De ‘verborgen’ dimensie van kennis.

‘The Tacit Dimension’ van Michael Polanyi is geschreven in 1966 en tot op de dag van vandaag nog steeds invloedrijk. Terecht. Het is een boek dat elke wetenschapper ter harte kan nemen.

Op de achterkant van het boek staat het volgende: “I shall reconsider human knowledge by starting from the fact that we can know more than we can tell,” writes Michael Polanyi, whose work paved the way for the likes of Thomas Kuhn and Karl Popper. ‘The Tacit Dimension’ argues that tacit knowledge—tradition, inherited practices, implied values, and prejudgments—is a crucial part of scientific knowledge. Back in print for a new generation of students and scholars, this volume challenges the assumption that skepticism, rather than established belief, lies at the heart of scientific discovery.

Link naar een pdf van dit boek: http://www.sjsu.edu/people/john.estill/courses/158-s15/The_Tacit_Dimension_Polanyi.pdf 

Zie ook:
Michael Polanyi
Auteur: William Taussig Scott
UItgeverij: Oxford University Press Inc | 2005
https://www.managementboek.nl/boek/9780195174335/michael-polanyi-?affiliate=1910

Onderstaand volgt een uitgebreide samenvatting van ‘The Tacit Dimension’…. die ook weer niet heel gemakkelijk te lezen is.

‘We can know more than we can tell’
Polanyi begint zijn boek met de opmerking dat hij wetenschap ziet als een variant van zintuigspecifieke waarneming. Daarbij wil ik opmerken dat het woord ‘tacit’ wordt vertaald met het woord ‘impliciet. Er is dan sprake van impliciete kennis. Kennis die niet expliciet is of niet expliciet kan worden gemaakt. Dat is kennis die verborgen is, niet waarneembaar is en vaak niet bewust wordt toegepast. Niet alleen waarneembaar voor degene die ‘m benut maar ook voor een buitenstaander. De hypothese die Polanyi in zijn boek dan ook uitwerkt is: ‘We can know more than we can tell’. Van die verborgen, niet waarneembare, impliciete kennis kan veel niet worden omgezet in woorden. Een van de voorbeelden die hij geeft is wiskunde. Mathematical theory can be learned only by practising it’s application: it’s true knowledge lies in our ability to use it.’ (p17)

Toch blijkt veel van die impliciete kennis wél overgedragen te kunnen worden
Ook al doe je dat dan beperkt met woorden. Bijvoorbeeld via demonstratie en praktische oefeningen. Die oefeningen ontwikkelen vaardigheden. Daarbij verwijst Polanyi, naast een onderscheid naar impliciete en expliciete kennis ook op een verschil tussen ‘Wissen’ en ‘Können’, refererend naar Gilbert Ryle die in zijn boek ‘The Concept of Minds’ uit 1949 spreekt over ‘Know What’ en ‘Know How’. ‘Know what’ en ‘Know how’ zijn voor Polanyi beiden uitdrukking van ‘Knowing’. Er is een subtiel verschil tussen ‘to Know’ (weten) en ‘Knowing’ (wetende) waarbij de laatste meer een procesachtig element in zich draagt.

Impliciete kennis heeft een functionele structuur / ‘Gestalt’ als brug
Tegelijkertijd geeft Polanyi aan dat impliciete kennis een functionele structuur heeft die bestaat uit kleine elementaire bewegingen of handelingen (blzd 10). In zijn meest algemene abstracte niveau zijn we bewust van iets dat we verwachten naar iets anders. Dit ‘van iets – naar iets’ is een bepaalde manier van kijken om iets te kunnen waarnemen, te ‘percipiëren’. Die generieke, abstracte waarneming noemt Polanyi de fenomenologische structuur van impliciete kennis.

Box: Fenomenologie & Gestaltpsychologie
Fenomenologie als filosofische stroming gaat uit van de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen (ofwel verschijnselen), en het van daaruit proberen af te leiden van de essentiële eigenschappen van ervaringen. Dit vrij van theorieën en basisvooronderstellingen.
De gestaltpsychologie richt haar aandacht eveneens op ‘percepties’. Gestalt is een Duits woord en betekent zoveel als “georganiseerde” of “gehele” vorm . Gestaltpsychologen beschouwen complexe fenomenen als de som van elementaire gedragingen. Waar anderen zich bezig houden met de elementaire bouwblokken van de geest, probeerden de gestaltpsychologen het geheel in acht te houden.

