Grounded Theory.

Grounded Theory: a practical guide for management, business and market researchers.
Authorr: Cristia Goulding
Click on: https://amzn.to/2rYrdaE

Onderstaand een uitgebreide samenvatting. Waar de literatuur niet afkomstig is uit dit boek staat het aangegeven bij de literatuurlijst.

Het boek gaat over een specifieke onderzoeksmethodologie: grounded theory. Dat is een benadering die populair is geworden tussen een grote hoeveelheid andere onderzoeksmethoden. Grounded Theory heeft eveneens zijn weg gevonden in de literatuur van management en marketingonderzoek.
Bij de laatste twee gebieden, management en marketing, zien we enigszins een verschuiving van een groot accent op dataverzameling via enquetes naar het begrijpen van gedrag door middel van kwalitatieve inzichten. Niet alleen in de academische wereld maar juist ook in de bedrijfswereld.. Managers beginnen steeds meer de resultaten van kwalitatief onderzoek te vertrouwen.

Dat wil echter niet zeggen dat er geen debatten tussen tegenstanders plaats vinden van de positivistische stroming, die zich enkel op waarneembare feiten baseert, en de meer humanistische stromen van onderzoek.

Ten faveure van kwantitatief onderzoek schrijft Bryman (1984:77):
” Quantitative methodology is routinely depicted as an approach to the conduct of social research which implies a natural science, and in particular a positivist approach to social phenomena. The paraphernalia, of positivism are characterized typically in the methodological literature as exhibiting a preoccupation with occupational definitions, objectivity, replicability, causality and the like. The social survey is typically seen as the preferred instrument with this tradition because it can apparently be readily adapted to such concerns. Through questionnaire items concepts can be operationalized; objectivity is maintained by the checks upon one’s questionnaire; replication can be carried out by employing the same research instrument in another context; and the problem of causality has been eased by the emergence of path analysis and related regression techniques to which surveys are well suited.” 1)

Het positivistische paradigma
In bovenstaande statement van Bryman staat de term positivisme. Compte adopteerde de term positivisme om zijn methodologische procedures te beschrijven voor het verkrijgen van ‘positieve’ kennis vop basis van theorieneutrale empirische feiten.
Het positivistische perspectief ziet kwalitatief onderzoek vooral als verkennend.

Aan de andere kant stellen de humanistische (of interpratieve) onderzoekers dat positivisme toegepast in de sociale wetenschappen pseudo-wetenschappelijk, inflexibel, bijziend, mechanistisch, ‘outdated’ en beperkend is als het gaat over het ontwikkelend van nieuwe theorieën.
Hoezo is kwalitatief onderzoek alleen verkennend? Morse et al zeggen daarover (Morse et al, 1998: 336):” Qualitative derived theory is a refined and tightened view of real world experiences”. 2)

Goulding behandelt in haar boek kort ook drie andere kwalitatieve onderzoeksmethoden naast Grounded Theory te weten fenomenologie, etnografie en postmodern onderzoek.
Daarnaast behandelt ze als aanvulling op Grounded Theory ook de zog. Dimensionele Analyse. Deze zullen in het verdere verloop van deze samenvatting kort worden besproken.

Fenomenogie
Fenomenologie is terug te voeren op het werk van filosofen als Husserl, Heidegger en Merleau-Ponty (1962: vii). De laatste suggereerde dat het resultaat van fenomenologisch onderzoek dient te zijn ‘a direct description of our experience without taking account of its psychological origin’. 3)

Er wordt ook verwezen naar Schultz (1967) die stelt dat de individuele benadering van de levende wereld met geaccumuleerde kennis gebaseerd moet zijn op ‘common-sense’ constructen en categorieën die in essentie sociaal zijn de acties die er uit voortkomen. De kennisaccumulatie produceert overeenkomsten maar ze zijn altijd incompleet en ‘open ended’.

Taal is het centrale medium voor het overbrengen van betekenis en als zodanig biedt taal een methodologische oriëntatie voor een fenomenologie van het sociale leven die zich bezig houdt met de relatie tussen taalgebruik en ervaringsobjecten. 4)

De te zetten stappen bij fenomenologie zijn:

  1. Het lezen van interviewtranscripten teneinde een totaalplaatje te verkrijgen.
  2. Na enkele malen lezen ga je op zoek naar patronen en verschillen tussen de verschillend transcripten. Daarbij dient de onderzoeker de analyse te verbreden door meerdere overwegingen in zijn interpretaties mee te nemen die de onderzoeker kunnen helpen om een meer holistische interpretatie te verkrijgen.
  3. Daarbij dient het laatste stadium in beeld te komen waarbij de onderzoeker tot een ‘fusie van horizonten’ komt tussen zijn eigen interpretaties en de teksten die zijn geïnterpreteerd.

Morse (1994) geeft vier ‘constanten’ aan die van belang zijn bij bovenstaande proces:
Comprehension (inzichtverkrijging)
Doordat de onderzoeker reflecteert op zijn eigen ervaringen. De volgende fase bij ‘comprehension’ is om in dialoog met anderen te gaan om evaringsbeschrijvingen te verzamelen waarna, als de transcripten daarvan klaar zijn, sleutelwoorden worden geaccentueerd. Ook wordt gezocht naar zinnen die helpen de ervaring te begrijpen als ook het gebruik van literatuur voor verdere ervaringsbeschrijvingen en vergelijk met wat in eerdere research is gevonden.
Synthetising (synthetiseren)
Gaat over het samenvoegen van de data en het toepassen van thematische analyses teneinde algemene structuren te kunnen identificeren in de ervaring.Deze structuren bieden de onderzoeker een begrip op de wereld dat bijdraagt aan de theorie-ontwikkeling.
Theorising (theorie-vorming)
Daarbij stelt Morse dat fenomenologisten zichzelf zichzelf niet labelen als theorici in de strikte betekenis maar eerder verbanden leggen tussen data en theorie gebaseerd op reflecties op theoretische literatuur.
Recontextualisation (herkaderen)
Ontstaat door schrijven en herschrijven. Dat scherpt de gevoeligheid van de onderzoeker en verschaft nieuwe inzichten. 5)

Ethnografisch onderzoek
Etnografisch onderzoek houdt zich doorgaans bezig met zaken die met cultuur, macht en soms conflicten te maken hebben.
Etnografie is ontwikkeld als een methode voor culturele antropologie, met haar focus op kleinschalige gemeenschappen gecombineerd met haar aandacht voor de natuur,constructie en behoud van cultuur.
Bij managementonderzoek ligt dan de focus op het alledaagse denken van de subjecten en de middelen en processen waarmee leden van een bepaalde groep betekenis geven aan hun wereld.
Participatieve observatie is de kernmethode van etnografie waarbij iemand deel wordt van de gemeenschap die hij wenst te onderzoeken.

