Oren die horen is iets anders dan oren die luisteren. We spreken over gehoorapparaten en doorgaans niet over luisterapparaten. Met de laatste soort instrumenten duid je in de richting van wat je ‘zorgvuldig’ of ‘gericht’ horen zou kunnen noemen. Wij, als mensen, hebben ook een innerlijk luisterapparaat. Ons innerlijk oor. Om naar onszelf te luisteren. Maar wie en wat horen we dan? Waarop – op welke golflengte – staat dat afgestemd?
Een burgercafé in de gemeente Leiden. Halfvijf in de middag op zaterdag 9 juni 2012. Anderhalf uur voor de EK wedstrijd Denemarken – Nederland. Mensen die zich naar huis spoeden. Straten die tot rust komen.
In een roes verzonken, letters in samenhang bekijkend in plaats van ze zo maar zien, lees ik een boekwerkje van Geert Mak. Het heeft als titel: Mijn land: een minigeschiedenis voor beginners. Één passage, over een ervaring in zijn jonge jaren, trekt mijn bijzondere aandacht.
“Het was in de zomer van 1956 – we hadden net een halfrotte sloep gevonden, de gaten zo’n beetje dichtgetimmerd en het wrak achter onze kano’s als een trofee het haventje binnengesleept – dat ik me opeens realiseerde wie ik was.
Op het grind voor het rijke restaurant, ik kwam uit het hok waar de zeilen te drogen hingen, flitste het opeens door me heen. Dat niemand anders was zoals ik, met een brilletje, een schuin afgeknipte kuif, een knobbel op mijn neus en een bloes die prikte. Dat ik leefde, dat ik hier leefde, met dat water en die modder. Dat het, en dat beangstigde me ook, blijkbaar zo moest zijn. Ik heb het nooit vergeten: dat moment, die plek.”
De passage maakt een herinnering in me wakker. Naar iets dat de eminente psycholoog/psychiater Carl Gustav Jung ooit, in zijn autobiografie ‘Herinneringen, Dromen en Gedachten’, schreef over een moment in zijn jeugd.
“Eens, op de lange schoolweg van Klein-Hüningen, waar we woonden, naar Bazel, kreeg ik plotseling het overweldigende gevoel dat ik zojuist uit een dichte nevel te voorschijn was gekomen met het bewustzijn: nu ben ik. Achter me hing een dicht nevelgordijn, daarachter had ik nog niet bestaan. Maar op het moment dat ik uit die nevel kwam, ervoer ik mezelf. Tot dan toe had ik ook wel bestaan, maar alles gebeurde buiten mij om. Nù wist ik: nu ben ik, nu besta ik. Eerst werd ik geleefd. Nu wilde ik zelf. Deze beleving leek me geweldig belangrijk en nieuw. Ik bezat nu ‘autoriteit’.”
Jung verwoordde deze ervaring op een later tijdstip in zijn leven op een iets andere manier toen hij over de dood sprak: bepaalde bijzondere aspecten van de psyche die niet zijn veroordeeld tot een leven in tijd en ruimte (zie https://www.youtube.com/watch?v=LOxlZm2AU4o ).
Om me heen in het Burgercafé hoor ik stemmen van kinderen en volwassen. Verschillende stemmen, elk met eigen accenten en tonen, samensmeltend tot een timbremozaïek zoals dat al eeuwen en eeuwen op talloze plekken op de aarde te horen is. Een kleutergilletje dat verwatert in de geluidenzee. Opnieuw een gedachte in me. Eenzelfde jeugdervaring beschrijft Otto Scharmer, de grondlegger van theorie U (zie: https://www.managementissues.com/index.php/ontwikkelingstools/77-ontwikkelingstools/657-theorie-u ) toch ook?
“Toen ik op een ochtend de Duitse Boerderij waar ik woonde verliet om naar school te gaan, kon ik niet vermoeden dat het de laatste keer was dat ik ons oude huis zag. Een grote, 350 jaar oude boerderij, 50 kilometer ten noorden van Hamburg……..
