Samenvatting van het artikel ‘Die dritte Mission’van Manuel J. Hartung. Uit ‘Die Zeit:: Wochenzeitung für Politik, Wirtschaft, Wissen und Kultur, 28 april, 2016
De afgelopen tien jaar zijn universiteiten in Duitsland sterker veranderd dan ooit tevoren. Nog nooit waren er zoveel studenten: 2,8 miljoen verdeeld over 18000 studieleergangen. Een enorme toegenomen ‘studierichtingen-heterogeniteit’.
In 2005 waren dat nog 2 miljoen studenten en in 1980 1 miljoen. Nog nooit hadden universiteiten zoveel opgaven. Ze houden zich al lang niet meer bezig met onderzoek en onderwijs maar verrichten tegenwoordig ook andere maatschappelijke activiteiten bijvoorbeeld in relatie tot vluchtelingen.
Dat maakt dat er nog nooit zo’n verscheidenheid aan universiteiten is geweest. In Duitsland zijn er in werkelijkheid zes verschillende hogescholen. Variërend van topuniversiteiten, via regionale universiteiten, die zich vooral op onderwijs richten tot aan duale hogescholen waarbij studie aan ‘Ausbildung’ wordt gekoppeld.
Ondanks al deze veranderingen zijn conservatieven en de linkervleugel in Duitsland het over één ding eens. Kern van een universiteit hoort de klassieke ‘universitas’ te zijn: de gemeenschap van wetenschappen, hooggeleerden en lerenden. Dat beeld stoelt op de gedachten van Wilhelm von Humbolt waarbij een lerende ook een excellent onderzoeker dient te zijn. Met als onderliggende gedachte de onderzoeker die in alle ‘eenzaamheid en vrijheid’ zelfstandig weet te opereren en daarbij de wetenschappen verder brengt.
Dat uitgangspunt levert problemen op bij de meer praktijkgerichte vaktechnische hogescholen die zich ‘universiteit’ noemen en er naar streven om promotierecht (PhD) te verkrijgen. Als louter praktijkproblemen centraal staan, gaat de blik voor de ‘grote vragen’ verloren. Maar het is van de andere kant ook zo dat als de praktijk zich ontwikkelt, slagen vooruit maakt, de theorie ‘er achter aan loopt’.
Tegelijkertijd zijn er nogal wat universiteiten/faculteiten, of beter gezegd professoren, die wat ‘losgezongen’ zijn van de praktijk en een ‘theorie-praktijk-probleem’ hebben. Ze zijn goed in ‘filosoferen’ maar laten in de praktijkvertaling en aanwending behoorlijk wat steekjes vallen. Daarbij mag er rekening mee worden gehouden dat sommige studies (bijv. humanoria) wat moeilijker zijn te vertalen naar praktijkonderzoek.
(Noot MH) Wat wél mag worden gesteld is dat praktijkontwikkeling zónder wetenschappelijke theorievorming en generieke conceptuele reflectie op/vanuit die praktijk, betekent dat je minder uit de praktijk-kennisontwikkeling haalt dan mogelijk is. Net zoals louter theorievorming over ‘grote vragen’ zónder enige praktijkreflectie, en dito toets, eveneens de mogelijke toegevoegde kenniswaarde verlaagt.
Wat nu te doen met die al verschillende ‘universitaire’ accenten? Hoe geeft je die een plek in het ‘Leitmotief’ van Humbolt? Dit probleem blijkt ook weer niet helemaal van deze tijd te zijn. De president van de Universiteit van Californië, Clark Kerr, stelde in 1963 ‘Multiversiteit’ voor als nieuw leidend motief. Waarbij een ieder Humbolts grondslag respecteert. Kijkend naar de ontwikkelingen in Duitsland, waar eigenlijk al sprake is van ‘Multiversiteiten’, is die gedachte zo gek nog niet.
Max Herold
Mei, 2016