Wie veroorzaakt nou eigenlijk maatschappelijke problemen? Burgers met allerlei ongewenst gedrag? Bedrijven die vooral op winst uit zijn? Of de overheid die problemen nogal eens verergert met verkeerde regelgeving of zelfs voor nieuwe problemen zorgt?
In een democratisch land als het onze willen we een overheid die voor oplossingen zorgt. Dat er nogal wat minder democratische landen zijn waar de overheid de grote veroorzaker is van maatschappelijke problemen is voor de meeste mensen wel duidelijk. Maar dat in democratische landen de overheid zowat alle maatschappelijke problemen eerder groter maakt dan kleiner beseffen de meeste mensen niet. Mensen uiten nu en dan wel hun ontevredenheid, ook weten ze niet goed op welke partij ze moeten stemmen of merken ze dat het niet uitmaakt op welke partij je stemt, maar ze hebben toch het idee dat de overheid wel met oplossingen zal komen. Helaas, van dat idee klopt niet veel, althans zeker niet in de afgelopen decennia.
Neem bijvoorbeeld de sociaaleconomische ongelijkheid.
Die is groot en wordt alsmaar groter. De overheid wekt de schijn daar verbetering in te willen brengen, maar in plaats daarvan wordt die ongelijkheid door de overheid op allerlei manieren juist bevorderd.
Een paar voorbeelden hiervan: de belasting op inkomen uit vermogen is beduidend lager dan de belasting op inkomen uit arbeid; het grootbedrijf betaalt veel minder belasting dan het MKB; mensen met schulden worden door de overheid nog verder in de problemen gebracht; speculeren op de beurs via derivaten en flitshandel wordt niet ontmoedigd; de alsmaar toenemende prijsopdrijvende overvloed aan reclameboodschappen wordt niet aangepakt; de geldinjecties van de ECB dragen bij aan een grotere sociale ongelijkheid; subsidies voor elektrische auto’s komen terecht bij mensen met hoge inkomens.
Neem de krapte op de woningmarkt.
Sinds WO II is het aantal huizen verdrievoudigd, terwijl de bevolking is verdubbeld en desondanks blijft het krap op de woningmarkt.
De overheid wekt de schijn daar het nodige aan te willen doen, maar het beleid van de overheid werkt vooral averechts.
Het inkomensbeleid ontmoedigt samenwonen: je krijgt dan minder AOW, komt nauwelijks meer in aanmerking voor een bijstandsuitkering en komt minder in aanmerking voor huurtoeslag.
De krapte op de woningmarkt leidt tot hogere prijzen, die door de overheid nog verder worden opgedreven: door de hypotheekrenteaftrek, doordat er nauwelijks mogelijkheden worden geboden voor zelfbouw, door grondspeculatie die niet wordt aangepakt, door niets te doen aan beleggers die woningen opkopen, door de grote ruimte die aan financiële instellingen wordt gegeven om onroerend goed te financieren.
Neem de moeizaam functionerende arbeidsmarkt.
Iedereen moet aan het werk, vindt de overheid, maar werkt dit op diverse manieren juist tegen.
Door de sociale zekerheid is er sprake van een forse armoedeval voor de meeste mensen. Zodra zij gaan werken zijn uitkeringen en toeslagen niet langer van toepassing. Het wegvallen van diverse uitkeringen komt er in veel gevallen op neer, dat er per saldo minder overblijft. Dat werkt dus als een negatieve prikkel.
Het zoekgedrag van werkzoekenden wordt door het uitkeringsstelsel eerder belemmerd dan bevorderd. Als je een stage wilt lopen bij een bedrijf of een onkostenvergoeding krijgt voor vrijwilligerswerk kan dat ten koste gaan van je uitkering. Je moet laten zien dat je regelmatig solliciteert, maar nota bene deze manier van werk zoeken levert nauwelijks resultaat op en werkt ontmoediging in de hand. Werk zoeken gaat veel beter als je gebruik maakt van een persoonlijk netwerk, maar juist op dat punt kan de arbeidsbemiddeling je weinig hulp bieden. Kortstondig tijdelijk werk aanvaarden kan een risico inhouden voor je WW-uitkering, terwijl dit best een eerste goede stap zou zijn. Voor omscholing en bijscholing zijn er minder mogelijkheden dan vroeger.