Polanyi ziet ‘Gestalt’ als een brug tussen de hogere creatieve vermogens van mensen en de lichamelijke processen die prominent zijn in perceptuele activiteiten.

Onderscheid tussen doel en instrument
Tegelijkertijd moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen een doel bij kennis en het instrument (tool) waarmee dat doel wordt bereikt. Als ik met een tool ga werken, geeft de tool mij in het gebruik daarvan betekenis. Maw wat ik via de tool kan waarnemen en/of doen, bepaalt mede mijn handelingen. Dat noemt Polyani ‘semantisch’. Dat waar ik de tool op toepas, kan dichtbij liggen, in me, of verder weg, buiten me. Daarbij stelt Polanyi: ”Our body is the ultimate instrument of all our external knowledge, whether intellectual or practical. In all our waking moments we are relying on our awareness of contacts of our body with things outside for attending to these things.”

Waar is impliciete kennis, kennis van? Vier niveaus
Tot slot onderscheid Polanyi ook nog een laatste aspect als hij de vraag stelt waar ‘impliciete kennis kennis van is’. M.a.w. van welke kennis is (bepaalde) impliciete kennis een onderdeel van?
Dat noemt hij het ontologisch aspect. Ontologie staat voor ‘structuur van de werkelijkheid’. Wat zijn meer ‘fundamentele categorieën’? (Hier: kenniscatagorieën). Daarin onderscheid Polanyi een viertal niveaus als hij het heeft over impliciete kennis:

  • Het functionele (Kleine elementaire bewegingen of handelingen.
  • Het fenomenologische (het totale beeld, manier van kijken).
  • Het semantische (de betekenis die het gebruik van een tool me geeft).
  • Het ontologische (De structuur van de werkelijkheid: daar waar bepaalde impliciete kennis weer kennis van is).

Polanyi verwijst ook naar Dilhtey en Lips. Dilthey leerde dat de geest van een persoon alleen maar kan worden begrepen door zijn werken opnieuw te herleven. Zich daarin in te leven met een zekere mate van empathie.
Daarbij ziet Polanyi dat inleven bij impliciete kennis als een veel preciezere omschreven handeling dan ‘empathie’. Daarvoor moet iemand de verschillende waarnemingen vanuit de desbetreffende persoon kennen én zijn perceptuele invalshoek. Polanyi spreekt over verinnerlijken (to interiorize). Dat is ‘to identify ourselves with the teachings in question, by making them functional as the proximal term of a tacit moral knowledge, as applied in practice’. 

Onderdelen identificeren en integreren
Die ‘teachings’ kunnen specifieke onderdelen zijn. Die onderdelen moet je dus eerst leren identificeren waarna je ze kunt integreren in een totaalplaatje (gestalt). Maar het is wel belangrijk te beseffen dat de ontdekking van losse onderdelen niet de originele betekenis terugbrengt. Als bijv. in een bedrijf bewegingsstudie wordt toegepast op bepaalde fysieke handelingen, dan komt de werkelijke betekenis pas naar voren door het oefenen met de ontdekte onderdelen in samenhang. Aldus Polanyi.

Hij noemt dat ‘tacit reintegration of particulars’ waarmee een betekenis kan worden herontdekt door een ander (p19). Als zo’n expliciete integratie mogelijk is, stijgt dat boven de sequentie van impliciete handelingen uit. Ter illustratie: je kunt leren hoe je een machine gebruikt en wat daarbij een volgorde van handelingen is. Maar de ingenieur die de machine heeft gemaakt en getest, heeft een veel dieper begrip van de machine én de handelingen. Een ander belangrijk punt is dat je de handelingen wel uit een boekje kunt leren maar ze zelf uitvoeren leidt tot het toevoegen van een andere innerlijke kennis aan de handelingen sec.