M.b.t. het proces van datacollectie is derhalve veldwerk van belang. In tegenstelling tot fenomenologie, waarbij alleen de stemmen van de informanten worden toegestaan om een theorie te vormen, worden bij etnografie de percepties van zowel binnenstaanders als buitenstaanders gecombineerd om te komen tot dieperliggende inzichten dan mogelijk zou zijn als alleen de percepties van ‘natives’ zouden worden gebruikt.
Deze twee-zijdige perceptie produceert een derde dimensie die het etnografisch onderzoek/beeld kan afronden met een theoretische verklaring van het fenomeen dat wordt onderzocht.

Het analyseren van etnografische data houdt het zoeken naar patronen in en ideeën die helpen deze patronen te verklaren. Dit gebeurt vaak door middel van contentanalyse: een techniek om veralgemeniseringen te maken vanuit tekstuele data. Daarbij wordt elk woord of zin(snede) gecategoriseerd door gebruik te maken van labels die concepten reflecteren zoals ‘agressie’, ‘ontkenning’ etc. Soms worden er aantallen per categorie geteld en sommige onderzoekers gebruiken factoranalyse maar dit heeft het risco inzich dat de rijke inhoud wordt vervangen door ‘getallen’.

Meestal identificeert de etnografisch onderzoeker categorieën en gebeurtenissen (voorbeelden) binnen de data door het verbinden van de tekstnotities tot een serie van fragmenten die daarna weer worden gegroepeerd onder een set van hoofdthema’s.

Morse (1994a) vat ook het hele etnografische proces via zijn eerder gegeven constanten als volgt samen:
1. Comprehension door datacollectie.
In het begin zijn de observaties niet gefocused maar geleidelijk aan worden deze meer specifiek en worden de onderzoeksvragen beter gedefinieerd.
In tegenstelling tot de fenomenologist is het de etnografist toegestaan niet gestructureerde interviews te gebruiken en aan observaties toe te voegen als aanvulling op data verkregen uit andere bronnen zoals de notulen van vergaderingen, opnames, kaarten etc.
Deze fase wordt als afgerond gezien wanneer de onderzoeker de gebeurtenissen, incidenten en uitzonderingen kan beschrijven vanuit een emisch perspectief (van binnenuit de onderzochte actor of actoren zelf) waarbij hij tegelijkertijd niet de overtuigingen en waarden van de bestudeerde groep dient aan te nemen teneinde bias van de interpretatie te vermijden.
2. Synthetiseren
Dit houdt in coderen en vervolgens inhoudsanalyse waarbij de data worden ‘gepoold’ en de geconstrueerde categorieën met elkaar verbonden. Meestal echter wordt een etnografische analyse niet verder ontwikkeld dan een uitgebreide beschrijving van informantenverhalen en casestudies.

De postmoderne benadering van onderzoek
Met het modernisme ontstond de behoefte om ‘meta-narratieven’ te ontwikkelen. Dat zijn verhalen en stellingen die staan voor een rigide objectivisme en een uiteindelijke complete analyse van de wereld vanuit een wetenschappelijk en rationeel perspectief. Transparant, gestructureerd en begrijpelijk voor de leden van de samenleving.

Postmodernisme ontstond als een specifieke reactie op erkende en algemeen als goed geaccepteerde vorm van modernisme. Postmodernisme staat voor de verwerping van de mogelijkheid van absolute waarheden. Modernisme heeft volgens Firat en venkatesh (1995: 240) de leefwereld gemarginaliseerd. De postmoderne zoektocht is daarom het menselijke leven opnieuw te betoveren en de consument te bevrijden van een onderdrukkend rationeel schema en blauwdruk. Modernisme reduceert de wereld tot simpele dichotome categorieën als producent/consument, man/vrouw etc. Postmodernisme ziet deze dichotomieën als onsuccesvolle historische pogingen partiële waarheden te legitimeren. 6)

Postmodernisten zien alle kennis als een constructie van de ene of ander soort en het product van taal en discourse. Als zodanig betogen ze dat er geen ‘uiteindelijke’ waarheid kan zijn. Postmodenisme accepteert de mogelijkheid dat verschillende theorieen, die mogelijkerwijs conflicteren, nog steeds een legitieme plaats kunnen hebben in het sociale debat.
Daarbij wordt niet gesuggereerd dat wetenschappelijke procedures verlaten moeten worden maar wel het idee dat er slecht een theorie is die al de anderen er het zwijgen toe doet.