De regelgeving dwingt mensen bovendien om desnoods werk te aanvaarden dat ze liever niet willen doen, met als gevolg dat ze na een tijdje weer zonder werk zitten.
Ondertussen heeft zich een tweedeling op de arbeidsmarkt gevormd van enerzijds flexwerkers (weinig zekerheid, veelal laagbetaald, geen pensioen, geen transitievergoeding) en anderzijds mensen in vaste dienst (veel zekerheid, een stuk beter betaald, pensioen, transitievergoeding). De overheid zegt daar graag wat aan te willen doen, maar dat is tot nu toe bepaald niet gelukt.
Neem het constante streven naar economische groei
Er zijn wel mensen plus een paar politieke partijen die twijfels hebben over die economische groei, maar de meerderheid vindt economische groei heel belangrijk. Die houding brengt vervolgens allerlei maatschappelijke problemen met zich mee.
Het milieu zucht en steunt nogal onder al die groei en in de meeste gevallen moeten milieudoelen wijken voor economische groei. Een paar voorbeelden maken het meteen duidelijk: de luchtvaart groeit enorm dankzij fiscale voordelen en het negeren van overlast in de omgeving van luchthavens; vervuilende industrie wordt zachtzinnig aangepakt uit vrees voor vertrek naar het buitenland; consumenten worden via een overaanbod aan reclame alleen maar verleid tot nog meer aankopen, waaronder heel wat aankopen van nutteloze of zelfs schadelijke producten en diensten.
Daar komt bij dat allerlei segmenten van de economie die eigenlijk geen zinvolle bijdrage leveren aan de welvaart net zo hard meetellen in het BNP (de belangrijkste graadmeter van de economie) als alle wel zinvolle bijdragen, terwijl er ook nog veel zinvolle bijdragen zijn die juist niet meetellen (vrijwilligerswerk, mantelzorg).
Om voldoende inkomen te kunnen genereren verzinnen mensen niet alleen nuttige producten en diensten, maar ook heel wat nutteloze of zelfs schadelijke. Dat geldt trouwens ook voor de overheid zelf die nogal wat nutteloos beleid bedenkt dat vervolgens hardnekkig in stand wordt gehouden, zelfs als een beleidsevaluatie aantoont dat het beleid nergens toe dient.
Stimuleren van de economie brengt ook met zich mee dat er nogal wat schulden worden aangegaan, door consumenten, bedrijven en de overheid zelf. Die schuldenlast vergroot op zijn beurt weer de druk op economische groei, want schulden moeten in de toekomst worden afgelost. Inflatie kan daarbij een handje helpen, dus de economie wordt ook nog eens extra gestimuleerd met geldinjecties van de ECB die de inflatie moeten aanjagen.
Neem de dubbelhartige houding m.b.t. internationale veiligheid.
Nederland wil zich graag verschuilen onder de paraplu van de NAVO, maar heeft tegelijkertijd het nationale leger nogal verwaarloosd. Europese samenwerking op het gebied van defensie wordt wenselijk geacht, maar een Europees leger is dezer dagen volstrekt taboe.
Nederland doet graag mee aan ‘vredesmissies’, maar hoe zinvol zijn die missies eigenlijk en in hoeverre leiden ze vooral tot nog meer slachtoffers?
Economische vluchtelingen zijn niet welkom, maar er wordt weinig gedaan om ontwikkelingslanden structureel te helpen. Bijvoorbeeld het landbouwbeleid van de EU brengt hoge drempels met zich mee voor ontwikkelingslanden om wat te kunnen verdienen op de Europese markt, sterker nog, ook hun eigen binnenlandse markt wordt ermee beschadigd. De economie van die landen wordt bovendien in de tang gehouden door het gedrag van multinationals en van wereldmacht China.
Deze vijf voorbeelden kunnen moeiteloos worden aangevuld met diverse andere, zoals: tekort aan leerkrachten; bureaucratie en perverse prikkels in de zorg; stagnerende criminaliteitsbestrijding; de stikstofproblematiek; nutteloze subsidieregelingen; complexe belastingregels; vastlopen van het verkeer; haperende pensioenen; democratische vernieuwing die niet op gang komt; uitvoerders van beleid die nauwelijks ruimte krijgen voor experimenten.