Alles objectief maken is destructief
Daarmee komen we bij een cruciale vraag uit. Het doel van wetenschap is ‘to establish a strictly detached, objective knowledge’. Voor zover dat niet lukt, wordt dat gezien als een tijdelijke imperfectie die dient te worden geëlimineerd (p. 20). Maar wat het het effect van voortdurende objectivering? Als ‘tacit thoughts’ een onmisbaar onderdeel zijn van alle kennis, dan betekent het ideaal van alles objectief, het wegfilteren van persoonlijke kennis uiteindelijk de destructie van alle wezenlijke kennis. Je ontkent/sluit dan een wezenlijke vorm van kennis uit die van belang is voor ons bestaan.
Het ideaal van exacte wetenschap blijkt dan uiteindelijk fundamenteel misleidend te zijn en een bron van destructieve drogredenen. Kortom: het formaliseren van alle kennis in functie van het uitsluiten van impliciete kennis is een vorm van zelfvernietiging.
De andere kant is echter dat een werkelijk begrip van een theorie alleen maar mogelijk is als deze is geïnternaliseerd en intensief gebruikt bij het interpreteren van ervaringen en/of experimenten.
Een theorie kan dus eigenlijk pas goed worden geformuleerd als deze al op vóórhand is gebaseerd op opgebouwde ‘tacit knowledge’. Onderdeel daarvan is het zien van problemen, of probleemformuleringen, die een ander nog niet heeft gezien en deze willen onderzoeken. Je hebt dan iets gezien dat nog verborgen was.Zoals Polanyi het samenvattend formuleert:

Tacit knowledge is shown to account:

  1. For a valid knowledge of a problem.

  2. For the scientist capacity to pursue it, guided by his sense of approaching its solution.

  3. For a valid anticipation of the yet indeterminate implications of the discovery arrived at the end. (p. 24)

‘The knowledege of an approaching discovery’
Het is ‘the knowledege of an approaching discovery’ (p. 25) waarbij ‘the discoverer is filled with a compelling sense of responsibility for the pursuit of a hidden truth, which demands his services for revealing it. His act of knowing exercises a personal judgement in relating evidence to an external reality, an aspect of which he is seeking to apprehend.’

Zoals hij verder schrijft: ‘Moreover, we keep expanding our body into the world, by assimilating to it sets of particulars which we integrate into reasonable entities. Thus do we form, intellectually and practically, an interpreted universe populated by entities, the particulars of which we have interiorized for the sake of comprehending their meaning in the shape of coherent entities.’ (p.29)

‘If we consider the way one man comes to understand the skillful performance of another man, he must try to combine mentally the movements which the performer combines practically and he must combine them in a pattern similar tot the performers pattern of movements. Two kinds of indwelling meet here. The performer co-ordinates his movements by dwelling in them as parts of his body, while the watcher tries to correlate these movements by seeking to dwell in them from the outside. He dwells in these movements.” (p. 29/30)

‘So tacit knowledge achieves comprehension by indwelling, and that all knowledge consists of or is rooted in such acts of comprehension.’ (p. 55)

‘This is not to say that we gain an understanding of the mind without a process of inquiry. But the inquiry consists, like a scientific inquiry, in picking out clues as such, that is, with a presumed bearing on the presence of something they appear to indicate. And as in a scientific inquiry, many of the clues used will remain unspecifiable and may indeed be subliminal. Such is the effort by wich we enter into the initimate structure of a skill or a game of chess and get to know the powers of the person behind it. This is also a method by wich a historian explores a historical personality.’ (p. 31)

Delen bepalen mede het geheel
Een nieuw mysterie van ‘tacit knowledge’ ontrafelen betekent de delen en het geheel zien.
Polanyi schrijft daar uitgebreid over. Zie de volgende passages:

‘Tacit knowing of a coherent entity relies on our awareness of the particulars of the entity to attending to it; and (2) if we switch our attention to the particulars, this function of the particulars is canceled and we lose sight of the entity to which we had attended. The ontological counterpart of this would bet hat (1) that the principles controlling a comprehensive entity would be found to rely for their operations on laws governing the particulars in themselves and (2) that at the same time the laws governing the particulars in themselves would never account the organizing principles of a higher entity which they form.’ ‘F.i. the playing of a game of chess is an entity controlled by principles which rely on the observance of the rules of chess and the game itself. But the principles controlling the game cannot be derived from the rules of chess’. (p. 34) ‘(two levels of reality: proximal, which includes the particulars and the distal, which is their comprehensive meaning)’

Een ander voorbeeld is een metselaar die stenen legt en dat in dienst van een architect doet die dat weer in dienst van een stadsplanner doet. Ze hebben allemaal eigen regels waarbij de ene laag hiërarchisch onder de controle van de ander werkt. Polanyi zegt daarover:

‘The operations of the upper level are artificially embodied in the boundaries of the lower level which is relied on to obey the laws of inanimate nature……Moreover, each lower level imposes restrictions on the one above it, even as the laws of inanimate nature restrict the practicability of conceivable machines; and again, we may observe that a higher operation may fail when the next lower level escapes from its control’ (p. 40/41)

