Een recept voor achteruitgang.
Inleiding (MH):
Nobert Elias poneerde in zijn boek 'het civilisatieproces' de stelling dat `civilisatie' geen permanente toestand is maar veeleer een precair proces,dat zich zeer wel ook in tegengestelde richting kan ontwikkelen.
Mathieu Weggeman, lid van de Raad voor Cultuur en hoogleraar aan de TU/e, beschrijft zo'n tegengestelde ontwikkeling. Een artikel over onfatsoen, vakmanschapdegeneratie, GSM en managementdomheid. Een verkorte versie van dit artikel is zaterdag 18 augustus in de Volkskrant verschenen met als titel 'Nederland wordt steeds dommer.'
Nederland: beschavingserosie & GSM.
Het gaat in culturele zin niet goed met Nederland. Domheid en onfatsoen zijn eerder regel dan uitzondering. Bovendien versterken die twee elkaar, waardoor de snelheid waarmee ons beschavingsniveau achteruit holt, alsmaar toeneemt.
Die stelling zou ik empirisch kunnen onderbouwen met uitwerkingen van talloze recente praktijkvoorbeelden van dommigheid en onfatsoen. Pagina’s kan ik er mee vullen. Maar dat ga ik niet doen. Ik volsta met het kort benoemen van enkele van die voorbeelden omdat ik vooral een paar ideeën in discussie wil brengen. Ideeën die mogelijk kunnen helpen om de trend te stoppen of zelfs om te buigen in de goede richting.
Domheid
Praktijkvoorbeelden van dommigheid liggen voor het oprapen. Kijk naar de uitvoering van grote projecten: de implementatie van het informatie- en communicatiesysteem voor beveiliging C1000, de metro van Amsterdam, de verbouwing van het Rijksmuseum, de introductie van de OV-chipcard, de vermindering van weersafhankelijke uitval van treinen et cetera. Blijkbaar kunnen we dat soort grote projecten niet meer managen. De bouw van de 32 kilometer lange afsluitdijk duurde slechts 5 jaar (van 1927 tot 1932), terwijl de ingenieurs toen over veel minder technologie en software beschikten. Natuurlijk, de sociaal-culturele complexiteit van de omgeving waarin die grote projecten uitgevoerd worden, is sinds 1932 aanzienlijk toegenomen, maar die toename rechtvaardigt niet de enorme hoeveelheid mismanagement.
Ook in de cultuurconsumptie slaat de domheid toe. Operazangeressen en violistes die in soft-porno houdingen op de hoed prijken. Literatuur en beeldende kunst worden tegenwoordig pas literatuur en kunst als de schrijver of maker mediageniek zijn en er een spannend verhaal over kunnen vertellen in een praatprogramma. Over de omstandigheden waaronder het kunstwerk ontstaan is, hoe het te maken heeft met hun jeugd of ouders, wat hen is overkomen tijdens de research voor hun werk en hoe erg dat allemaal is.
Toen iemand ooit aan Schubert vroeg wat hij met een bepaald pianostuk eigenlijk bedoelde, antwoordde de componist: “Ik speel het nog een keer”.
Een vorm van maatschappelijke domheid is het niet kunnen of niet durven differentiëren in de aanpak van bijzondere gevallen: Er ontsnapt voor de tweede keer iemand uit dezelfde Tbs-kliniek en daarom wordt het regime voor alle Tbs-instellingen aangescherpt, dus ook voor die instellingen waaruit nog nooit een delinquent is ontsnapt. Vijftien jaar evaluatieve beleidsontwikkeling wordt zo doende in één keer overboord gegooid. Een druiloor in de top van Vestia doet dingen die goed zijn voor hemzelf en slecht voor de corporatie, en de administratieve verplichtingen voor alle woningcorporaties worden dramatisch uitgebreid en verzwaard, dus ook voor corporaties die niet eens weten wat derivaten zijn.
De hooggeleerde Stapel gaat te gronde aan zijn eigen ambities als blijkt dat een groot deel van zijn publicaties gebaseerd is op datafraude. De reactie daarop is dat getwijfeld moet worden aan de integriteit van alle wetenschappers. En dus worden de integriteitscodes verder gedetailleerd, krijgen alle onderzoekers verplicht les in integriteit en moeten alle onderzoeksdata voortaan op beveiligde servers centraal opgeslagen worden.
Een kleine groep raddraaiers in Gouda (“We weten wie het zijn!”) of een handvol gewelddadige voetbalsupporters (“We weten wie het zijn!”) gedraagt zich als de New Kids uit Maaskantje, en voor de gewone burgers in Gouda rijden er ineens ‘s avonds geen bussen meer in bepaalde wijken en moeten normale voetballiefhebbers zich van de ene op de andere dag door rare veiligheidspoortjes wringen en zich laten fouilleren. Hier raakt de domheid aan het onfatsoen.