Hoe krijg je dit verbeterd? Puur rationeel beschouwd lijkt het niet al te lastig. In alle genoemde voorbeelden zijn goede oplossingen te bedenken, of liever gezegd zijn al diverse goede oplossingen bedacht.
Stuk voor stuk gaat het dan wel om ingrijpende veranderingen, zoals: complete herziening van het belastingstelsel; invoering van een basisinkomen; systematisch opruimen van obsoleet beleid; kwalitatieve normen gebruiken voor het economisch beleid in plaats van kwantitatieve; een Europees leger; opruimen bureaucratie; et cetera.
Maar doorslaggevende oplossingen worden door de politiek vooral tegengehouden vanwege: bestaande belangen, ideologische opvattingen, taaiheid en onoverzichtelijkheid van het bestaande systeem, angst voor de kiezer, onzekerheid over de gevolgen, tunnelvisie, onvoldoende kennis, luiheid/lafheid.
De overheid stelt zich daarmee bepaald niet op als voorvechter van een betere samenleving, maar kruipt vooral in zijn schulp. De politiek is hiervoor uiteraard verantwoordelijk, of liever, maakt zich hieraan schuldig. Soms zie je wel wat schuldbewustzijn, maar vooral zie je veel machteloosheid, zeker ook bij de regeringen van deze eeuw.
De politieke versplintering maakt het er allemaal niet makkelijker op. Grote doorbraken die in de tweede helft van de vorige eeuw werden bereikt (bv. invoering AOW, deltaplan, mammoet-wet, afschaffing vestigingswet) werden gerealiseerd door enkele grote partijen. Toen bij de voorlaatste verkiezingen zowel de VVD als de PvdA bij elkaar een flinke meerderheid wisten te verkrijgen, had dat misschien weer tot doorbraken kunnen leiden maar dat viel nogal tegen.
Het mechanisme van onwrikbare regeerakkoorden heeft in deze eeuw tot een soort verlamming geleid. Het beleid van vier jaar wordt samengeperst in een regeerakkoord dat binnen enkele maanden in elkaar wordt geflanst maar vervolgens in beton wordt gegoten, waarmee regeringen zich de kans ontnemen om tot doorslaggevende oplossingen te komen (uitgezonderd wellicht het klimaatbeleid, dat moet nog blijken).
Omdat de bevolking zich hier in hoge mate bij lijkt neer te leggen, kun je je afvragen wat hieraan te doen is. De beste kansen om de overheid beter te laten functioneren zijn volgens mij te vinden bij de ambtenaren die het beleid moeten voorbereiden en bij de uitvoerders van beleid. Als zij de nodige ruimte zouden krijgen vanuit de politiek om de beleidsontwikkeling op een hoger niveau te brengen, zou het beleid veel van genoemde kwalen achter zich kunnen laten. Hoe zou dat dan in zijn werk kunnen gaan? Ik noem hier de hoofdpunten.
- Integreren van onderzoek in het proces van beleidsontwikkeling, zoals dat in de R&D-processen van het bedrijfsleven gebeurt, in plaats van beleidsonderzoek op afstand te houden.
- Systematisch gebruik maken van de praktijkkennis bij uitvoerders.
- Bottom-up beleidsontwikkeling: niet beginnen met een tunnelvisie; niet alleen de gebruikelijke polder-organisaties erbij betrekken; ruimte geven aan burgerparticipatie.
- Ontwikkelen van een deugdelijke beleidstheorie, waarmee de kans op succes wordt vergroot.
- Vermijden van complexe oplossingen, daarmee loop je grote risico’s om de problematiek juist te verergeren; in de meeste gevallen kun je met betrekkelijk eenvoudige beleidsmaatregelen veel meer bereiken.
- Ruimte bieden voor praktijkexperimenten, dus niet alles vasttimmeren.
- De politiek voorhouden dat je beter kunt stoppen met beleid dat niet deugt, ongeacht de grote weerstand die dit oproept bij degenen die er belang bij hebben; daarmee schep je ruimte voor nieuw beleid dat wel goed kan functioneren.
Peter van Hoesel,
Februari, 2022