Mechanisch denken van delen naar het geheel heeft zijn grenzen
Toch moet je daarmee voorzichtig zijn, mocht je bovenstaande willen verabsoluteren. Biologen vooronderstellen dat leven kan worden beschreven vanuit levenloze materie-wetten (natuurkunde, chemie). Daar is Polanyi het niet mee eens:

‘If we then apply the principle that the operations of a higher level can never be derived from the laws governing its isolated parts, it floows that none of these biotic operations can be account for by the laws of physics and chemistry. Yet it is taken for granted today among biologists that all manifestations of life can ultimately be explained by the laws governing inanimate matter…..This assumption is patent nonsense. The most striking feature of our own existence is our sentience. The laws of physics and chemistry include no conception of sentience, and any system wholly determined by these laws must be insentient…….while the declared aim of current biology is to explain all the phenomena of life in terms of the laws of physics and chemistry, it’s actual practice is to attempt an explanation in terms of a machinery, based on the laws of physics and chemistry…… Machines are defined by their operational principles, which tell us how the machine works. These operational principles include the definition of the parts composing the machine and give an account of their serveral functions in the working of the machine; they also state the purpose which the machine is to serve…….Engineering and physics are two different sciences. Engineering includes the operational principles of te machines and some knowledge of physics bearing on these principles. Physics and chemistry, on the other hand, include no knowledge of the operational principles of machines……But there is an important feature of the machine which its operational principles do not reveal; they can never account for the failure and ultimate breakdown of the machine, And here physics and chemistry come in. Only the physical-chemical structure of a machine can explain its failures’ (p. 37-39)

‘The false assumption that we start acquiring the knowledge of a mind by observing the workings of the mind in themselves…… For an inanimate solid object, too, is known by understanding its particulars, from which we attend to it as an object.’

Tegelijkertijd valt het ook niet te ontkennen dat volgens Polanyi ‘there is a great deal of thruth in the mechanical explanation of life’, waarbij niet vergeten dient te worden dat deze perceptie ook zijn grenzen oplegt aan de wetenschap. Een ‘machine-paradigma’ is niet per definitie een ‘waarheid-paradigma’. Er is bijv. ook zoiets als een organisch paradigma.

Verschillende niveaus van principes hebben hun eigen reguleringsmechanismen
Daarbij geldt ook dat er verschillende niveaus van principes zijn, die elk hun eigen regulaties en operationalisaties met zich meebrengen. En je kunt niet met de bestaande principes en operationalisaties en ander niveau tot ontwikkeling brengen.
Zoals Polanyi het formuleert:

‘Rising stages of evolution produce more meaningful organisms, capable of even more complex acts of understanding” (p. 91) AND “The interest in evolution lies in the rise of higher beings from lower ones and, principally, in the rise of man………………….His survival on earth seems less probable than that of the insects” (p. 46).

‘In other words, no level can gain control over its own boundary conditions and hence cannot bring into existence a higher level, the operations of which would consist in controlling these boundaries. Thus the logical structure of the hierarchy implies that a higher level can come into existence only through a process not manifest in the lower level.’ (p. 45)

Om dat laatste te kunnen, wordt de combinatie van organische en mechanische principes vervangen door impliciete (‘tacit’) kennis met een set van standaard logische operaties (handelingen). De kinderpsycholoog Piaget heeft bijv. laten zien hoe de vermogens van kinderen om te redeneren verbeteren door het ontwikkelen van vaste patronen van logische procedures. Dit ontwikkelt het karig repertoire van aangeboren mentale verbindingen. Het verrijkt deze snel door het gebruik van vermogens van begrip via vaste patronen in de ervaringsontwikkeling waarbij nieuwe ‘tacit knowledge’ ontsloten wordt en andere niveaus van taalbegrip en taalspel worden ontsloten. Op een volwassen niveau en op andere terreinen zou je je dat de intellectuele vermogens gecombineerd met manieren van ervaren/beleven noemen.

‘By studying the way tacit knowing comprehends human performances, we saw that what we comprehend has the same structure as the act that comprehends it.’ (p. 55)

Ander bewustzijnsniveau, nieuwe principes en handelingen
Op evolutionair vlak betekent dat, in tegenstelling tot de evolutietheorie, dat

‘the spectacle of rising stages of emergence confirms this generalization by bringing forth at the highest level of evolutionary emergence those mental powers in which we had first recognized our faculty of tacit knowing’ (p. 49).