Welke onderzoeksmethode kies je?
Stern (1994) stelt dat onderzoeksmethoden persoonsgebonden zijn. Mensen denken immers verschillend en ze hebben hun eigen weg om tot waarheidvinding te komen. 7)
Knafl (1994) stelt dat dit zelden wordt besproken: de ‘fit’ tussen de methode en de persoon, hoe deze werkt, wie hij is en hoe hij denkt. 8)Guba en Lincoln (1994: 107-9) vatten dat proces samen als een serie vragen:

  • De paradigmatische vraag: wat is het fundamentele systeem van overtuigingen of wereldvisie dat de natuur van de wereld, de plaats van het individu daarin en de omvang/reikwijdte van mogelijke relaties met die wereld?
  • De ontologische vraag: wat is de vorm en de aard van de werkelijkheid en, in het verlengde daarvan wat is daarvan dat kan worden ‘geweten’?
  • De epistomologische vraag: wat is de relatie tussen de onderzoeker en de toekomstige onderzoeker die de onderzochte kennis bezit en ‘wat kan worden geweten?’
  • De methodologische vraag: hoe kan de vragensteller/onderzoeker gaan vinden wat hij denkt dat ‘ kan worden geweten’? 9)
    Annels (1996; 379) zegt daarover dat de onderzoeksvraag enigermate afhankelijk is van de wereldvisie van de onderzoeker. Ook al kan de onderzoeksfocus ontstaan uit een varieteit van bronnen, de uiteindelijke formulering van de onderzoeksvraag komt voort uit het denkbeeld van de werkelijkheid van de onderzoeker. 10)

Grounded Theory
Grounded Theory is een benadering die een onderzoeker de mogelijkheid biedt ‘onder de oppervlakte’ te kijken. Als het ware thema’s als mythevorming, dieperliggende machtsaspecten en symboliek te omarmen.

De wortels van Grounded Theory gaan terug naar een beweging die bekend staat als symbolisch interactionisme waarvan de basis ligt in het werk van Charles Cooley (1864-1929) en George Herbert Mead (1863-1931). Hun bezorgdheid was er op gericht de polariteiten van psychologisme en sociologisme te vermijden. Psychologisme is een visie die uitgaat van de vooronderstelling dat sociaal gedrag verklaarbaar is in genetische termen en de logica van neurologische processen. Sociologisme is het tegenovergestelde en gata uit van de vooronderstelling dat persoonlijk gedrag op de een of andere wijze is geprogrammeerd door normen van de gemeenschap. Hun acties en reacties ontstaan in wisselwerking met, en als antwoord op aspecten van de omgeving (mensen, objecten etc) en de betekenis die dat voor hen heeft.

Methodologisch wordt dan van de onderzoeker gevraagd om de wereld binnen te gaan van degenen die hij bestudeert om de context te bestuderen en de interacties en interpretaties die plaatsvinden. Er kan dan ook worden gesproken over symbolische interpretatie want deze zijn verbonden aan de vele gevarieerde vormen van communicatie zoals houdingen/bewegingen en de significantie van objecten. Van de onderzoeker wordt verwacht dat hij acties interpreteert, abstraheert van rijke beschrijvende content en een theorie ontwikkelt die concepten van ‘ zelf, taal, sociale setting en sociale objecten’ omvat.
De theorie die wordt ontwikkeld dient te worden gepresenteerd in een aanschouwelijk beeld.

Symbolische interactie is zowel een theorie van menselijk gedrag als een benadering voor onderzoek van individueel menselijk gedrag en groepsgedrag. Er ligt een focus op het wezen/kenmerken van het individu in een gemeenschap en de relatie tussen individueel perspectief, collectieve actie en de gemeenschap.
Een principieel beginsel daarbij is dat mensen tot begrip komen van collectieve sociale definities door het socialisatieproces. Het meest machtige symbool daarbij is taal.
Cultuur ‘conditioneert’ het gebruik van en de betekenisgeving door middel van taal. Taal beschrijft de grenzen en de perspectieven van een cultureel systeem en reflecteert hoe het sociale leven wordt gerepresenteerd binnen die cultuur.

Gebruik makend van de principes van symbolische interactie als uitgangspunt gingen twee Amerikaanse wetenschappers de uitdaging aan om een beter omschreven en systematische procedure te ontwikkelen voor het verzamelen en analyseren van kwalitative data. De methode die ze ontwikkelden werd ‘grounded theory’ genoemd als reflectie van de bron van waaruit een theorie kan worden ontwikkeld die uiteindelijk sterk gegrond dient te zijn in het gedrag, woorden en acties van degenen die worden bestudeerd.

De ontwikkeling van Grounded Theory was een poging om hoog abstracte sociologie te vermijden en maakte deel uit van de belangrijke groei in kwalitatieve analyses in jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. De belangrijkste drang in deze beweging was het overbruggen van het gat tussen ‘empirische research zonder theorie’ en ‘theorie zonder empirie’ door het gronden van theorie in data.
Grouden Theory werd voor het eerst gepresenteerd door Glaser en Strauss in hun boek ‘ The discovery of Grounded Theory’. 11)

In de eerste fases van het onderzoek kunnen datacollectie en interpretatie bestaan uit bijv. interviews, transcriptie en beschrijvingen van gebeurtenissen binnen de data.
Als patronen zichtbaar worden en relaties proefondervindelijk worden vastgesteld, is de volgende fase een van abstractie door middel van conceptuele identificactie en uiteindelijk theorievorming. Deze theorie dient te worden ondersteund door exerpten, uittreksels van interviews of opnames of waarnemingen. Meestal zijn het interviews en observaties maar belangrijk is te beseffen dat Grounded Theory een veel bredere reikwijdte van data toestaat zoals bedrijfsrapportages en zelfs statistieken er vanuit gaande dat deze data relevant zijn voor en passen binnen het onderzoek.

