Macht en verbeelding.

In het kader van de maand van de filosofie heeft Femke Halsema een essay geschreven waarin zij pleit voor een terugkeer van idealisme, verbeelding en hoop in de politiek. Halsema beschrijft hoe het utopisch denken van de jaren zestig in het verdomhoekje is geraakt en dat sinds de jaren tachtig de politiek technocratisch en repressief is geworden. Gelukkig ziet zij ontwikkelingen die hoop geven voor de toekomst. Femke Halsema is vooral bekend als Tweede Kamerlid voor Groen Links in de periode 1998 tot 2011. Daarnaast is zij actief geweest als hoogleraar , bestuurder, documentairemaker en heeft zij diverse boeken op haar naam.

Meer weten?
Macht en verbeelding
Auteur: Femke Halsema
Uitgeverij: Stichting Maand van de Filosofie en Femke Halsema, 2018.
Klik op: https://www.managementboek.nl/boek/9789047710479/macht-en-verbeelding-essay-femke-halsema?affiliate=1910 

Tussen 1965 en 1977 kreeg het streven naar een rechtvaardiger, eerlijker en opener samenleving meer dan op enig ander moment in de moderne Nederlandse geschiedenis uiting in een verbond van progressieve partijen waarin zij de idealen van een betere samenleving wisten te combineren met effectieve machtspolitiek. Daarbij was de ‘gelijke spreiding van kennis, inkomen en macht’, de verkiezingsslogan van het kabinet-Den Uyl, een illustratie van dit verlangen naar een betere samenleving.

Sinds de val van de Berlijnse Muur in 1989 en de ineenstorting van de Sovjet-Unie bejubelen conservatieven en neoliberalen het einde van de ideologieën en de overwinning van het kapitalisme. Grote vraagstukken als herverdeling van welvaart, de milieuproblematiek en de tegenstelling tussen markt en overheid werden vanaf die tijd teruggebracht tot technische uitvoeringskwesties. Politici als Clinton, Blair en Kok noemden dit de ‘Derde Weg’. De vergezichten verdwenen! Pim Fortuyn gooide er in de jaren negentig nog een schepje bovenop. De optimistische overtuiging dat de komende generaties een eerlijker en kansrijkere samenleving erven, had al een dreun gehad door de economische recessie van de jaren tachtig. Rond de millenniumwisseling worden individualisering, tolerantie en openheid synoniem aan criminaliteit, gedogen en wegkijken. De geleidelijke integratie van migranten via onderwijs en werk wordt mislukt verklaard. In werkelijkheid zou zich onder onze ogen een ‘multicultureel drama’ afspelen. Na de aanslag op de Twin Towers in 2001 sluipt daar bovenop de overtuiging het publieke debat binnen Nederland kapotgaat aan islamisering, misdaad en algehele slapte. Sinds de millenniumwisseling vindt de gedachte dat Nederland zich op een scherp naar beneden hellend vlak bevindt meer aanhang.

Niet alleen progressieve opvattingen zijn in de verdrukking geraakt. Dat geldt nog meer voor de belangrijkste progressieve waarde: de hoop dat wij als samenleving in staat zijn om ons te verbeteren. Dit leidt tot ontwrichting van de samenleving en dat is veel meer dan een politiek probleem. Momenteel zitten we in een fase waarbij de regerende technocraten hervormingen beschouwen als te ingrijpend en ongewis, terwijl de defaitisten op de flanken deze als zinloos beoordelen.

Het progressieve deel van Nederland heeft zich na de jaren zeventig zijn erfenis, het fundament waarop idealen van maatschappijverandering rusten, onterecht laten afnemen, of erger nog, zich beschaamd van zijn eigen erfenis afgewend. Wim Kok schudde de ideologische veren af en Bolkestein opende de aanval op links. Zo werd links verdacht, irrealistisch en kreeg de schuld van de economische crisis en het uit de hand lopen van de verzorgingsstaat. In het politieke debat verdween de ruimte voor alternatieve maatschappijvisies. Het werd slechts mogelijk om variaties aan te brengen op de liberaal-conservatieve hoofdstroom. De progressieve beweging viel uiteen in degenen die de nieuwe situatie accepteerden en op het pluche plaatsnamen en een meer activistische groep die in een malaisestemming belandde.

Door gebrek aan trots op haar progressieve basis, de miskenning eigenlijk van een wezenlijk deel van haar identiteit, ontbeert onze samenleving hoopvolle veranderingsgezindheid.

Tot optimisme stemt dat er volgens Halsema sprake is van een tegenbeweging. Er zijn veel initiatieven zoals het alternatieve plan voor de verpleeghuiszorg dat Hugo Borst en Carin Gaemers schreven, de deeleconomie die vorm krijgt in gedeelde kantoren en werkplaatsen en in gezamenlijk gebruikte auto’s, de talrijke lokale burgerinitiatieven om asielzoekers een betere opvang te geven, de #metoo-beweging die seksuele intimidatie aan het licht brengt, de talloze sociale ondernemingen die iets doen aan problemen als voedselverspilling, de ‘plastic soep’ in de oceanen, enz. Zij spreekt van ‘praktisch idealisme’. Ze gebruikt deze term omdat er geen momentum ontstaat waarop deze initiatieven samenkomen. Anders dan in de jaren zestig en zeventig vormt zich om de maatschappelijke en politieke initiatieven heen geen progressieve beweging van intellectuele en politieke leiders die deze met elkaar verbinden en kracht geven. En die daarmee het heersende paradigma van cultuurpessimisme en polarisatie weten te overstemmen en te vervangen door een paradigma van hoop.  

Femke Halsema heeft in kort bestek een helder overzicht gegeven van de ontwikkelingen vanaf de jaren zestig. De grote idealen zijn dan misschien op de achtergrond geraakt. Ze schetst een beeld van hoop uit de veelheid van concrete veranderingen die plaatsvinden om tot nieuw perspectief te komen.

Bert van Ravenhorst,

April 2018