‘The relation of a comprehensive activity to its particular part can be seen to the relation between two levels of reality, the higher one controlling the marginal conditions left indeterminate by the principles governing the lower one. Such levels are stacked upon each other to form a hierarchy, and this stacking opens up the panorama of stratified living beings. The stratification offers a framework for defining emergence as the action which produces the next higher level, first from the inanimate to the living and then from each biotic level to the one above it…..Thus emergence took over from tacit knowing the function of producing fundamental innovations; but, as emergence continued to scale the heights leading on tot the rise of man, it gradually resumed its encountered form of human knowing. So in the end we were confronted again with the mind of man, making ever new sense of the world by dwelling into its particulars with a view to their comprehension.’ (p. 55/56)

‘So tacit knowledge dwells in our awareness of particulars while bearing on an entity which the particulars jointly constitute. In order to share this indwelling, the pupil must presume that a teaching which appears meaningless to start with, had in fact a meaning which can be discovered by hotting on the same kind as indwelling as the teacher is practicing. Such an effort is based on accepting the teacher as authority.’ (p. 61).

‘For to acknowledge tacit thought as an indispensable element of all knowing and as the ultimate mental power by which all explicit knowledge is endowed with meaning, is to deny the possibility that each succeeding generation, let alone each member of it, should critically test all the teachings in which it is brought up. Statements explicitly derived from identifiable premises can be critically tested by examining their premises and the process of interference which led to them. But if we know a great deal that we cannot tell, and if even that which we know and can tell is accepted by us as true only in view of its bearing on a reality beyond it, a reality which may yet manifest itself in an indeterminate range of unsuspected results; if indeed we recognize a great discovery, or else a great personality, as most real, owing to the wider range of its yet unknown future manifestations: then the idea of knowledge based on wholly identifiable grounds collapses, and we must conclude that the transmission of knowledge from one generation to the other must be predominantly tacit. Augustinus observes this when he taught: ‘Unless you believe, you shall not understand.’ 

‘It appears then that traditionalism, which requires us to believe before we know, and in order that we may know, is based on a deeper insight into the nature of knowledge and the communication of knowledge than is a scientific rationalism that would permit us to believe only explicit statements based on tangible data and delivered from these by a formal interference, open to repeated testing. But I’m not reasserting traditionalism for the purpose of supporting dogma. To argue, as I do, that confidence in authority is indispensable for the transmission of any human culture is not to demand submission to religious authority. Modern man’s critical incisiveness must be reconciled with his unlimited moral, first of all on secular grounds. The enfeebled authority of revealed religion cannot achieve this reconciliation; it may rather hope to revive its achievements.’ (p. 62)

‘Throughout the formative centuries of modern science, the revolt against authority was its battle cry. ….But once the adversities they fought had been defeated, the repudiation of all authority or tradition by science became a misleading slogan. The popular conception of science teaches that science is a collection of observable facts, which anybody can verify for himself. We have seen that this is not true in the case of expert science, as in diagnosing a disease. But it is not true either in the physical sciences. In the first place you cannot get hold of the instruments and second, if you not know how to use them you would probably damage them. (p. 63)…….. The acceptance of scientific statements by laymen is based on authority, and this is true for scientist using results from branches of science other than their own.’

Vanuit die autoriteit zijn wetenschappers de enige die controle hebben over de kanalen waarmee bijdragen worden gedeeld met andere wetenschappers en de uiteindelijke publicaties in wetenschappelijke journaals. Een kanttekening die Polanyi geeft, is:

‘What will be rejected will be ignored by science. Such decisions are based on fundamental convictions about the nature of things and about the method which is therefore likely to yield results of scientific merit. These beliefs and the art of scientific inquiry based on them are hardly codified: there are, in the main, tacitly implied in the traditional pursuit of scientific inquiry.’ (p. 64)

Wetenschappelijke criteria en voorstellingsvermogen
Om iets deel te laten uitmaken van de wetenschappelijke community zijn enkele criteria van belang:

‘To form part of science, a statement of fact must not only be true, but also interesting, and, more particularly, interesting to science…. The scientific interest – of scientific value – of a contribution is formed by three factors: its exactitude, its systemic importance (expanding science), and the intrinsic interest of its subject matter (a subject as known before it was taken up by science).’ (p. 66)