Naast ‘Grounded’ ook ‘Theory’
Bij Grounded Theory ligt daarbij de nadruk op theorie-ontwikkeling en –bouw. Of scherper geformuleerd volgens Glaser (1978): het doel van Grounded Theory is het ontwikkelen van een theorie die een gedragspatroon uitlegt dat zowel relevant als problematisch is voor degenen die worden bestudeerd.
Grounded Theory heeft ook een ingebouwd mandaat om zorgen voor verificatie door middel van categorie-bevrediging. Dat betekent dat je zo lang in het veld blijft totdat er geen verder bewijs/nieuwe gegevens naar voren komen.
Strauss en Corbin (1994) omschrijven een theorie als ‘a set of relations that offer a plausible explanation of the phenomenon under study’. 12)

Morse (1994:25-6) breidt die omschrijving uit door te stellen dat ‘a theory provides the best comprehensive, coherent and simpelst model for linking diverse and unrelated facts in a useful and pragmatic way. It is a way of revealing the obvious, the implicit, the unrecognized and the unknown. Theorizing is the process of constructing altenative explanations until a “best fit” that explains the data most simply is obtained. This involves questions of the data that will create links to established theory’. 13)

Theoretische conceptualisatie betekent dat Grounded Theory researchers geïnteresseerd zijn in patronen van actie en interactie tussen verschillende typen van sociale eenheden of actoren. Ze zijn minder geïnteresseerd in theorieën die zijn gecentreerd rondom individuen. Als zodanig is ‘proces’ een centraal kenmerk van de theorie.

Glaser en Strauss maken een onderscheid tussen twee belangrijke soorten theorieën: substantief en formeel. Een substantieve theorie wordt ontwikkeld vanuit werk op een specifiek terrein, bijv. een bepaald type organisatie. Een substantieve theorie doet geen poging om iets te verklaren buiten het directe veld van studie. Een formele theorie daartegenover heeft verklaringskracht over meerdere situaties bijv. een theorie over organisatiecultuur die voor meerdere typen organisaties opgeld doet.

Spitsing in twee kampen
Glaser en Strauss hebben zich later van elkaar afgewend wat leidde tot twee richtingen m.b.t. Grounded Theory.
Aan de ene kant benadrukte Glaser de interpretatieve, contextuele en daar uit voortkomende natuur van theorie-ontwikkeling terwijl aan de andere kant Strauss de nadruk legde op complexe en gesystematiseerde coderingstechnieken zoals open, axiale en selectieve codering (waarover later meer) en vergelijkingstechnieken die tegenwoordig worden gebruikt voor geavanceerde analyse bij doelgerichte manipulatie van data op verschillende manieren.

Stern (1994) stelt in dat kader dat Strauss stopt, als hij data zoals woorden of zinnen, analyseert, om elke keer te vragen:”What if?” Glaser stelt daarentegenover de vraag:”What do we’ve got here?”
Strauss brengt naar buiten alles wat mogelijkerwijs verband heeft met de data terwijl Glases de data hun eigen verhaal laat vertellen.
Tegelijkertijd zijn er enkele zaken die in beide kampen opgeld doen. Dit zijn:

  • Een constante vergelijking van data om concepten en categorieën te ontwikkelen.
  • De geleidelijke abstractie van data van het beschrijvende niveau naar categorieën van een hogere (theoretische) orde naar een al omvattende bovenliggende categorie die de basis vormt voor een verklaring.
  • Het gebruik van theoretische ‘sampling’ ten opzichte van doelgerichte (statistische) ‘sampling’ (monsterneming)
    Glazer en Strauss (1967: 45) omschrijven theoretische ‘sampling’ (monsterneming) als het proces van het verzamelen, codificeren en analyseren van data voor theorie-ontwikkeling waarbij de onderzoeker beslist welke data in een volgende stap dienen te worden verzameld en waar deze kunnen worden gevonden om de theorie verder te ontwikkelen zoals deze ontstaat. 14)
    Glaser (1992; Coyle, 1997) stelt dat Puroseful sampling betrekking heeft op een gecalculeerde beslissing van monsterverzameling op een specifieke locatie in overeenstemming met een vooropgezette edoch redelijke set van dimensies (tijd, plaats, identiteit of macht) die worden uitgewerkt in het verder brengen van het onderzoek. 15)
  • Het schrijven van theoretische ‘memo’s’ die je helpen het spoor in het proces te volgen en je reorientatie-mogelijkheden, nieuwe percepties, gedachteninvallen gedurende het onderzoeksproces bijhoudt.
  • De ‘verzadiging’ van data wat inhoudt dat een onderzoeker in het veld blijft totdat er geen nieuwe type data of bewijs meer naar boven komen die de ontwikkeling van een theoretisch aspect onderbouwen.

Onderzoeksfasen bij Grounded Theory

Fase 1: Start: interesse, wijze van datacollectie, introspectie, ‘monsterneming’ en memo’s.
Van belang is te beseffen dat een dergelijk onderzoek start met de interesse van een onderzoeker in een terrein dat hij zelf wil onderzoeken. Daarbij dient de missie van de onderzoeker te zijn een eigen theorie op te bouwen/te ontwikkelen vanaf de grond/basis.
Probleem is vaak als er m.b.t. het onderzoeksterrein al veel, empirische en geloofwaardige literatuur is. Literatuur onderzoeken ‘lezen om nieuwe ideeën te vinden’ kan men dan doen om zijn theoretische sensitiviteit te vergroten, en deze ideeën conceptueel te verbinden met de tot expressie komende theorie.

Vaak wordt ook gesuggereerd dat een onderzoeker een veld in een vroeg stadium van onderzoek binnengaat en data verzamelt in welke vorm dan ook die beschikbaar is. Zoals reeds eerder aangegeven mogen data worden verzameld vanuit veel verschillende bronnen en ook secundaire data als deze een kader bieden voor het onderzoek resp. een feitelijke inhoud aan het onderzoek toevoegen.

Secundaire analyse is in dit kader het gebruik van data die zijn verzameld bij eerder onderzoek met daarbij een open geest hebbend om nieuwe conceptuele interpretaties te kunnen aanreiken.

Enkele voorbeelden van het verzamelen van data.

  • Het verzamelen van geschreven levensgeschiedenissen of dagboeken door de participanten die inzicht bieden in een ‘slice of life’: een bepaald aspect van diens leven.
  • Interview: gestructureerd, ongestructureerd, groep, individueel (face-to-face of via de telefoon).
  • Observaties. Dat zijn dataverzamelingstechnieken die focussen op ‘ervaring’ door ‘echte wereld’ vertoningen te bieden in authentieke omgevingen. Dat kan mechanisch, via video, of direct-menselijk. Aandachtspunt is dat bij observatie het uitvinden van de betekenisgeving van een respondent aan een bepaalde ervaring een probleem is.