Een synergetisch effect van domheid en onfatsoen is onze focus op het verzamelen van geld. Nederlanders houden zielsveel van geld, worden er in hoge mate door gemotiveerd en praten er de hele dag over, zelfs als ze met vakantie zijn. We hebben oversized banken en verzekeringsbedrijven, we vinden het ene innovatieve beleggings- en spaarproduct uit na het andere en hebben aan de wieg gestaan van een paar van de grootste accountantskantoren ter wereld. Door die gerichtheid op geld, zijn we ook winst op korte termijn belangrijker gaan vinden dan continuïteit en duurzaamheid.
Onze historisch Rijnlandse liefde voor het vak heeft plaats gemaakt voor de geïmporteerde Anglo-Amerikaanse liefde voor het geld. Met uitzondering van de Brainport-regio rond Eindhoven, houden de meeste bedrijven in ons land zich nauwelijks nog bezig met de op traditioneel vakmanschap gebaseerde productie van goederen. In Frankrijk maken ze vliegtuigen en locomotieven, in Duitsland auto’s en andere complexe machines. Maar ons werk bestaat vooral uit het van links naar rechts schuiven van dozen (import/export) en het aan de man brengen van allerlei diensten op basis van uurtje-factuurtje. Doel daarvan is aan het eind van de dag zo veel mogelijk geld in je zak te kunnen steken. Die liefde voor geld is de perfecte voedingsbodem voor een graaicultuur. Een vorm van zelfverrijking die impliciet gelegitimeerd wordt door de kortzichtige opvatting: Mijn winst is jouw verlies, en daar is helemaal niks mis mee! Duizenden managers en ondernemers doen mee aan de ratrace naar de financiële top, met als beloning een notering in de Quote-500. May the best man win!
Het is waar: we zijn een volk van kooplui en dominees. Maar wèl in die volgorde! We gaan pas ethisch doen als er commercieel niets meer te halen valt. De handelsbalans met Argentinië stelt niet zo veel voor en daarom mocht de vader van Maxima het land niet in om het huwelijk van zijn dochter mee te maken. De handelsbetrekkingen met China zijn daarentegen van groot belang voor het Nederlands bedrijfsleven en daarom kwalificeren we de schending van de mensenrechten in China (Tibet) als een interne aangelegenheid.
Is het resultaat van 2000 jaar Westerse beschaving, de dwangneurose om zo veel mogelijk geld in je zak te steken? Kan het nog dommer?
Onfatsoen
Onze vaardigheid in onfatsoenlijkheid wordt vooral gestimuleerd door voorbeeldgedrag op televisie. Journalisten en cabaretiers gaan daarin voor. Ook hier een paar voorbeelden: Liggend op het podium doet de ene grappenmaker alsof hij de koningin vingert. Een andere grapjas merkt op dat gegeven het wapenarsenaal waarover Anders Breivik beschikte, de opbrengst toch wat magertjes is. Allemaal heel leuk natuurlijk, maar ook behoorlijk lomp. Beschaafd is in ieder geval anders.
Het is 10 jaar geleden dat Pim Fortuyn vermoord werd. De Tv-journalisten Pauw en Witteman besteden er aandacht aan, onder meer met de herhaling van een fragment van het programma BusinessClass waarin Harrie Mens – een goede kennis van Fortuyn – Wouter Bos interviewt. Mens vraagt de ex-vice premier op een gegeven moment: “Bent u een nicht?”. Daar sluiten P&W hun Fortuyn-herdenking mee af. Het onfatsoen in het ene programma wordt als vermaak nog eens opgediend in het andere.
Het voorbeeldgedrag in dit soort programma’s en in nog leukere series als Jackass, Spuiten & Slikken, Oh Oh Cherzo en New Kids, gevoegd bij de vrolijke ongemanierdheid van de professionele grappenmakers, stimuleert nieuwe vormen van grensoverschrijdend onfatsoen: Het op de vuist gaan met ambulancepersoneel, het uitnodigen van de politie om op een speciaal daarvoor geschikt geacht veldje een potje te komen knokken, iets in brand steken en kijken hoe lang het duurt voor de brandweer er is. Mocht geen van deze instanties mee willen doen, dan is daar als back-up altijd nog het coma-zuipen waarvoor verder geen medewerking van externen nodig is.
Maar doet die maatschappijverruwing zich niet overal in Europa voor? Misschien, maar Nederland spant de kroon. Kijk maar eens naar Franse talkshows of Duitse actualiteitenprogramma’s. Dass Philosophische Quartett is een programma dat regelmatig op zondagavond op ‘Duitsland 2’ te zien is. Een uur lang praten de filosofen Peter Sloterdijk en Rüdiger Safranski samen met twee gasten over één onderwerp. De studio zit vol en de kijk- en waarderingscijfers zijn hoog.