Het interessante is dan weer dat wetenschap verrassende ontdekkingen en doorbraken wijt aan voorstellingsvermogen:

‘While science imposes an immense range of authoritative pronouncements, it not merely tolerates dissent in some particulars, but it grants its highest encouragement to creative dissent (p. 68)…… The true discoverer will be acclaimed for the dearing feat of his imagination, which crossed uncharted seas of possible thoughts’ (p. 76)

Met andere woorden er gaat vaak verbeeldingskracht, voorstellingsvermogen aan innovaties en wetenschappelijke doorbraken vooraf die wordt gevoed vanuit legio bronnen waaraan Polanyi toevoegt dat gedurfde innovaties beginnen bij het ter discussie stellen van vooronderstellingen die niet meer ter discussie worden gesteld:

‘The most daring innovations of science spring from a vast range of information which the scientist accepts unchallenged as a background to his problem’ (p. 80)

En dat is gelijk ook een groot probleem voor totalitaire heersers, ideologieën en religies. Wetenschap heeft het vermogen om de realiteit en de perceptie daarop opnieuw uit te vinden, binnen en door zijn eigen overtuigingssysteem met bijbehorende methoden. Zeker ook omdat wetenschappers zichzelf controleren ‘peer-to-peer’.

‘Scientific tradition derives its capacity for selfrenewal from its belief in the presence of a hidden reality, of which current science is one aspect, while other aspects of it are to be revealed by future discoveries’ (p. 82) ‘Discoveries differ from inanimate events in three ways: 1. The field evoked and guiding them is not that of a more stable configuration but that of a problem. 2. Their occurrence is not spontaneous but due to an effort toward the actualisation of certain hidden potentialities. 3. The uncaused action which evokes them is usually an imaginative thrust toward discovering these potentialities.’ (p. 89)

Daarbij wordt door Polanyi voorondersteld dat het denken van mensen een wezenlijke kracht is om die werkelijkheid verder te doorgronden en daarvoor is intellectuele vrijheid nodig in een vrije, dynamische samenleving

‘The view of science merely recognizes what all scientists believe – that science offers us am aspect of reality, and may therefore manifest it truth inexhaustibly and often surprisingly in the future.’ (p.69)

Binnen een dergelijke overtuiging kan de wetenschapper problemen zien, onderzoek doen ontdekkingen claimen. Nieuwe ontdekkingen zijn dus ‘overtuigingen binnen een wetenschapsovertuiging’ waarvan wetenschappers stellen dat ze door die te onderzoeken een dieper begrip van de werkelijkheid krijgen. Daarbij wordt een verborgen werkelijkheid voorondersteld ‘die er is’. Of zoals Polanyi het zegt:

‘My assertion that science can have discipline and originality only if it believes that the facts and values of science bear on a still unrevealed reality, stands in opposition to the current philosophical conception of scientific knowledge (p. 70)…… All institutions serving the advancement and dissemination of science rely on the supposition that a field of potential systematic progress exists, ready to be revealed by the independent initiative of individual scientists (p. 71)…….When we speak of science and its progress, or its history, or speak of the standard of science and call them ‘scientific’, we refer to a thing called science of which no one has ever known more than a tiny fragment.’ (p. 74)

Tot slot
Het pragmatisch, bedrijfskundig interessante voor mij persoonlijk zit ‘m in deze opmerking: Tegelijkertijd geeft Polanyi aan dat impliciete kennis een functionele structuur heeft die bestaat uit kleine elementaire bewegingen of handelingen (blzd 10). Als van de ene kant hij terecht aangeeft dat we meer weten dan dat we kunnen zeggen, dan geeft hij met de vorige opmerking ‘impliciete kennis heet een functionele structuur’ een opening én richting om (meer) impliciete kennis expliciet te maken. In de praktijk betekent dat het geestelijke veld verkennen waar meer zit dan we kunnen zeggen op zo’n manier dat kennis die onzegbaar zegbaar wordt. Dat lijkt een paradox maar dat wordt anders als onzegbaar als ‘ogenschijnlijk onzegbaar’ wordt gezien. Hoe dat ‘kennis-iets’ dat nog geen woorden heeft, om te zetten in een woord en zinsstructuur die functioneel en overdraagbaar wordt. Daarin ligt een toekomstige uitdaging.

Max Herold
Maart, 2017