Bij Grounded Theory is de meest voorkomende vorm een ongestructureerd, face-to-face of, meer wat zich dan feitelijk afspeelt: semi-gestructureerd, open-ended, etnografisch, diepte-interview.
Van belang daarbij is je toestemming weet te krijgen voor interviews, je de taal en cultuur van de respondenten begrijpt, nadenkt hoe wat en van het onderzoek je gaat vertellen aan het begin van een interview.
Om zuivere data te krijgen wordt ook wel eens geadviseerd op een respondent tenminste twee maal te interviewen.
Als men interviews uitvoert, worden deze bij voorkeur opgenomen en uitgewerkt op schrift waarbij notaties van pauzes, lachen, toonhoogte etc. worden gemaakt.

Het idee bij de dataverzameling is dat je op zoek gaat naar patronen en terugkerende gebeurtenissen door middel van het vergelijken van data ten opzichte van elkaar. In die zin zijn dus overeenkomsten van belang in de manieren waarop ervaringen betekenisvol worden gedeeld en tot uitdrukking gebracht die de basis vormen van de interpretatie door een onderzoeker.

Introspectie
Onder introspectie wordt verstaan het onderzoeken van je eigen mentale en emotionele psychologische processen. Dit is van belang omdat tijdens onderzoeksgesprekken deze psychologische processen van invloed zijn bij de interpretatie van het verhaal dat een participant vertelt. Daarnaast kunnen tijdens het vertellen door die participant inconsistenties in diens uitspraken opvallen bij de onderzoeker.
De rol van de onderzoeker is deze inconsistenties te interpreteren en te berde te brengen opdat deze kunnen worden herzien.

Het gebruik van memo’s
Memo’s zijn een uitermate nuttig als deel van het reflectieproces. Ze kunnen worden gebruikt en gemaakt bij elke vorm van dataverzameling en worden bij Grounded Theory als een essentieel bestanddeel van het onderzoeksproces gezien.
Memo’s zijn ideeën die zijn opgeschreven gedurende het proces van dataverzameling die de onderzoeker op een later tijdstip kunnen helpen zich te heroriënteren. Ze bieden dus een hoeveelheid opgeslagen ideeën die opnieuw kunnen worden bekeken. Ze helpen een onderzoeker een in ontwikkeling zijnde theorie in kaart te brengen resp. zijn behulpzaam om concepten en hun kenmerken te identificeren.

Elke memo dient een titel of een opschrift te krijgen (wat doorgaans een categorie of een concept is). In die zin zijn memo’s een deel van het proces van abstractie waardoor, als je memo’s schrijft, ideeën op een conceptuele manier dienen te worden opgeschreven. Zorg ook voor een goed sorteringssysteem, vanaf het begin van het onderzoek en gebruik geen standaard format.

Theoretische ‘sampling’
Theoretische ‘sampling’ (monsterneming) is, zoals eerder aangegeven, het proces van het verzamelen, codificeren en analyseren van data voor theorie-ontwikkeling waarbij de onderzoeker beslist welke data in een volgende stap dienen te worden verzameld en waar deze kunnen worden gevonden om de theorie verder te ontwikkelen zoals deze ontstaat.
Bij Grounded Theory worden categorieën gekozen en bepaald als ze nodig zijn in plaats van aan het begin van een onderzoek. M.a.w. het proces van dataverzameling wordt ‘beheerst’ door de zich ontwikkelende theorie / zoals deze uit de verzamelde data naar voren komt.
De onderzoeker dient in die zin te starten met ‘sampling’ in groepen die data opleveren in alle mogelijke richtingen. M.a.w. het proces start met ‘open coding’ van de data totdat kernvariabelen gevonden worden die consistent zijn in alle data. Als dat stadium is bereikt wordt ‘sampling’ selectiever en gefocussed op de thema’s die centraal staan in de theorie zoals die uit de data naar boven komt.

Fase 2: Het analyseren, interpreteren en het schrijfproces
In deze fase is de focus gericht op axiale codering en de identificatie van relaties tussen concepten die naar voren zijn gekomen uit data als betekenisvol in het kader van wat wordt bestudeerd. Dimensionale analyse kan overigens ook worden gezien als een alternatieve vorm van Grounded Theory. Zie daarvoor het werk van Schatzman (1991). 16)

Het analytische werk bevat coderingsstrategieën: het proces van het in stukjes opdelen van interviews, observaties en andere vormen van beschikbare data in afzonderlijke betekenis volle eenheden die zijn gelabeld om tot concepten te komen.
Dit betekent dus dat men zin voor zin door transcripties heen werkt.
Deze concepten zijn aanvankelijk geclusterd in beschrijvende categorieën. Daarna worden ze gere-evalueerd met het oog op interrelationele aspecten en door middel van een serie van analytische stappen geleidelijk ondergebracht in categorieën van een hogere orde of één onderliggende kerncategorie.

Stap 1 van fase 2: Open Codering
Dit is eigenlijk niet meer dan basaal beschrijven en labelen van wat er gebeurt in de data.
Open codering is primair gericht op het identificeren, benoemen, categoriseren en beschrijven van fenomenen. Open coderen is het uitsplitsen van gegevens in eenheden (= label dat je geeft aan eenheden). Hetzelfde label geef je aan soortgelijke eenheden. 17)
Bij een interviewtekst betekent dit dat zinnen, alinea etc. gefragmenteerd en gelezen worden (line-by-line analysis) met de achterliggende vraag:”Waar gaat dit over?” Of “Waarvan is dit een uitdrukking of onderdeel?”

