslag waarop alle kennis berustte.
Na de natuurwetenschappen hebben zich meer gebieden, die eerst tot de filosofie werden gerekend zich ontwikkeld waarna rond 1900 de zelfstandige ontwikkeling begon van mens- en maatschappijwetenschappen.

Vier relaties filosofie – wetenschap
Globaal zijn er tegenwoordig vier relaties van de filosofie tot de wetenschap te onderscheiden:

  1. Filosofie streeft naar een allesomvattend begrip waarbij de resultaten van de wetenschappen in die synthese worden meegenomen.
  2. Wetenschappen kunnen alleen feiten aan het licht brengen en niet de betekenis. Roger Scrutton (1944 – …) geeft aan dat wetenschap oorzaken kan opsporen en redeneert in termen van causaliteit. Filosofie gaat op zoek naar de redenen (het waarom) en redeneert in termen van waarden (wat is mooi, rechtvaardig, goed en zinvol etc.).
  3. Bovenstaande redenen worden als drogredeneringen en achterhaald beschouwd volgens neo-positivistische filosofen. In hun ogen kan de filosofie de wetenschappen en het alledaagse denken hooguit helpen om zich van schijnzekerheden los te maken vanuit een ‘bescheiden plaatsje’.
  4. De filosofie heeft een plaats naast de andere wetenschappen en is te zien als een bijzondere interesse voor het onderzoeken van de eigen- en andermans maatstaven. De theoretische- en praktische vooronderstellingen (bijv. ethisch en cultureel) worden daarbij getoetst in termen van geldigheid en mogelijkheden. (Levi Strauss wees er bijv. op hoe culturele vooroordelen een analyse van andere culturen in de weg kunnen staan).
    Verder kunnen filosofen buiten de wetenschap een inbreng hebben bijv. bij maatschappelijke debatten over nieuwe technieken.

Filosofie en praktische betrokkenheid
Bij het woord ‘praktisch’ gaat het over onderzoek m.b.t. ethische of maatschappelijke betrokkenheid. Vragen naar de aard van de werkelijkheid staan in dienst van de vraag naar andere, rechtvaardigere verhoudingen. Het kan zich richten op individueel handelen (existentialisme) en maatschappelijke structuren (Frankfurter Schule). ‘ Zo objectief mogelijk’ is geen doel op zich maar een uitgangspunt in dat onderzoek. De laatste 50 jaren zijn drie belangrijke stromingen geweest.

  1. Het existentialisme (ook wel ‘levensfilosofie’ genoemd)
    De stelt het bestaan van de mens centraal en stelt dat die niet door structuren buiten de mens noch door de aard van de mens zelf is vastgelegd. De mens is vrij zijn eigen bestaan te ontwerpen maar van die vrijheid gaat ook een beklemming uit. Mensen moeten zich bevrijden van sociale conventies. Sartre (1905-1980) gaf aan het existentialisme een links-radicale wending.
  2. De Frankfurter Schule.
    Deze richt zich eveneens tegen onderdrukking maar geeft meer aandacht aan sociaal-economische structuren. Deze school stelt dat filosofie en wetenschap nooit waardenvrij kunnen zijn. Die kaders en haar grondslagen kunnen kritisch worden onderzocht (onderzoek bijv. naar de relatie tussen kunst en cultuur, Marxisme, antisemitisme etc.).
  3. Het postmodernisme
    Dat gaat ervan uit dat alle pogingen om in de politiek, cultuur, religie of wetenschap een definitieve waarheid vast te stellen tevergeefs zijn en alleen als onderdrukkende machtsfactor kunnen werken. De werkelijkheid is ongrijpbaar en veranderlijk.

Terzijde: tegenover degenen die zich een heel andere maatschappij voorstellen staan Stoïsche en sceptische denkers die de overtuiging uitdragen dat pogingen om de wereld te verbeteren niet of zelfs averechts werken en dat de mens zich beter kan schikken in zijn lot.

De filosofische vakgebieden
Naast de bovenstaande indeling tussen theoretisch en praktisch wordt wel eens gezegd dat filosofie zich bezig houdt met (de zoektocht naar) het goede (ethisch), het ware (kennistheoretisch) en het schone (esthetisch).