Toen ik bij de binnenplaats aankwam, kon ik mijn ogen niet geloven. De wereld waarin ik tot dan toe had geleefd, was weg. Verdwenen. Alles in rook opgegaan. Er was niets van over, maar dan ook helemaal niets, behalve de fel oplaaiende vlammen. Terwijl de realiteit van de brand voor mijn ogen tot me begon door te dringen, voelde ik me alsof iemand de grond onder mijn voeten had opengereten. De plek waar ik geboren was, de plek van mijn kinderjaren en mijn jeugd, was weg. Ik stond daar en voelde de hitte van het vuur – het was alsof dingen zich in slow motion afspeelden. Terwijl mijn blik dieper en dieper in de vlammen wegzonk, leken de vlammen op hun beurt in mij te verzinken.
Plotseling besefte ik hoe zeer ik gehecht was geweest aan alles wat door de brand was verwoest. Alles wat ik dacht te zijn, had zich in het niets opgelost. Alles? Nee, misschien niet alles, want ik voelde dat een piepklein deeltje van mezelf nog bestond. Er was nog steeds iemand die daar stond en alles gadesloeg. Wie?
Op dat moment besefte ik dat er een heel andere dimensie van mijn zelf bestond, waar ik me niet eerder van bewust was geweest, een dimensie die niet in relatie stond met mijn verleden – de wereld die net voor mijn ogen in rook was opgegaan – maar die verband hield met mijn toekomst. Een wereld die ik met mijn leven zou kunnen verwezenlijken – ik voelde me ergens boven mijn lichaam uitgetrokken en vanaf die mij onbekende plek begon ik het hele tafereel gade te slaan. Ik besefte dat ik niet de persoon was die ik altijd dacht te zijn. Mijn ware zelf vormde geen deel van al die materiële bezittingen die daar in de puinhopen lagen te smeulen. Ik besefte plotseling dat mijn ware zelf nog steeds leefde. Het was deze ‘ik’, toeschouwer als het ware, die alles doorzag. En die toeschouwer (ziener) was levendiger, wakkerder en intenser aanwezig dan het ik dat ik voorheen had gekend. Ik werd niet langer belast door al het materiële bezit dat zojuist door het vuur verteerd was. Nu dat alles verloren was, weg, was ik lichter en vrij – vrij om het andere deel in mijzelf te ontmoeten, het deel dat me in de toekomst, mijn toekomst, trok, in een wereld die op me wachtte, een wereld die ik misschien zou kunnen verwezenlijken met mijn reis voorwaarts.”
Twee hoge opvallende zuigtoontjes trekken de aandacht. Ze blijken afkomstig van de caféburen, een tafel verder. Kleine kusjes van hun lippen die, eerst aarzelend, zich versnellen tot een duet met een eigen ritme, dat vervolgens weer wordt afgezwakt door een charmante serveerster, een vakvrouw, er al jaren werkend.
Met een innemende stem vraagt ze of de beide personen nog iets willen drinken. Haar speelse regie lijkt op een dirigente die in het ondoorgrondelijke geroezemoes elegant weet mee te bewegen. Een eigen geluid toevoegend aan het geheel van verbale caféklanken, welke als een murmelende golfslag hun plaats in tijd en ruimte innemen. Een subtiele roergangster in de klinkende woordenzee.
Ze doet me denken aan mijn vader die in zijn bedrijf luisterde naar het melodieuze geratel van zijn breimachines. Hij kende elk klikje en tikje. Wist wat die betekenden. Ze bepaalden feilloos zijn handelen als de machines draaiden. Hier zie ik een serveerster hetzelfde doen.
Een onwillekeurige associatie aan Mak, Jung en Scharmer dringt zich aan me op. Hoe het vakmanschap van deze heren zich heeft ontwikkeld in hun verdere leven. Wellicht mede naar aanleiding van hun bijzondere ik-ervaring. Zou ze weten wie ze is?
Max Herold
Juni 2012.
Meer weten?
Mijn land: een minigeschiedenis voor beginners.
Auteur: Geert Mak
Uitgeverij: B for Books, 2012.
Theory U.
Auteur: Otto Scharmer.
Uitgeverij Christofoor, 2010,
Zie verder: http://www.managementboek.nl/boek/9789060386323/
theorie_u_nederlandse_vertaling_otto_scharmer?affiliate=1910