Box: Aanvulling op Open Codering
Bij labels (lees ook: categorie) kan men denken aan woorden als ‘ziekenhuis, vriendschap, sociaal verlies’, kortom zelfstandige naamwoorden of werkwoorden
Ook wordt er gekeken naar bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden die kunnen worden gezien als de eigenschappen (dimensies of attributen ) van de labels. De labels en de dimensies hangen uiteraard af van het doel van het onderzoek. 18)

Stap 2 van fase 2: Axiale codering
Axiale codering houdt in dat je naar een hoger abstractieniveau toe beweegt. Dit doe je door middel van het specificeren en verkennen van relaties.

Box: Een voorbeeld: stress en stafomzet.
Als een concept (kerncategorie, construct) is geïdentificeerd, kunnen zijn attributen desgewenst dieper worden verkend en gedimensionaliseerd in termen van sterkte of zwakte.
Stel je hebt bijv. de concepten ‘hoge stafomzet’ en ‘stress op het werk’.
Stress op het werk kan eigenschappen hebben als ‘onrealistische targets’, ‘slechte communicatie’ etc. Deze laatsten kunnen weer ‘geintensionaliseerd’ worden in termen van sterkte of zwakte.
Idem kan zoiets worden gedaan met ‘hoge stafomzet’.
Een concept wordt door Goulding omschreven als:”een code van een hogere orde die beinvloedende gedrgassfactoren indetificeert en de relatie tussen deze factoren beschrijft. De conceptuele code dient kenmerken en dimensies te hebben en geïnterpreteerd te worden op een meer theoretisch niveau.”
Met dat laatste doelt ze erop dat elk concept volledig geïntegreerd dient te zijn in de literatuur m.a.w. zou een basis voor een verhandeling dienen te vertegenwoordigen. Wat is kortom de theoretische betekenis van het concept.

Van belang is te realiseren dat als een onderzoeker axiale codering gebruikt, hij een categorie ontwikkelt door de condities te specificeren die deze categorie deden doen opkomen. Deze condities, contexten, strategieën en doelen neigen er toe om samen geclusterd te zijn m.a.w. er zitten bepaalde relaties of verbindingen tussen. Deze kunnen hiërarchisch, niet gesorteerd, lineair of zichzelf herhalend zijn.

Box: Gegevens toekennen aan categorieën en deze ontwikkelen
“Na elk interview schreef ik het interview woordelijk uit en bewaarde dit materiaal volgens de categorisatie die op dat moment werd gebruikt. Het materiaal bestond over het algemeen uit paragrafen met kruisverwijzingen naar verschillende categorieën. Bij het opslaan van elke uitspraak vergeleek ik deze met eerdere uitspraken in dezelfde categorie. En hield aantekeningen bij over de inhoud van die catagorie. De categorieën veranderden in de loop van de tijd. Sommigen ontstonden uit eerdere categorieën die te heterogeen waren geworden. Sommige catergorieën werden deel van bij elkaar horende twee- of drietallen waarin elke opmerking die werd gemaakt in het algemeen in elke categorie daarvan werd opgeslagen. Opmerkingen die bijv. slordig of slecht werk beschreven, vermeldden in het algemeen ook slecht management. Op dezelfde manier bevatten uitspraken die beschreven hoe men zijn ejgen procedures ontwierp vaak ook tevredenheid over de autonomie die dit betekende. Dit hield om verbanden tussen categorieën duidelijk te maken.” 19)

Box: Een aanvullende beschrijving van axiale codering
(De Grounded Theory variant van Straus en Corbin. 20) )
Goulding zelf noemt in dat kader: Conditions, Context, Action/Interaction strategies en Consequences 21) ).
Axiale codering is een proces waarbij data op nieuwe manieren worden gestructureerd door connecties te maken tussen de verschillende categorieën. Daarbij worden vooral causale relaties benadrukt en ingepast (opnieuw gecategoriseerd) in een algemeen frame van generieke relaties. Dat frame bevat de volgende elementen. Het inpassen levert nieuwe inzichten op.

Figuur 1: De conditionele matrix: frame voor axiale conditionering

Element

Description

Phenomenon

It is the concept that holds the bits together. In grounded theory it is sometimes the outcome of interest, or it can be the subject.

Causal conditions

These are the events or variables that lead to the occurrence or development of the phenomenon. It is a set of causes and their properties.

Context

Hard to distinguish from the causal conditions. It is the specific locations (values) of background variables. A set of conditions influencing the action/strategy. Researchers often make a quaint distinction between active variables (causes) and background variables (context). It has more to do with what the researcher finds interesting (causes) and less interesting (context) than with distinctions out in nature.

Intervening conditions

Similar to context. If we like, we can identify context with moderating variables and intervening conditions with mediating variables. But it is not clear that grounded theorists cleanly distinguish between these two.

Action strategies

The purposeful, goal-oriented activities that agents perform in response to the phenomenon and intervening conditions.

Consequences

These are the consequences of the action strategies, intended and unintended.

Stap 3 van fase 2: Selectieve codering
Daarnaast is er het afbakenen van een kerncategorie of construct waaromheen andere concepten een plek kunnen vinden. Dat laatste wordt ‘selectieve codering’ genoemd. Een kerncategorie voldoet volgens Glaser aan de volgende kenmerken:

  • Dient centraal te zijn en een verklaring te bieden voor een groot deelvan het gedrag.
  • Dient gebaseerd te zijn op een herhalend patroon in de data.
  • Verzadiging van data in een kerncatergorie duurt langer dan in andere categorieën.
  • Dient een betekenisvolle relatie met andere categorieën te hebben.
  • Dient duidelijke implicaties te hebben voor de ontwikkeling van een formele theorie.
  • De theoretische analyses dienen gebaseerd te zijn op de kerncategorie.
  • Dient sterk variabel en wijzigbaar te zijn. (lees: voldoende ‘flexibiliteit’ te bezitten).