  1. Kentheorie en wetenschapsleer (epistemologie)
    Dit gaat over Kants vraag: ‘Wat kan ik weten?’ Kernvraag is dan: ‘Wat is waarheid’?
    Wat is kennis en volgens welke maatstaven is ze geldig? Wat is haar reikwijdte? Welke typen van kennis zijn er en uit welke bronnen kan de mens kennis putten? Hoe verhoudt kennis zich tot de werkelijkheid?
    ‘Sensualisten’ of ‘empiristen’ stellen dat kennis uiteindelijk op zintuigen teruggaat. Rationalisten (ratio = Latijn voor ‘verstand’) stellen dat vooral het verstand ware kennis voortbrengt. In de wetenschapsleer (= sub-discipline van de wetenschap) worden fundamentele vragen gesteld over de vooronderstellingen, methoden van de wetenschap en de feitelijke totstandkoming van wetenschappelijke kennis en de invloed van historische (maatschappelijke, economische, sociologische en psychologische) omstandigheden. Belangrijk in dat kader zijn Karl Popper (1902-1994) en Thomas Kuhn (1922-1996).
  2. Metafysica en ontologie
    De term ‘metafysica verwijst naar de werken van Aristoteles toen men diens werken wilde categoriseren. Na de werken over natuurkunde (fysica) volgen boeken over algemene beginselen van de werkelijkheid. Die noemde men eenvoudig ‘meta-fysica’: ‘dat wat na de fysica komt’.
    De metafysica onderzoekt de aard van de werkelijkheid, het wezen van ‘het zijn’. Wat is ‘het zijn’? Welke manieren van zijn, zijn er? Bestaat een werkelijkheid van een hogere orde? Bestaat God en de onsterfelijkheid van de ziel?
    Sommigen zijn pure materialisten. Idealisten menen dat het bewustzijn de meest fundamentele werkelijkheid is dat niet is te reduceren tot louter materie (natuurkunde, scheikunde).
    Tot de ontologie behoort ook de vraag of verschillende wetenschappen verschillende werkelijkheden kunnen hebben? En of de mens vrij of gedetermineerd is.

    (Wikipedia: De ontologie (van het Grieks ὀν = zijnde en λόγος = woord, leer) is de zijnsleer. Traditioneel is ontologie een tak van de filosofie, binnen de metafysica. Ze beschrijft de eigenschappen, of breder: het zijn van het geheel van dingen, “entiteiten” of ook zijnden genoemd, waarvan aangenomen wordt dat ze bestaan of beter: zijn. De klassieke ontologie probeert de fundamentele categorieën ervan te onderscheiden. Daarom wordt ze soms ook wel ‘categorietheorie’ genoemd, hoewel ‘ontologie’ gebruikelijker is)
    .
  3. Ethiek (moraalfilosofie)
    Deze gaat over Kants vraag: ‘Wat moet ik doen?’ Wat zijn normen voor ons handelen en wat is goed, juist en rechtvaardig? Daarin zijn twee hoofdstromingen te onderscheiden:
    * De teleologische ethiek richt zich op het doel en de resultaten van het handelen.
       Het ‘utilitarisme’ is daar een voorbeeld van. Dat gaat voor een ‘groots mogelijk nut voor de grootste groep mensen’.
    * De deontologische ethiek die ingaat op de ‘handeling op zich’ onafhankelijk wat deze oplevert.
       Wat zijn absolute ethische regels waaraan iedereen zich onder alle omstandigheden dient te houden.

Ethiek onderzoekt ook de aard en de mogelijkheid van de regels voor goed handelen. Dat heet meta-ethiek (de grondslagen van de ethiek).
Hebben morele regels een universele geldigheid of zijn deze altijd cultureel bepaald (moreel relativisme)?

Of het ‘is’ – ‘ought’ (‘zijn’ of ‘behoren’) probleem: normen rechtvaardigen door de praktijken waar mensen zich aan houden (ertoe ‘behoren) of zijn die juist niet te rechtvaardigen met een beroep op de feitelijke gang van zaken? (‘behoren’ is niet ‘zijn’).

Humanisten of religieus georiënteerde denkers stellen weer dat het feit dat mensen zich algemeen aan bepaalde praktijken houden, te maken kan hebben met een bepaalde ‘natuurlijke orde der dingen en dat er in die zin wel degelijk een verband is tussen ‘zijn’ en ‘behoren’.

Tot slot is er een onderscheid tussen ‘liberalen’, die het individueel handelen als uitgangspunt nemen, en ‘communitaristen’, die uitgaan van de gemeenschap als het kader waarbinnen ethische oordelen kunnen worden uitgesproken.

