Het overdreven nut van overheden.

Het is wel te begrijpen hoe er in de loop van de geschiedenis allerlei bestuurlijke indelingen zijn ontstaan. De voordelen van goed functionerende overheden zijn aanwijsbaar, ze zorgen voor zaken die zonder openbaar bestuur moeilijk tot stand komen, zoals veiligheid, welvaart, zorg en welzijn, sociale verhoudingen, onderwijs, infrastructuur. Er zit echter een keerzijde aan, want ook goed functionerende overheden hebben de neiging tot overdrijving.

Je kunt tegenwoordig de EU verwijten zich met van alles en nog wat te willen bemoeien, maar de nationale overheden maken het nog een heel stuk bonter. Een overdaad aan regels en overheidsvoorzieningen zorgen voor een beduidend minder goed functionerende samenleving dan zou kunnen. Immers, allerlei overbodige zaken gaan ten koste van nuttige zaken en/of van bestedingsruimte bij burgers.

Als overbodige voorzieningen eenmaal bestaan is het bijzonder moeilijk om ze weer weg te krijgen, omdat allerlei belanghebbenden min of meer vanzelfsprekend pal staan voor hun belangen. Dat doen zij door te wijzen op grote risico’s voor de samenleving als zo’n voorziening wordt afgeschaft. Omdat zij insiders zijn, is het nog best lastig voor een buitenstaander om te doorzien dat daarbij door de belanghebbenden allerlei drogredenen worden gebruikt. Die drogredenen worden aangevoerd om hun eigen belangen naar de achtergrond te duwen, waardoor die minder opvallen in het maatschappelijke of politieke debat. Wat belanghebbenden daarbij helpt is, dat elke voorziening ooit is ontstaan vanuit in principe goed klinkende maatschappelijke doelen.

Er zijn helaas niet zoveel voorbeelden van afgeschaft beleid, waardoor het lastig is aan te tonen dat het afschaffen van beleid buitengewoon heilzaam kan zijn. Een spectaculair voorbeeld is de afschaffing van de vestigingswet in de jaren ’90. Belanghebbenden, met name brancheorganisaties, hebben zich hier indertijd fors tegen verzet, daarbij onder meer wijzend op het risico van beunhazerij, terwijl het eigenlijk ging om het verdedigen van het belang van gevestigde bedrijven en van hun eigen brancheopleidingen. Maar zie, sedert de afschaffing van de vestigingswet is het aantal ondernemingen in Nederland enorm gegroeid, waarbij ons land zelfs koploper is geworden in de westerse wereld waar het gaat om de jaarlijkse aanwas van nieuwe bedrijven. Beunhazerij is ondertussen niet gegroeid, misschien zelfs verminderd (door betere marktwerking).

Zo’n voorbeeld zou de politiek te denken moeten geven. Waar kunnen nog meer wetten en voorzieningen worden gevonden waarvan afschaffing dan wel forse vereenvoudiging tot grote voordelen voor de samenleving leiden? Denk bijvoorbeeld aan: alle subsidieregelingen, arbeidsrecht en cao’s, sociale zekerheid, het bouwbesluit, de arbeidsomstandighedenwet, pensioenregelingen, belastingwetgeving, openbaar bestuur, bureaucratie bij publieke instellingen (bv. zorg, onderwijs, politie, justitie).

In de politiek wordt een kleinere overheid beschouwd als een doel van rechtse partijen, waardoor de linkerflank zich geroepen voelt om als verdediger van publieke voorzieningen op te treden. Bij die verdediging staan de mogelijke voordelen van het afschaffen van dergelijke voorzieningen niet voorop en dat is ook wel begrijpelijk. Het gaat immers om ingewikkelde systemen waarvan moeilijk te doorgronden is welk nut ze eigenlijk hebben en altijd het gevaar kan bestaan dat er een kind met het badwater wordt weggegooid. Bovendien zit je zeker als linkse partij niet te wachten op de luide protesten van degenen die door de afschaffing worden getroffen.

Toch moet het besef gaan groeien, dat het nut van overheden sterk kan worden verbeterd door nutteloze zaken af te bouwen. Dat maakt het mogelijk om tot een duidelijke verbetering van de kosten/baten verhouding van de overheid te komen. Enerzijds doordat de kosten van de overheid lager kunnen worden, anderzijds doordat er ruimte komt voor nuttiger overheidsbestedingen. Het zou mooi zijn, als linkse partijen dat in hun programma zouden durven te zetten. Rechtse partijen zouden er trouwens goed aan doen de nodige nuance in acht te nemen bij hun streven naar een kleinere overheid door duidelijk onderscheid te maken tussen nuttige en nutteloze zaken.

Peter van Hoesel
Augustus, 2014