Box: Video’s over de coderingsproces die het verder uitleggen:
Open Coding:
I http://www.youtube.com/watch?v=gn7Pr8M_Gu8&feature=relmfu
II http://www.youtube.com/watch?v=gn7Pr8M_Gu8&feature=relmfu
III http://www.youtube.com/watch?v=n-EomYWkxcA&feature=relmfu
IV http://www.youtube.com/watch?v=AwmDRh5l7ZE 
Axial Coding:
http://www.youtube.com/watch?v=s65aH6So_zY&feature=relmfu
Selective Coding:
http://www.youtube.com/watch?v=w9BMjO7WzmM 

Fase 3: het schrijven van een theorie
Deze stappen vormen de basis voor de constructie van een theorie. De onderzoeker dient de theorie op een zodanige wijze te beschrijven dat wordt gedemonstreerd hoe de concepten uit de data naar voren komen. Hoe de onderzoeker is gelopen door het proces van data naar coderingen/abstracties en hoe de kerncategorieën zijn bepaald. Dit vraagt ook om enige creativiteit. Van belang is ook te beseffen dat alle concepten ‘grounded’ zijn. Als zodanig zijn ze niet bewezen. Ze suggereren alleen iets. De uiteindelijke theorie dient een geïntegreerde set van hypothesen te zijn. Het zijn geen ‘bevindingen’. Ook dient duidelijk te zijn dat het gigantische proces van het vormen van een theorie niet kan worden gedemonstreerd met een enkele publicatie.

Dimensionele analyse.
Op hetzelfde moment dat Glaser en Strauss ieder hun eigen pad begonnen te ontwikkelen, startte men op de Universiteit van Californië met het doceren van een alternatieve methode t.o.v. Grounded Theory. Deze nieuwe methode werd Dimensionele Analyse (dimensional analysis) genoemd werd verkend door Schatzman. Hij was lang een collega geweest van Glaser en Strausss. Zijn grootste kritiek was het tekort aan openheid bij het construeren van een theorie bij Grounded Theory als methode. Dimensionele analyse kon het proces van ontdekken en het vormen van een theorie expliciteren. Een van de belangrijkste vragen daarbij is:”Hoe komen onderzoekers aan hun interpretaties?” Vaak is het probleem dat de wijze van analyseren niet duidelijk zijn gemaakt. Het doel van Schatzman was een methodisch perspectief te bieden voor analyse en verklaring. Daarvoor hanteerde hij het volgende schema (ontleend aan Kools et al. 1996: 320). 22):

Condities: deze faciliteren, blokkeren of vormen een actie of interactie
                  ↓
Proces: dit wordt gedreven door de genoemde heersende condities en resulteert in bedoelde of niet bedoelde acties
                  ↓
Context: dit zijn de grenzen van situaties/omgevingen die de consequenties bepalen
                  ↓
Consequenties: dit zijn de eindresultaten van de specifieke acties of interacties
                  ↓
Dimensies: alle op de voorgrond tredende dimensies wordt de mogelijkheid gegeven om als perspectief te dienen. Dit houdt in dat elke dimensie wordt geanalyseerd m.b.t. zijn niveau van verklarende kracht voordat het belangrijkste perspectief of verhaallijn wordt geselecteerd.
                  ↓
Perspectief: de dimensie die significante verklarende macht heeft en als de dominante verhaallijn wordt gebruikt.

Box: Een voorbeeld: Consumenten gedrag en meer in het bijzonder het winkelen.
Conditities: bijv. gemoedstoestand, beschikbare inkomen, mate van dwangmatigheid.
Proces: bijv. het plannen van het winkelen, selectie, kopen.
Consequenties: bijv. mate van bevrediging, mate van schuld.
Dimensies: Conservatisme versus mode, conformiteit versuis creativiteit, masculien versus feminien, het belang van aantrekkelijkheid. Waarbij je al deze dimensies weer verder beschrijft (lees: van attributen voorziet).
Dimensionalisering houdt dus in: het benoemen van data en de uitbreiding daarvan in verschillende attributen. Geslacht als voorbeeld heeft de attributen man en vrouw.

Waarom kiezen voor Grounded Theory en enkele belangrijke kenmerken.

  • De methodologie heeft meer als centrale doel het bouwen van een theorie dan het testen van een theorie.
    Grounded Theory heeft een set van geaccepteerde richtlijnen voor het doen van onderzoek en het interpreteren van de data.
  • Het is een interpretatieve vorm van vragen die zijn wortels heeft in symbolisch interactionisme waarbij ook gesprekken, non-verbale communicatie, expressies en acties deel kunnen uitmaken van de data.
  • Het is een methodologie die creativiteit en zelf-ontwikkeling aanmoedigt. Dit wordt gerealiseerd door het proces dat eclectische analyse stimuleert door het benutten van ‘theoretische sensitiviteit’.
  • Grounded Theory vraagt aanvullend kennis en begrip van aan het onderzoek gerelateerde theorieën. Het inbedden van werk op zich zelfstandige onderzoeksdomeinen is gedachten stimulerend zonder dat ze de analyse overschaduwen of zorgen voor voorbepaalde percepties.
  • Grounded Theory staat vooral bekend voor zijn toepassing bij de studie van menselijk gedrag.
    Het is een gevestigde en geloofwaardige methodologie speciaal in gebieden als studies rondom verpleging maar kan ook zijn diensten bewijzen op andere terreinen zoals consumentengedrag of managementstudies.
  • Parry (1998) onderzocht leiderschap. Hij selecteerde GT als een alternatief voor het beperkende maar nog steeds dominante gebruik van kwantitatieve methoden die worden geassocieerd met psychologisch onderzoek met als argument dat deze benaderingen niet hebben geleid tot een duurzame theorie over leiderschap. 23)
  • De la Cuesta (1994) voerde een onderzoek uit over de effectiviteit van marketing in relatie tot ziektebezoek. Grounded Theory werd gekozen omdat het ‘proces’ in de data brengt. 24)
    De zich ontwikkelende theorie werd verder vorm gegeven door de condities waaronder de interacties tussen informanten en ziektebezoekers plaatsvonden, de strategieën en tactieken die werden gebruikt door de informanten en de consequenties van de acties en interacties.
  • Masberg en Silverman (1996) zeggen in het kader van een onderzoek naar museumbezoek het volgende:”Er is een verbazingwekkend tekort m.b.t. bezoekersperspectieven in het bezoeken van culturele erfgoederen. Eerdere studies gebruiken kwantitatieve benaderingen die geen licht wierpen op bezoekers perspectieven, condities en betekenis. De meeste bestaande research in het kwantitatieve domein gebruikt al van te voren gedefinieerde categorieën vanuit de perceptie van de onderzoeker in plaats van de perceptie van de respondenten.” 25)

Wanneer zou je Grounded Theory moeten vermijden?