Logica
Aristoteles is de grondlegger van de logica. Hierin wordt onderzocht wat de formele principes zijn waaraan een geldige redenatie moet voldoen; dat verschillende uitspraken zo met elkaar kunnen worden verbonden dat hieruit, op geldige wijze, een nieuwe, ware uitspraak ontstaat. Tegenwoordig zijn er verschillende logische stelsels voor een hogere complexiteit waarbij het mathematisch abstracte karakter ervoor heeft gezorgd dat logica vaak als onderdeel van de wiskunde wordt beschouwd.

Taalfilosofie
Vragen daarin zijn: ‘Hoe kan taal naar de werkelijkheid verwijzen? Waaraan ontlenen woorden hun betekenis? Kan de filosofie een heldere taal ontwikkelen waarin haar vragen helderder kunnen worden geformuleerd dan omgangstaal?’

Sommigen binnen de analytische filosofie stellen dat omgangstaal (die vervuild, onnauwkeurig en misleidend is in hun ogen) niet goed bruikbaar is voor correct filosofisch redeneren. Anderen binnen de analytische filosofie menen dat omgangstaal juist wél bruikbaar is mits ze is ontdaan van misleidende bijbetekenissen en beeldspraken.

Analytische filosofen onderzoeken de grondslagen en de interne mechanismen van de taal en taalgebruik. Die toegenomen aandacht voor taal in de filosofie sinds het begin van de 20ste eeuw wordt de ‘liguïstische wending’ (linguïstic turn) genoemd.

(Wikipedia: De analytische filosofie is een algemene verzamelnaam voor een bepaalde stijl van filosoferen in de hedendaagse filosofie die vooral in de Angelsaksische landen ging overheersen in de 20ste eeuw. Kenmerkend voor analytische filosofie is het streven naar helderheid in verwoording en argumentatie van het ideeëngoed, meer in het bijzonder in de natuurwetenschappen)
.

Sociale en politieke filosofie
Vragen zijn: ‘Wat is de verhouding tussen individu en samenleving? In hoeverre heeft een mens greep op de loop van de geschiedenis? Hoe ziet een rechtvaardige samenleving er uit? Wat is de aard en werking van en politieke ideologie?’

Een van de hoofdvragen is: ‘Hoe komt een maatschappelijke ordening tot stand?’ Sommigen denken dat handelen vanuit eigen belang vanzelf leidt tot een stabiele samenleving. Anderen stellen dat individueel handelen wordt geleid door bepaalde normen/ normatieve verwachtingen uit de omgeving waaraan mensen proberen te voldoen (waaruit een maatschappelijk patroon ontstaat).

Een andere kwestie is in hoeverre het mogelijk is objectieve kennis van maatschappelijke processen te verwerven? Is dat natuurwetenschappelijk mogelijk (feitelijk constateren wat er gebeurt), wat sommigen fundamenteel onjuist vinden, of moet je een ‘interpreterende’ (kwalitatieve) benadering voorstaan?

Filosofische antropologie (antropos = Grieks voor ‘mens’)
Vragen zijn: ‘Wat is de mens? Heeft de mens een vrije wil of wordt hij volledig door zijn natuur en omstandigheden bepaald? Wat is bewustzijn? Wat is de menselijke persoonlijkheid? Onderscheid de mens zich van een dier?’

En: ‘Wat is de verhouding tussen lichaam en geest?’ Plato (429-367 v. Chr.) en Descartes beweerden dat de geest in principe volstrekt onafhankelijk van het lichaam bestaat. Anderen zeggen dat ze tot een en dezelfde wereld behoren.

De wijsgerige antropologie houdt zich bezig met onderzoek naar de grondslagen (opvattingen over de mens) bij mens- en cultuurwetenschappen. Is die mens bijv. een ‘tabula rasa’ of juist niet?

Neurowetenschap levert tegenwoordig interessante bijdragen. De neurofilosofie beweegt zich op het snijvlak tussen filosofie en neurowetenschappen.

Tot slot: de ‘filosofie van de geest’ (philosophy of mind) richt zich op het denken over de menselijke geest.

Esthetica
Deze gaat over vragen over de aard van de kunst zelf, bepaalde eigenschappen van kunst, waarop de beleving van kunst is gebaseerd, is de waarneming van kunst iets anders dan de alledaagse waarneming, de opvattingen van toeschouwers EN ‘last-but-not-least’ of schoonheid aan bepaalde regels voldoet?