Generatieverschillen
Door de toenemende synergie van onfatsoen en dommigheid heeft ons land steeds meer recht op de kwalificatie: Tokkie-land met als kerncompetentie: geld verzamelen.
Een interessante vraag is dan wie die dommigheid en dat onfatsoen het meest praktiseren? In tegenstelling tot wat velen denken is dat niet de jeugd, en zeker niet de zich op een HBO- of WO-studie voorbereidende Generatie Einstein. Uit generatiestudies blijkt dat jongeren van nu veel socialer zijn dan vooraf gaande generaties, dat zij minder materialistisch zijn ingesteld, dat zij makkelijk samenwerken met anderen – ongeacht etnische afkomst of religieuze overtuiging – en dat zij meer respect hebben voor de wijsheid van ouderen, inclusief hun ouders.
Om het eens vierkant tegenover elkaar te zetten: de Protestgeneratie is vooral uit op GSM: Geld, Status en Macht, terwijl de Nieuwe Generatie vooral gedreven wordt door PPP: People, Planet, Profit. De dommigheid en het onfatsoen worden dus met name ‘geproduceerd’ door de Protestgeneratie en door laag opgeleide jongeren. Het probleem is dat de top van de Protestgeneratie nog steeds de belangrijkste stoelen bezet in de bestuurskamers van de multinationals, in toezichtsraden, in de politiek, in de journalistiek, in Hilversum, en dat ze die stoelen de komende jaren nog wel bezet zullen houden.
Die zittende elite heeft geen boodschap aan de Nieuwe Generatie. Ze zijn nauwelijks geïnteresseerd in het waardepatroon van de Einstein-generatie; zie bijvoorbeeld de verkiezingsprogramma’s van de traditionele partijen. “Wie de macht heeft, hoeft zich niet aan te passen”, zo denkt de Protestgeneratie en dus gaan ze vrolijk door met het op een domme manier uitoefenen van macht (commanderen en controleren op basis van wantrouwen) en met onfatsoenlijkheden zoals graaien, zelfverrijking ten koste van anderen en respectloos gedrag naar mensen en groepen die niet tot hun rechtse of linkse netwerk behoren. Niet langer laten doorwerken die old boys maar zo snel mogelijk naar Italië, zuid-Frankrijk of Bonaire met die groep.
Ideeën
Om het tij te keren zijn ten minste de volgende twee ideeën de moeite waard om verder te verkennen:
Herwaardering van vakdeskundigheid
Om de toenemende domheid te pareren, biedt het perspectief om terug te keren naar onze van oorsprong Rijnlandse werkcultuur waarin de liefde voor het vak groter is dan de liefde voor het geld. De implicatie daarvan is dat eerst in serieuze – dat betekent: pretpakket-vrije – opleidingen en daarna in meester-gezel relaties vakdeskundige professionals gekweekt worden. Die vakmensen worden vervolgens vertrouwd, worden op output gestuurd en krijgen verder de ruimte om naar bevind van zaken te handelen, in plaats van volgens allerlei bureaucratische protocollen. Het betekent ook: het aanstellen van vakdeskundige leidinggevenden die het werk op de vloer kennen omdat ze het vroeger zelf gedaan hebben.
Dokters moeten leiding krijgen van een dokter, docenten van een docent en ingenieurs van een ingenieur. Omdat wij zo veel van geld houden, benoemen we in Nederland – veel meer dan in Frankrijk of Duitsland – graag mensen in leidinggevende posities die voor ‘management’ gestudeerd hebben, zoals economen, bedrijfsjuristen, bestuurs- en bedrijfskundigen en – worst of all – MBA’s: Masters of Business Administration. Deze MBA’s hebben vooral geleerd de organisatie te zien als een money-making-machine die geoptimaliseerd kan worden, ongeacht of men op de vloer bezig is restauratieplannen te ontwerpen, tunnels te graven of chipcards te maken.
Er zijn veel onderzoeken waarin aangetoond is dat organisaties die geleid worden door inhoudsdeskundigen, vakmatig tot betere prestaties komen dan concurrenten die gemanaged worden door varianten van MBA’s. Dommigheid en vakmatig slechte resultaten worden bevorderd omdat we denken dat ex-burgemeesters of ex-wethouders vanzelf ook goede managers zijn van grote onderwijsorganisaties, dat een accountant of een dokter best wel een luchthaven kan leiden, dat presentatoren van sport- of spelletjesshows ook een jazzfestival kunnen verslaan, dat een ex-generaal heel goed politiemensen kan managen omdat dat ook een soort militairen zijn.