  • Uiteraard als je onderzoek niet gericht is op betekenisvinding en theorie-ontywikkeling.
  • Als je moeilijk je onderzoeksterrein kunt afbakenen.Als je met een strakke planning moet werken. Dit past niet bij de eerder beschreven ‘verzadigingsstrategie’.
  • Als je zelf van nature weinig ‘theoriesensitiviteit’ hebt.

Max Herold
juli 2010

Meer weten?

Grounded Theory
Christina Goulding


Literatuur
1) Bryman, A. (1984) ‘ The debate about quantitative and qualitative research: a question of method or epistemology?’ The Britisch Journal of Sociology XXXV (1): 75-92
2) Morse, J.M., Hurchinson, S.A. & Pernod, J (1998) ‘From theory to practice: the development of assessment guidelines from qualitative derived theory’ Qualitive Health Research, 8 (3): 329-40
3) Merleau-Ponty, M. (1962) Phenomenolgy of perception, trans. C.. Smith London: Routledge & Kegan Paul
4)Schultz, A. (1967) The phenomenology of the social word. Evaston, IL: Northwestern University Press.
5)Morse, J.M. (1994) ‘ Emerging from the data: the cogitive proces of analysing in qualitative inquiry’ in J.M. Morse (ed.), Critical Issues in Qualitative Research Methods.Thousand Oaks, CA: Sage
6)Firat, A. & Venkatesh, A. (1995) Liberatory postmodernism and the re-enchantmet of consumption’, Journal of Consumer research, 22 (3): 239-67
7)Stern, B. (1994) ‘ Classical and vignette television advertising dramas: structural models, formal analysis and consumer effects’, Journal of Consumer Research, 19: 601-15
8)Knafl, K.A. ‘Promoting academic integrity in qualitative research, in J.M. Morse (ed.), Critical Issues in Qualitative Research Methods’. Thousand Oaks, CA: Sage.
9)Guba, G. & Lincoln,Y. (1994) ‘ Competing paradigms in qualitative research’, in N. Denzin & Y. Lincoln (eds), Handbook of Qualitaive Research. Thousand Oaks, CA: sage
10)Annels, M. (1996) ‘ Grounded theory method: philosophical perspectives, paradigm of enquiry and postmodernism’, Qualitative Health Research, 6 (3): 379-93
11)Glaser, B, & Strauss, A. (1967) ‘The discovery of grounded theory: strategies for qualitative research’ AlkineTransaction London
12)Strauss, A. & Corbin, J. (1994) Grounded theory methodology: an overview.’ In N. Denzin & Y. Lincoln (eds), Handbook of Qualitaive Research. Thousand Oaks, CA: Sage
13)Morse, J.M. (1994) ‘ Emerging from the data: the cogitive proces of analysing in qualitative inquiry’ in J.M. Morse (ed.), Critical Issues in Qualitative Research Methods.Thousand Oaks, CA: Sage
14)Glaser, B & Strauss, A. (1967) ‘The discovery of grounded theory: strategies for qualitative research’ AlkineTransaction London
15)Glaser, B (1992) Basics of Grounded Theory Analysis: Emergence v Forcing. Mill Valey, CA: Sociology Press. Coyle, I.T. (1997) ‘Sampling in qualitative research: purposeful and theoretical sampling; merging or clear boundaries?’ Journal of Advanced Nursing, 26 (3) 623-30
16)Schatzman, L. (1991) ‘Dimensional analysis: notes on an alternative approach to the grounding of theory in qualitative research’, in D.R. Maines (ed.) Social Organisation and Social Process. New York: Aldine De Gruyter.
17)Saunders, M., Lewis, P. & Thornhill, A. (1994) ‘ Methoden en technieken van onderzoek’. Pearson Education Benelux. (Deze opmerking is niet uit het boek van Christina Goulding (Grounded Theory) afkomstig).
18) Niet afkomstig uit het boek van Christina Gouding (Grounded Theory). Verkregen op 30 mei 2010 via http://www.analytictech.com/mb870/introtoGT.htm .
19) Hodson (1991), geciteerd in Erlandson et al. (1993: 119). Uit: Saunders, M., Lewis, P. & Thornhill, A. (1994) ‘ Methoden en technieken van onderzoek’. Pearson Education Benelux (Deze box is niet uit het boek van Christina Gouding (Grounded Theory) afkomstig).
20) Verkregen op 30 mei 2019 via http://upetd.up.ac.za/thesis/submitted/etd-02182003-082847/unrestricted/04chapter4.pdf . Niet afkomstig uit het boek van Christina Goulding (Grounded Theory)
21) Strauss, A. and Corbin, J. (1990) ‘ Basics of qualitaive research: Grounded Theory Procedures and Techniques. London: Sage.
22) Kools, S., McCarthy, M., Durham, R., and Robrecht, L. (1996) ‘Dimensional Analysis: broadening the concept of grounded theory’, Qualitative Health Research, 6 (3): 312-320
23) Parry, K.W. (1998) ‘Grounded Theory and social process: a new direction for leadership research’, Leadership Quarterly, (9) 1: 85-105
24) De la Cuesta, C. (1994) ‘Marketing: a process in health visiting’, Journal of Advanced Nursing, 19 (2): 347-53
25) Masberg, B. and Silverman, L (1996) ‘Visitor experiences at heritage sites: a phenomenological approach’, Journal of Travel Research, 34 (4): 20-5