Cultuurfilosofie
Wat is cultuur? Bestaan er universele waarden die men in elke cultuur terug vindt of zijn waarden relatief? Bestaat een Europese identiteit? Wat is een cultuurcrisis?

De ontwikkeling van massamedia, invloed van de techniek, stand van het onderwijs, hoe men in een bepaalde cultuur met dieren omgaat, de omgang met ‘rationaliteit’ zijn daarbij belangrijke thema’s. Dat geldt ook voor de vraag hoe culturen methodisch kunnen worden bestudeerd.

Overige filosofische subdisciplines
Denk daarbij aan niet-westerse, Arabische en Afrikaanse filosofie. Maar ook aan ‘geschiedenis van de filosofie’: de oudheid, middeleeuwen en nieuwe tijd.

Verder heeft elke wetenschap wel zijn eigen ‘filosofie’. Ze zijn immers allemaal op vooronderstellingen gebaseerd.

Tot slot hebben we ook in Nederland nog bijzondere leerstoelen zoals katholieke, reformatorische en humanistische wijsbegeerte.

Intermezzo: De filosofie van de klassieke oudheid
De Griekse filosofie heeft haar wortels niet in Griekenland zelf, alhoewel de Griekse wereld zich uitstrekte van de kust van Klein-Azië tot Zuid-Italië, maar in Milete (Klein-Azië), ongeveer in de 6de eeuw voor Christus.

Daar waren de eerste natuurfilosofen te vinden die probeerden te verklaren, niet op grond van mythische verklaringen en verhalen over goden en halfgoden, waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Dat op grond van enkele concrete waarnemingen die ze generaliseerden. Tegelijkertijd werden ze beïnvloed door de Egyptische wiskunde en de Babylonische astronomie.

Thales van Milete (625-545 v. Chr.) stelde op grond van zijn waarneming van natuurlijke processen dat het ‘vochtige’ het oerbeginsel is en dat het geheel der zichtbare dingen zijn oorsprong heeft in water.

Heraclitus van Ephesus (535-480 v. Chr.) zocht naar een gelijkblijvend beginsel achter de voortdurend wisselende verschijnselen. In ‘vuur’ zag hij ‘het onophoudelijk en in een inwendige strijd verwikkeld zijn’. Dat ‘gelijke beginsel in onophoudelijke verandering’ heeft via zijn leerling Cratylus grote invloed uitgeoefend op Plato (zie volgende hoofdstuk).

In diezelfde eeuw stelden navolgers van Pythagoras in de Griekse steden in Zuid-Italië een andere vraag: wat is de aard van de ziel en hoe kan de ziel worden gered van de vergankelijkheid van de dood. Zij werden beïnvloed door de mystiek-religieuze cultus van het orfisme.

(Wikipedia: Het orphisme (ook gespeld als orfisme) was de naam voor een complex van religieuze praktijken, overtuigingen en teksten uit de klassieke en hellenistische oud-Griekse cultuur. Het orfisme kwam op in de zesde eeuw v.Chr. Het is geen duidelijk omschreven mysteriegodsdienst, maar manifesteert zich in religie, filosofie en literatuur, met als verbindende factor Orfeus. In de late zesde en vroege vijfde eeuw v.Chr. werd zijn naam verbonden met allerlei teksten die de waarheid zouden onthullen over de lotsbestemming van de ziel en de heilige geschiedenis van de goden.).

In Egypte en Babylon stonden kennis en denken in dienst van een machtige priesterklasse die er praktisch gebruik van maakte. De Grieken kenden een dergelijke klasse niet, evenmin als een centrale staat. Daardoor was het mogelijk vrijuit te filosoferen, los van godsdienstige of praktische eisen. Het zoeken naar theoretische kennis gold daarbij als een waardevol doel op zichzelf. Wijsgerige theorieën konden zich daardoor onbelemmerd ontwikkelen en er ontstonden verschillende filosofische scholen, elk met eigen inzichten.

De twee belangrijkste filosofen zijn Plato (429-347 v. Chr.) en Aristoteles (384-322 v. Chr.). Andere scholen zoals die van de cynici, de stoïci, epicuristen en sceptici leerden vooral een bepaalde levenshouding die een gelukkig leven moest garanderen.