Van het herwaarderen van het belang van vakdeskundigheid, zowel op de vloer als bij de leiding, mag in Nederland een aanzienlijke reductie van domme fouten verwacht worden. Voor wat de herwaardering van de technische vakken betreft, hebben we hier nog een lange weg te gaan. Een ingenieur staat in Duitsland in hoog aanzien. Een afgeronde studie aan de École Polytechnique in Parijs opent in Frankrijk alle deuren. In ons land heet zo iemand een nerd en vragen we ons af of een techneut wel een leuk meisje kan krijgen.
Investeren in cultuureducatie
Het onfatsoen kan te lijf gegaan worden door in het onderwijs veel meer tijd en aandacht te besteden aan kunst en cultuur, te beginnen op de basisschool. Niet alleen als apart vak, maar vooral geïntegreerd in alle andere vakken, zowel in de alfa- en gamma- als in de bètavakken. En niet alleen kunst en cultuur ontdekken door die te ondergaan of zelf te maken of te reproduceren (gedichten schrijven, toneel spelen, musiceren, schilderen, dansen e.d.). Maar ook door op de betekenis van klassieke èn moderne kunst- en cultuuruitingen, filosofisch te reflecteren. Het uit het hoofd voordragen van Tyger tyger van William Blake (als onderdeel van het vak Engels) is even relevant als het met elkaar in socratisch gesprek gaan over de waarde van Marina Abramovic’s performance The artist is present (bijvoorbeeld bij biologie).
De ruimte voor die investeringen in kunst en cultuur kan op school gevonden worden door de tijd en de middelen die nu voor sportonderwijs beschikbaar zijn, aanzienlijk te reduceren. Sporten kan immers met een gerust hart aan de florerende sportmarkt worden overgelaten; (het bedrag dat jongelui uitgeven aan sportattributen, sportkleding en sportschoenen is een veelvoud van het geld dat ze besteden aan kunst en cultuur). Een dergelijke leerlijn kan ononderbroken vervolgd worden in het voortgezet onderwijs, gedifferentieerd naar niveau.
Van de andere kant dienen kunstenaars, kunst- en cultuurinstellingen – waartoe ook de publieke omroepen behoren – meer dan ze nu doen, verantwoordelijk-heid te nemen voor het bestrijden van onfatsoen en hufterigheid. Daartoe zouden zij in samenspraak met pedagogen en didactici een actiever cultuureducatiebeleid moeten ontwerpen en uitvoeren, zoals ook bepleit wordt in het recente gezamenlijke cultuureducatie-advies van de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur. “Op de basisschool wordt immers het fundament gelegd voor de culturele ontwikkeling van kinderen, óók voor degenen die dit van huis uit niet meekrijgen”, zo schrijven de raden. Maar in de periode van 1988 tot 2009 is het aantal vakleerkrachten kunst en cultuur met bijna 50% teruggelopen. “Cultuureducatie draagt bij aan de vorming van belangrijke vaardigheden zoals analyseren, creëren en reflecteren” zegt het adviesrapport.
Met name die reflectie, binnen een door kunst en cultuur gevormd referentie-kader, mag verwacht worden de behoefte aan onfatsoenlijk gedrag te verminderen. Er zitten nu eenmaal weinig violisten, dichters en beeldhouwers in de cel, (anders dan om politieke redenen).
Om onfatsoen en dommigheid gaandeweg te elimineren, moeten we investeren in cultuureducatie, vakdeskundigheid herwaarderen en de handelings-consequenties daarvan nemen. Zo niet, dan blijft Nederland een graaiend Tokkie-land.
Eindhoven, 25 juli 2011
Mathieu Weggeman
Lid van de Raad voor Cultuur
en hoogleraar aan de TU/e
Binnengekomen reactie
Dag Max,
Ik heb de post van Matthieu Weggeman met plezier geleden.
Onwillekeurig gingen mijn gedachten uit naar een quote uit N.B. 1968, van diezelfde protestgeneratie. Misschien verandert er iets aan de mentaliteit van mensen wanneer zij ouder worden? Heeft niet iedere nieuwe generatie idealen die later verwateren?:
"Our Gross National Product now is over 800 billion dollars a year.
But that Gross National Product counts air pollution and cigarette advertising, and ambulances to clear our highways of carnage, special locks for our doors and the jails for the people who break them, the destruction of the redwood and the loss of our natural wonder in chaotic sprawl,napalm, nuclear warheads and armored cars for the police to fight the riots in our cities, the television programs which glorify violence in order to sell toys to our children.
Yet the Gross National Product does not allow for the health of our children, the quality of their education or the joy of their play. It does not include the beauty of our poetry or the strength of our marriages, the intelligence of our public debate or the integrity of our public officials.
It measures neither our wit nor our courage, neither our wisdom nor our learnings, neither our compassion nor our devotion to our country.
It measures everything, in short, except that which makes life worthwhile.
And it can tell us everything about America except why we are proud to be Americans."
Robert Francis Kennedy,
Remarks at the University of Kansas,
March 18, 1968